ECLI:NL:RBROT:2007:BA0915

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
248232 / HA ZA 05-2961
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Borgtocht en hoofdelijkheid in kredietovereenkomst

In deze zaak voor de Rechtbank Rotterdam staat de vraag centraal of gedaagde zich jegens de bank hoofdelijk of als borg heeft verbonden. De rechtbank overweegt dat de bewoordingen van de overeenkomst niet beslissend zijn voor de kwalificatie als borgtocht. Ondanks de vermelding van hoofdelijkheid in de overeenkomst, blijkt uit de stellingen van gedaagde dat hij enkel zekerheid wilde bieden en niet persoonlijk aansprakelijk was voor de schuld. De bank was op de hoogte van deze situatie en heeft de stellingen van gedaagde niet betwist. Hierdoor kwalificeert de rechtbank de overeenkomst als een borgtochtovereenkomst.

Daarnaast wordt de rechtsgeldigheid van de vernietiging van de borgtocht door de echtgenote van gedaagde besproken. De rechtbank concludeert dat de echtgenote haar toestemming heeft gegeven voor de borgtocht, waardoor de vernietiging niet aan de orde is. De rechtbank behandelt ook de vraag of er sprake is van particuliere of professionele borgstelling. Gedaagde stelt dat het om particuliere borgstelling gaat, terwijl de bank betwist dat gedaagde niet over een meerderheid van de aandelen beschikt. De rechtbank oordeelt dat zij onvoldoende informatie heeft om hierover te beslissen en vraagt partijen om nadere inlichtingen.

De rechtbank concludeert dat, ongeacht de kwalificatie van de borgtocht, gedaagde gehouden is tot betaling aan de bank. De vordering van gedaagde dat de bank schadeplichtig is, wordt afgewezen omdat hij niet heeft aangetoond dat de bank haar verplichtingen heeft geschonden. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol voor het nemen van een akte.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 248232 / HA ZA 05-2961
Uitspraak: 14 maart 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
De naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. H.E. Schweers,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te Abbenbroek, gemeente Bernisse,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. Th. J. van ’t Hoen.
Partijen worden hierna aangeduid als "de Bank" respectievelijk "[gedaagde]".
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 30 september 2005 en de door de Bank overgelegde producties;
- conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met productie;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 8 maart 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- brief d.d. 29 april 2006 van de zijde van de Bank met conclusie van antwoord in reconventie;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 4 mei 2006;
- de stukken van het op 5 september 2005 ten verzoeke van de Bank en ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslag;
- de stukken van de op 2 september 2005 ten verzoeke van de Bank en ten laste va[belanghebbende] gelegde executoriale beslagen tot verkrijging van afgifte ex artikel 492 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2. De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1
Op 14 januari 2005 heeft de Bank een kredietfaciliteit verstrekt aan de volgende besloten vennootschappen VKB Groep Nederland B.V., VKB Bouwgroep B.V., KSL Verhuur B.V., RN Kozijnen B.V. en KB Transportgroep B.V. (hierna te noemen: kredietnemers).
De kredietfaciliteit bestaat uit het verstrekken van een rekening-courantkrediet van € 275.000,-- en een 20 jarige lening van € 240.702,--, derhalve in totaal een bedrag van € 515.702,--.
2.2
De kredietovereenkomst vermeldt onder meer het volgende:
"Zekerheden en verklaringen:
(…)
- Hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van de heer [gedaagde].
(…)
Ondergetekende, de heer [gedaagde], verklaart zich hierbij tegenover ABN AMRO hoofdelijk verbonden voor al hetgeen ABN AMRO nu of te eniger tijd uit hoofde van de onderhavige kredietverhouding van de Kredietnemer te vorderen heeft of zal hebben.
Abbenbroek, 14-01-2005
De heer [gedaagde]
(handtekening van de heer [gedaagde], toevoeging rechtbank)
Ten blijke van mijn toestemming
Abbenbroek, 14-01-200[belanghebbende]
(Handtekening [gedaagde]ghebbende], toevoeging rechtbank)
(…)”.
2.3
[gedaagde] is bestuurder van de kredietnemers. De kredietnemers zijn alle, op KSL Verhuur B.V. na, in staat van faillissement verklaard.
3. De vordering in conventie
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 540.931,51 vermeerderd met rente, provisie en proces- en beslagkosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft de Bank aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd.
3.1
[gedaagde] heeft zich jegens de Bank hoofdelijk verbonden voor hetgeen de Bank terzake van de hierboven onder 2.1 genoemde kredietverhouding van de kredietnemers te vorderen heeft, zodat [gedaagde] per 31 augustus 2005 verschuldigd is een bedrag van € 540.931,51 inclusief de rente van 4,25% per jaar over € 232.366,= vanaf 1 september 2005 en 7,5% per jaar over € 308.565,51 vanaf 1 juli 2005 alsmede met een kredietprovisie van 0,50% per drie maanden over het hoogste rentedragend debetsaldo.
