ECLI:NL:RBROT:2008:BC9704

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
259727 / HA ZA 06-1137
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid huurder voor illegaal energieverbruik ten behoeve van hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2008 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Eneco Netbeheer B.V. en een gedaagde huurder. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de gedaagde voor schade die Eneco heeft geleden door illegaal afgenomen elektriciteit voor een hennepkwekerij in de door de gedaagde gehuurde woning. Eneco vorderde schadevergoeding van de gedaagde, die betwistte dat hij zijn zorgplicht had geschonden. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde als huurder verantwoordelijk is voor het legale gebruik van de elektriciteitsvoorzieningen in de woning. De rechtbank stelde vast dat de gedaagde niet voldoende had gecontroleerd op illegaal gebruik van elektriciteit, wat leidde tot schade voor Eneco. De rechtbank honoreerde het beroep van de gedaagde op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden, maar oordeelde dat de gedaagde aansprakelijk was voor de schade die Eneco had geleden door het illegaal afnemen van elektriciteit. De rechtbank wees de vordering van Eneco toe en veroordeelde de gedaagde tot betaling van € 33.109,73, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 februari 2002. Tevens werd de gedaagde in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 259727 / HA ZA 06-1137
Uitspraak: 19 maart 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENECO NETBEHEER B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
procureur mr. R.D. Rischen,
advocaat mr. A. Ester te Zwijndrecht,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te Rotterdam-Hoogvliet,
gedaagde,
procureur voorheen mr. K. Beumer, thans mr. R.J. Michielsen,
advocaat mr. P. Vermeulen te Rotterdam-Hoogvliet.
Partijen blijven verder aangeduid als "Eneco" respectievelijk "[gedaagde]".
1 Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 30 mei 2007 en de daaraan ten grondslag liggende
processtukken;
akte aan de zijde van Eneco, met producties;
antwoordakte aan de zijde van [gedaagde].
2 De verdere beoordeling
2.1
Bij voormeld vonnis is Eneco in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de vraag of en hoe zij [gedaagde] een redelijke mogelijkheid heeft geboden van de algemene voorwaarden kennis te nemen.
2.2
Eneco heeft hiertoe het volgende aangevoerd. [gedaagde] heeft destijds een aanvraagformulier voor de levering van energie verzonden naar Eneco om de reeds bestaande overeenkomst met betrekking tot het pand aan de Industrieweg 3 te Numansdorp met ingang van 3 oktober 2001 op zijn naam te zetten. Onderaan dit formulier wordt uitdrukkelijk verwezen naar de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden, alsmede dat deze zowel ter inzage liggen bij Eneco als op aanvraag kosteloos verkrijgbaar zijn. De algemene voorwaarden zijn bij de balie op het kantoor van Eneco aanwezig en kunnen altijd meegenomen worden.
Toezending van de algemene voorwaarden voor het sluiten van een overeenkomst tot levering van energie, is in de praktijk redelijkerwijs niet mogelijk. In de maatschappij bestaat de behoefte aan ononderbroken levering van energie. Het eerst stopzetten van de levering van energie om vervolgens een contract ter ondertekening toe te zenden met daarbij een set algemene voorwaarden, waarna de levering van energie pas weer kan worden opgestart, beantwoordt niet aan die behoefte.
Ten slotte heeft Eneco aangevoerd dat zij met [gedaagde] ten aanzien van twee panden – te weten het pand aan de Industriestraat 3 te Numansdorp en het pand aan de Boergoensestraat 124b te Rotterdam – een overeenkomst tot levering van energie had, en derhalve meer dan een gemiddelde consument contact had met Eneco.
2.3
[gedaagde] heeft bij antwoordakte zijn standpunt dat Eneco aan hem geen redelijke mogelijkheid heeft geboden van de algemene voorwaarden kennis te nemen, gehandhaafd.
2.4
Tussen partijen staat vast dat Eneco de algemene voorwaarden niet ter hand heeft gesteld. Op grond van artikel 6:234 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (“BW”) is terhandstelling niet nodig indien dit redelijkerwijs niet mogelijk is. In dat geval is wel vereist dat de gebruiker voor de totstandkoming van de overeenkomst aan de wederpartij bekend heeft gemaakt dat de voorwaarden bij hem ter inzage liggen of bij een door hem opgegeven Kamer van Koophandel en Fabrieken of een griffie van een gerecht zijn gedeponeerd, alsmede dat zij op verzoek zullen worden toegezonden. Indien een overeenkomst stilzwijgend tot stand komt, kan niet worden voldaan aan de bepalingen van artikel 6:234 BW. De gebruiker dient in dat geval de wederpartij uitdrukkelijk te wijzen op de mogelijkheid de algemene voorwaarden in te zien of deze kosteloos toegestuurd te krijgen, zodra hij kennis neemt van de contractsluiting.
