ECLI:NL:RBROT:2007:BA0915
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Borgtocht en hoofdelijkheid in kredietovereenkomst
In deze zaak voor de Rechtbank Rotterdam staat de vraag centraal of gedaagde zich jegens de bank hoofdelijk of als borg heeft verbonden. De rechtbank overweegt dat de bewoordingen van de overeenkomst niet beslissend zijn voor de kwalificatie als borgtocht. Ondanks de vermelding van hoofdelijkheid in de overeenkomst, blijkt uit de stellingen van gedaagde dat hij enkel zekerheid wilde bieden en niet persoonlijk aansprakelijk was voor de schuld. De bank was op de hoogte van deze situatie en heeft de stellingen van gedaagde niet betwist. Hierdoor kwalificeert de rechtbank de overeenkomst als een borgtochtovereenkomst.
Daarnaast wordt de rechtsgeldigheid van de vernietiging van de borgtocht door de echtgenote van gedaagde besproken. De rechtbank concludeert dat de echtgenote haar toestemming heeft gegeven voor de borgtocht, waardoor de vernietiging niet aan de orde is. De rechtbank behandelt ook de vraag of er sprake is van particuliere of professionele borgstelling. Gedaagde stelt dat het om particuliere borgstelling gaat, terwijl de bank betwist dat gedaagde niet over een meerderheid van de aandelen beschikt. De rechtbank oordeelt dat zij onvoldoende informatie heeft om hierover te beslissen en vraagt partijen om nadere inlichtingen.
De rechtbank concludeert dat, ongeacht de kwalificatie van de borgtocht, gedaagde gehouden is tot betaling aan de bank. De vordering van gedaagde dat de bank schadeplichtig is, wordt afgewezen omdat hij niet heeft aangetoond dat de bank haar verplichtingen heeft geschonden. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol voor het nemen van een akte.