3.2
[gedaagde] heeft nagelaten het onder 3.1 genoemde bedrag na opeising door de Bank te betalen.
4. Het verweer in conventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van De Bank in de kosten van het geding.
[gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1
Er is geen sprake van hoofdelijke verbondenheid, maar van particuliere borgtocht.
Nu voor deze borgtocht geen toestemming is gegeven door de echtgenote van [gedaagde], heeft de echtgenote de aangegane borgtocht bij brief van 16 februari 2006 rechtsgeldig vernietigd. De toestemming die de echtgenote van [gedaagde] heeft verleend in de hierboven onder 2.2 genoemde overeenkomst was gericht op hoofdelijke verbondenheid en zag niet op de aangegane borgtocht.
Daarnaast is de borgtocht ongeldig nu er sprake is van een particuliere borgtocht en er geen maximumbedrag aan de zekerheidstelling is verbonden.
4.2
Voorzover de borgtocht niet rechtsgeldig is vernietigd, heeft de Bank afbreuk gedaan aan de rechten waarin verwacht mag worden dat [gedaagde] daar als borg krachtens subrogatie in zal treden. Als gevolg hiervan is de Bank jegens [gedaagde] schadeplichtig. De omvang van de schade is thans nog niet aan te geven.
5. De vordering in reconventie
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat de borgstelling rechtsgeldig is vernietigd;
2. de gelegde conservatoire beslagen op te heffen;
3. voorwaardelijk de Bank te veroordelen tot betaling van de door [gedaagde] te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met rente;
4. De Bank te veroordelen in de proceskosten.
Aan deze vordering heeft [gedaagde] naast hetgeen in conventie als verweer is aangevoerd het volgende ten grondslag gelegd.
5.1
De beslagen die zijn gelegd, zijn onrechtmatig.
5.2
Indien [gedaagde] gehouden is de Bank (deels) te betalen, is de Bank jegens [gedaagde] schadeplichtig.
6. Het verweer in reconventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
Naast hetgeen De Bank in conventie heeft betoogd, heeft zij daartoe het volgende aangevoerd:
6.1
Er is geen sprake van borgstelling. De overeenkomst vermeldt dat er sprake is van hoofdelijke verbondenheid, dat is ook wat partijen overeengekomen zijn. Om die reden kan er ook geen sprake zijn van vernietiging van de borgtocht door de echtgenote van [gedaagde]. Voor de hoofdelijke verbondenheid van [gedaagde] heeft de echtgenote toestemming gegeven. Nu deze hoofdelijke aansprakelijkheid verder strekt dat borgtocht, zou de echtgenote van [gedaagde] ook voor borgstelling toestemming hebben gegeven.
6.2
De Bank is gelet op de vordering die zij op [gedaagde] heeft, gerechtigd beslagen te leggen. De onrechtmatigheid daarvan is niet onderbouwd.
6.3
Er is geen grond voor schadevergoeding, nu deze vordering niet is onderbouwd. De Bank heeft geen wettelijke plicht geschonden en de schade wordt betwist.
7. De beoordeling
in conventie
7.1
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] zich als borg heeft verbonden met betrekking tot de door de Bank in het kader van de onderhavige kredietovereenkomst verstrekte kredieten dan wel er sprake is van hoofdelijkheid.
7.2
Borgtocht is een overeenkomst waarbij de borg zich tegenover de schuldeiser verbindt tot nakoming van een verbintenis die een derde, de hoofdschuldenaar, heeft of zal krijgen. Van borgtocht is derhalve sprake als iemand zich presenteert als iemand die slechts zekerheid aan de schuldeiser wil verschaffen en in zijn relatie tot de hoofdschuldenaar niet draagplichtig is. Beslissend is hierbij wat de schuldenaar hiervan weet bij het aangaan van de overeenkomst.
[gedaagde] heeft gesteld dat het onderhavige krediet alleen de kredietnemers aanging en niet [gedaagde] en hij zich ook heeft gepresenteerd als iemand die slechts zekerheid wilde verschaffen en hij in relatie tot de kredietnemers ook niet draagplichtig was, hetgeen de Bank bij het aangaan van de overeenkomst wist. Dit standpunt heeft [gedaagde] onderbouwd door te verwijzen naar de overeenkomst, waarin de bepaling dat [gedaagde] zich hoofdelijk verbindt, is gerubriceerd onder het kopje zekerheden en de persoonlijke verbintenis van [gedaagde] helemaal aan het einde van de overeenkomst is opgenomen. Tot slot heeft [gedaagde] aangevoerd dat de Bank wist dat hij niet persoonlijk gebruik kon maken van het krediet.
