RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Kanton
de besloten vennootschap
GARAGEBEDRIJF LEIJE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding d.d. 11 september 2006,
gemachtigde: mr. N.A. van Vuuren,
de besloten vennootschap
ENECO NETBEHEER B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J. van den Berg.
Partijen worden aangeduid als Leije en Eneco, tenzij anders is vermeld.
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- dagvaarding met producties,
- conclusie van antwoord,
- tussenvonnis d.d. 7 november 2006,
- comparitieaantekeningen van Leije met producties,
- pleitnota van Eneco met producties.
De ingevolge het tussenvonnis bepaalde comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 11 december 2006. De griffier heeft van het verhandelde ter zitting aantekening gehouden. De uitspraak is bepaald op heden.
Tussen partijen bestaat een overeenkomst. Eneco heeft op zich genomen aan Leije energie te leveren. Op 24 mei 2005 heeft zich een stroomstoring voorgedaan. Leije heeft hierdoor schade ondervonden.
Deze strekt ertoe dat voor recht wordt verklaard dat de algemene voorwaarden waarop Eneco zich beroept niet van toepassing zijn en dat Eneco wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van €. 1.875,99 aan schadevergoeding. Een en ander met nevenvorderingen.
Dit strekt tot afwijzing van de vordering.
5.1. Partijen voeren ieder de nodige argumenten aan, deels aan de hand van producties. Hun stellingen worden hierna beoordeeld, voorzover deze althans relevant blijken voor de uitkomst van de procedure.
5.2. Eneco beroept zich op de exoneratie in haar algemene voorwaarden. Deze houdt, kort gezegd, in dat zij enkel aansprakelijk is in geval van opzet of grove schuld. Zij stelt de algemene voorwaarden met Leije te zijn overeengekomen ten tijde van de aanvraag. Leije betwist dat. De kantonrechter constateert dat Eneco het aanvraagformulier niet in het geding heeft gebracht. Gesteld noch gebleken is dat er enig ander bewijs is dat Leije de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden heeft geaccordeerd, dan wel dat deze aan hem zijn toegezonden.
5.3. Eneco stelt dat zij in regionale kranten gedurende augustus 2000 aan haar klanten kenbaar heeft gemaakt dat de algemene voorwaarden worden gewijzigd. De kantonrechter overweegt dat in deze advertenties de algemene voorwaarden niet worden weergegeven, nog daargelaten dat Leije mededeelt dat hij op deze kranten niet is geabonneerd. Dit verweer gaat derhalve niet op.
5.4. Eneco voert aan dat zij op eerste verzoek een kopie van de algemene voorwaarden opstuurt en dat deze ook raadpleegbaar zijn op haar website. Dienaangaande wordt overwogen dat daaruit niet volgt dat de algemene voorwaarden aan Leije zijn kenbaar gemaakt. Voorzover Eneco betoogt dat van haar niet kan worden gevergd dat de (gewijzigde) algemene voorwaarden aan al haar klanten kunnen worden opgestuurd, geldt dat dit niet opgaat. Immers, als er regulier een factuur wordt gestuurd kunnen zonder bezwaar de algemene voorwaarden worden meegezonden. Het feit dat Eneco zo veel klanten heeft, wil niet zeggen dat zij deze niet hoeft op te sturen, temeer nu zij de partij is die zich op een vergaande exoneratie wil beroepen.
5.5. Eneco wijst er nog op dat het een feit van algemene bekendheid is dat energiemaatschappijen enkel willen contracteren onder toepasselijkverklaring van hun algemene voorwaarden. De kantonrechter onderschrijft dit. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat de voorwaarden zonder meer van toepassing zijn, nu het aan de gebruiker van de algemene voorwaarden is om haar wederpartij op de hoogte te stellen van, zoals in casu relevant, vergaande exoneraties. Een andere opvatting zou ertoe leiden dat Eneco naar believen bedingen zou kunnen opnemen, zonder dat zij de actieve plicht heeft om deze kenbaar te maken aan haar klanten.
5.6. Aldus dient het ervoor gehouden te worden dat het exoneratiebeding vernietigbaar is op grond van artikel 6:233 sub b BW.