2.5
[gedaagde] heeft met Eneco een overeenkomst tot levering van energie gesloten door een aanvraagformulier van Eneco in te vullen, te ondertekenen en in te leveren bij, dan wel te verzenden naar Eneco. Voor zover Eneco in haar akte heeft bedoeld te stellen dat de overeenkomst tussen haar en [gedaagde] stilzwijgend tot stand is gekomen, overweegt de rechtbank dan ook dat daarvan geen sprake is nu de overeenkomst tussen partijen schriftelijk tot stand is gekomen. Voorts vloeit uit het feit dat [gedaagde] de overeenkomst middels een aanvraagformulier heeft gesloten voort dat Eneco kennelijk in de gelegenheid is geweest een dergelijk aanvraagformulier aan [gedaagde] ter hand te stellen. Gesteld noch gebleken is dat het voor Eneco redelijkerwijs niet mogelijk is geweest bij het verstrekken van dit formulier aan [gedaagde] tevens de algemene voorwaarden ter hand te stellen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat Eneco geen gerechtvaardigd beroep op artikel 6:234 lid 1 sub b BW toekomt. Dit leidt tot de conclusie dat Eneco aan [gedaagde] geen redelijke mogelijkheid heeft geboden van de algemene voorwaarden kennis te nemen.
2.6
Voor zover Eneco met haar opmerking dat [gedaagde] meer dan een gemiddelde consument contact met haar had, heeft bedoeld te stellen dat [gedaagde] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst ten aanzien van het pand aan de Industriestraat 3 te Numansdorp met de bepalingen in de algemene voorwaarden bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn, overweegt de rechtbank het volgende. Gesteld noch gebleken is dat de onderhavige algemene voorwaarden eveneens van toepassing waren op de overeenkomst tot levering van energie ten aanzien van het pand aan de Boergoensestraat 124b te Rotterdam, alsmede dat deze voorwaarden bij het sluiten van laatstgenoemde overeenkomst ter hand zijn gesteld. Deze stelling van Eneco rechtvaardigt derhalve niet de conclusie dat [gedaagde] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst ten aanzien van het pand aan de Industriestraat 3 te Numansdorp met de voorwaarden bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn.
2.7
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het beroep van [gedaagde] op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden, waarop Eneco zich beroept, worden gehonoreerd en de vordering van Eneco, voor zover deze haar grondslag vindt in de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden, zal worden afgewezen.
2.8
Eneco heeft voorts een beroep gedaan op de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor de onderhavige schade wegens schending van zijn zorgplicht jegens Eneco door de meetinstallatie die zich bevind in het door hem gehuurde onvoldoende te controleren.
[gedaagde] heeft gemotiveerd betwist zijn zorgplicht te hebben geschonden, nu ook bij regelmatige controle van de meetinstallatie van [gedaagde] als leek niet verwacht mag worden dat hij manipulatie van de elektriciteitsaansluiting en de daarbij behorende meetapparatuur door derden waarneemt.
2.9
Vast staat dat in de door [gedaagde] gehuurde woning elektriciteit voor de daarin aangetroffen hennepkwekerij is afgenomen die niet door de elektriciteitsmeter is geregistreerd. [gedaagde] is aansprakelijk voor de schade die Eneco daardoor heeft geleden. [gedaagde] is immers als huurder, ook indien hij – zoals hij stelt – een onderhuurder gebruik laat maken van zijn woning, terwijl hij zelf elders verblijft, verplicht ervoor te zorgen dat op legale wijze gebruik wordt gemaakt van de in de woning aanwezige elektriciteitsinrichting, die op zijn verzoek op 3 oktober 2001 door Eneco op het elektriciteitsnetwerk is aangesloten. Onder meer door registratie van het verbruik door de meetinstallatie. Als zodanig rust er op [gedaagde] een zorgplicht. Schending van deze zorgplicht kan aan hem worden toegerekend, nu deze krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt en levert onrechtmatig handelen op jegens Eneco. Indien de onderhuurder op illegale wijze stroom afneemt, dan dient [gedaagde] daarvoor in te staan jegens Eneco. Het had naar het oordeel van de rechtbank op zijn weg gelegen om hetzij te bewerkstelligen dat het contract met Eneco op naam van de onderhuurder werd gesteld, hetzij de elektriciteitsvoorzieningen in de woning regelmatig te controleren.
2.1
Gezien het voorgaande, is [gedaagde] gehouden de schade die Eneco heeft geleden te vergoeden. Omdat [gedaagde] de hoogte van de gestelde schadeposten niet heeft betwist, zal het gevorderde bedrag van € 33.109,73 volledig worden toegewezen.
2.11
Nu de gevorderde schade volledig zal worden toegewezen, zal de daarover gevorderde wettelijke rente vanaf 4 februari 2002 eveneens worden toegewezen.
2.12
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
3 De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Eneco te betalen het bedrag van € 33.109,73 (zegge: drieëndertigduizend honderdnegen euro en drieënzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over
dit bedrag vanaf 4 februari 2002 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Eneco bepaald op € 730,- aan vast recht, op € 84,87 aan overige verschotten en op € 1.737,- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis voorzover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Franken.
Uitgesproken in het openbaar.
1906/1580