De Bank heeft deze stellingen van [gedaagde] niet betwist, zodat deze zijn komen vast te staan. De Bank heeft wel met een verwijzing naar de tekst in de overeenkomst gesteld dat er klaarblijkelijk geen sprake is van borgtocht en dat ongeloofwaardig is dat [gedaagde] zich borg heeft willen stellen.
De bewoordingen waarmee iemand zich verbindt zijn, hoewel relevant, niet beslissend bij de vraag of er sprake is van borgtocht. Ook als iemand verklaart zich te verbinden als hoofdelijk schuldenaar, maar de schuldeiser bij het aangaan van de overeenkomst weet dat de schuld degene niet aangaat en hij dus niet draagplichtig is, moet de desbetreffende overeenkomst worden gekwalificeerd als borgtocht.
Nu gelet op de stellingen van [gedaagde] die door de Bank niet zijn betwist ervan moet worden uitgegaan dat het krediet hem niet aanging en hij slechts zekerheid wilde verschaffen, hetgeen de Bank ook wist en ook uit de overeenkomst zelf volgt dat [gedaagde] zich verbindt voor hetgeen de Bank van de kredietnemers te vorderen heeft, hebben partijen in het onderhavige geval, ondanks dat er in de overeenkomst staat dat [gedaagde] zich hoofdelijk verbindt, een borgtochtovereenkomst gesloten, zodat bij de beoordeling van de onderhavige vordering daarvan wordt uitgegaan.
7.3
[gedaagde] heeft vervolgens aangevoerd dat deze borgtochtovereenkomst bij brief van 16 februari 2006 rechtsgeldig is vernietigd door zijn echtgenote, nu zij voor het aangaan van de borgtocht geen toestemming als bedoeld in artikel 1:88 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft gegeven.
Dit verweer faalt. Onderaan de kredietovereenkomst heeft de echtgenote van [gedaagde] ten blijke van haar toestemming getekend. Deze verklaring ziet, aldus de door haar ondertekende brief van 16 februari 2006, op de daarboven weergegeven verklaring van [gedaagde] van 14 januari 2005. Zoals hiervoor in r.o. 7.2 is overwogen strekt die verklaring, overeenkomstig de bedoeling van partijen en ongeacht de bewoordingen, tot een borgstelling door [gedaagde], zodat ook de toestemming van de echtgenote van [gedaagde] ziet op borgstelling en haar toestemming zoals bedoeld in artikel 1:88 BW voor het aangaan van de borgstelling een gegeven is en vernietiging van de borgstelling niet aan de orde kan zijn.
7.4
Nu er sprake is van een geldige borgstelling komt vervolgens de vraag aan de orde of er sprake is van particuliere dan wel professionele borgstelling.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van particuliere borgstelling aangezien hij minderheidsaandeelhouder is. Zulks is door de Bank betwist met de stelling dat [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst had aangegeven indirect over een meerderheid van de aandelen te beschikken. De rechtbank is van oordeel dat zij op dit punt thans onvoldoende is voorgelicht door partijen om hierover een oordeel te kunnen geven, zodat zij partijen, eerst de Bank, in de gelegenheid zal stellen hieromtrent nadere inlichtingen te verschaffen. De rechtbank verzoek partijen hierbij hun standpunten zoveel mogelijk (met schriftelijke bescheiden) te onderbouwen en aan te geven wat hun eventuele bewijsmogelijkheden daarbij zijn.
7.5
Voor het geval er sprake is van particuliere borgstelling overweegt de rechtbank alvast het volgende.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de borgstelling in dat geval niet geldig is aangezien er geen maximum aan verbonden is.
Het maximumbedrag behoeft echter niet in de borgtocht te zijn opgenomen. Voldoende is dat het is opgenomen in de hoofdverbintenis, zoals in het onderhavige geval dat de hoofdschuldenaren (de kredietnemers) een krediet zijn aangegaan tot een bepaald maximumbedrag, zodat dit bedrag, in casu € 515.702,=, geldt als het maximum voor de borgtocht.
Indien derhalve komt vast te staan dat er sprake is van particuliere borgtocht is deze geldig tot een bedrag van € 515.702,=. Indien er sprake is van een professionele borgtocht heeft te gelden dat er geen maximum is.
7.6
Nu [gedaagde] zich in ieder geval borg heeft gesteld tot een bedrag van € 515.702,= zal de rechtbank ook reeds het verweer van [gedaagde] bespreken dat de Bank eerst al haar andere zekerheden dient uit te winnen alvorens [gedaagde] terzake van de borgtocht aan te kunnen spreken.