5.7. Zelfs al zou het beding niet vernietigbaar zijn, dan nog zou de kantonrechter het beroep op de exoneratie niet hebben geaccepteerd. Ter zitting heeft Eneco een technisch relaas gegeven over de oorzaak van de stroomstoring. Het komt erop neer dat in een oudere mof spontaan kortsluiting is ontstaan, waarschijnlijk door een externe oorzaak. Met een dergelijke uiteenzetting kan Leije onmogelijk beoordelen of er al dan niet sprake is van opzet of grove schuld. Evenmin kan hij tegenbewijs leveren van de oorzaak van de schade. Van Eneco, die als enige omtrent de oorzaak van de schade op de hoogte is, mag verwacht worden dat zij een beroep op een dergelijke exoneratie met feiten en zoveel mogelijk met bescheiden inkleedt. Leije kan dan beoordelen of het beroep op de exoneratie terecht is gedaan. Is zij van mening dat dit niet het geval is, dan kan zij het geschil aan de rechter voorleggen. Deze kan vervolgens toetsen of de exoneratie terecht is ingeroepen of dat nader onderzoek, bijvoorbeeld in de vorm van getuigenbewijs of een deskundigenonderzoek, geïndiceerd is.
5.8. Terecht verwijst Leije naar artikel 6:75 BW. Het dient ervoor gehouden te worden dat de gevolgen van de stroomstoring naar verkeersopvattingen voor rekening van Eneco dienen te blijven.
5.9. Eneco voert aan dat de stroomstoring korter heeft geduurd dan Leije stelt. Leije heeft echter een door vijf buren ondertekende verklaring in het geding gebracht, waaruit blijkt dat de stroomstoring wel degelijk vijf uur heeft geduurd. Eneco heeft hiertegenover enkel gesteld dat dit anders is, maar dit heeft zij niet gesubstantieerd. Dit betekent dat uitgegaan wordt van de stellingen van Leije.
5.10. Leije vordert betaling van twee schadeposten, te weten niet gefactureerde manuren en de kosten van een nieuwe beveiligingscamera omdat die het bij het herstel van de elektriciteitstoevoer heeft begeven. Eneco voert aan dat de manuren enkel kunnen worden vergoed op basis van salariskosten en niet op grond van gederfde omzet. Dit verweer treft deels doel. Anders dan Eneco bepleit, wordt geen deskundige benoemd om de schade vast te stellen, maar begroot de kantonrechter deze op grond van artikel 6:97 BW. Toegewezen wordt 15 uur maal €. 35,00, hetgeen neerkomt €. 525,00. Nu het schadevergoeding met betrekking tot salaris betreft, is geen BTW verschuldigd.
5.11. Ten aanzien van de camera voert Eneco het verweer dat Leije alle apparatuur uit voorzorg heeft uitgeschakeld, behalve de camera. Zij heeft deze schade derhalve aan zich zelf te wijten. Bovendien wordt een te hoog bedrag in rekening gebracht en heeft zij de camera nooit kunnen onderzoeken. Overwogen wordt dat Eneco het causaal verband tussen het hervatten van de stroomvoorziening en het defect raken van de camera niet betwist, zodat de kantonrechter hiervan dient uit te gaan. Leije heeft, zonder door Eneco gewaarschuwd te zijn, voorzorgsmaatregelen ter voorkoming van schade genomen. Zij is kennelijk de camera vergeten uit te zetten. Dit kan niet een voordeel voor Eneco opleveren, temeer nu nergens uit blijkt dat apparatuur herstel van de elektriciteitslevering niet zou aankunnen. Niet relevant is dat Eneco de camera niet heeft kunnen onderzoeken, nu zij zelf altijd in de correspondentie het standpunt heeft ingenomen dat zij niet gehouden was enige vergoeding te betalen. De vervangingswaarde wordt gevorderd en nu niet is betwist dat de camera defect is geraakt en door Leije documentatie hierover in het geding is gebracht, wordt dit bedrag toegewezen.
5.12. De wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW vanaf 16 augustus 2005 is toewijsbaar, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
5.13. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn eveneens toewijsbaar, maar gematigd tot €. 150,00. Het andersluidende verweer van Eneco, namelijk dat Leije zich had kunnen wenden tot de Geschillencommissie, gaat niet op nu geoordeeld is dat haar algemene voorwaarden vernietigbaar zijn.
5.14. De gevorderde verklaring voor recht wordt niet uitgesproken nu het belang van Leije, gelet op de veroordeling van Eneco tot betaling van de schade, daartoe ontbreekt.
5.15. Als in het ongelijk gestelde partij wordt Eneco in de kosten veroordeeld.
veroordeelt Eneco om aan Leije te voldoen een bedrag van €. 1.059,31 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW, te rekenen vanaf 16 augustus 2005 alsmede een bedrag van €. 150,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
veroordeelt Eneco in de kosten van de procedure, aan de zijde van Leije begroot op
€. 267,32 aan verschotten en op €. 200,-- aan salaris gemachtigde,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.