In zijn algemeenheid geldt niet dat de Bank, indien zij over andere zekerheden beschikt, eerst die andere zekerheden dient uit te winnen alvorens de borg aan te mogen spreken. Dit zou slechts anders zijn indien de Bank in strijd zou handelen met de redelijkheid en billijkheid indien zij niet eerst een poging zou hebben gedaan die andere zekerheden uit te winnen, maar feiten en/of omstandigheden die tot die conclusie kunnen leiden zijn door Kranenbrug gesteld, noch is daarvan gebleken. Het is zelfs zo dat de Bank heeft gesteld dat zij wel degelijk getracht heeft de zekerheden die zij had terzake van een boot en een auto uit te winnen, maar zij daarin werd tegengewerkt door [gedaagde], hetgeen [gedaagde] op zichzelf niet heeft betwist. Ook de stelling van de Bank dat de kosten die samenhangen met het te gelde maken van de overige zekerheden hoger zijn dan de te verwachten opbrengst, is door [gedaagde] niet betwist, zodat hiervan in rechte dient te worden uitgegaan. Gelet op deze omstandigheden dient het verweer te falen.
Ten slotte kunnen ook de overige door [gedaagde] in conventie aangevoerde omstandigheden (de gestelde waardevermindering in verband met inbraken, het niet claimen van de schade en het dumpen van afval) niet aan gevorderde nakoming van de borgtochtovereenkomst in de weg staan, nu zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet begrijpelijk is op welke wijze deze omstandigheden de Bank kunnen en moeten worden toegerekend en op welke wijze die omstandigheden aan de nakoming van de borgstelling in de weg moeten staan.
in reconventie
7.7
Gelet op hetgeen onder 7.3 is overwogen dient de onder 1 gevorderde verklaring voor recht te worden afgewezen.
7.8
Nu gelet op hetgeen in conventie is overwogen [gedaagde], zowel in het geval er sprake is van particuliere als van professionele borgtocht, gehouden is tot betaling aan de Bank komt de voorwaardelijke vordering van [gedaagde] dat de Bank jegens hem schadeplichtig is aan de orde.
7.9
[gedaagde] heeft gesteld dat de Bank in strijd met de plicht als omschreven in artikel 6:154 BW heeft gehandeld door zich niet te onthouden van gedragingen die afbreuk doen aan de rechten waarin [gedaagde] treedt als hij de schuld van de kredietnemers voldoet, zodat de Bank jegens hem schadeplichtig is. Hieraan heeft [gedaagde] ten grondslag gelegd dat de Bank de overige zekerheden (pand en hypotheekrechten) die zij van de kredietnemers heeft verkregen, niet heeft gesecureerd en direct heeft uitgewonnen met als gevolg dat deze goederen minder waard zijn geworden.
De Bank heeft betwist in haar uit artikel 6:154 BW voortvloeiende verplichtingen te kort geschoten te zijn, doch niet dat zij niet tot het secureren en uitwinnen van de overige zekerheden is overgegaan.
7.1
De rechtbank stelt voorop dat zoals reeds hierboven onder 7.6 is overwogen aan de Bank niet kan worden tegengeworpen dat zij niet eerst haar andere zekerheidsrechten heeft uitgewonnen. Voorzover [gedaagde] heeft gesteld dat de Bank schadeplichtig is omdat zij de overige goederen waarop pand- en hypotheekrechten rusten niet heeft veiliggesteld is het de rechtbank zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk hoe en op welke manier de Bank zulks had dienen uit te voeren, met name nu gesteld noch gebleken is dat deze goederen zich in de macht van de Bank bevinden.
Voorts heeft te gelden dat niet nakoming door een schuldeiser van de verplichtingen die op grond van artikel 6:154 BW bestaan, alleen tot schadeplichtigheid kan leiden indien en voorzover de borg als gevolg daarvan inderdaad tekort blijkt te komen bij zijn verhaal op de schuldenaar. Ook moet de concrete verwachting bestaan dat de borg in de rechten van de schuldeiser zal worden gesubrogeerd, waarbij geldt dat de borg pas gesubrogeerd wordt indien en voorzover de vordering volledig is voldaan. Nu [gedaagde] dit alles niet heeft gesteld, noch daarvan is gebleken, dient de vordering van [gedaagde] de Bank te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding te worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
7.11
Alle overige beslissingen worden door de rechtbank aangehouden.
8. De beslissing
De rechtbank,
in conventie
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 25 april 2007 voor het nemen van een akte, eerst door de Bank, zodat partijen zich kunnen uitlaten omtrent hetgeen onder r.o. 7.4 is overwogen;
in conventie en in reconventie
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Verkerk.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
1452/544