ECLI:NL:RBROT:2008:BD0187

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
: 299273 / J2 RK 08-43 en 299276 / J2 RK 08-44
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Marseille
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in gesloten jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 april 2008 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de minderjarige, geboren op [geboortedatum] te Rotterdam. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige al enige maanden in een gesloten jeugdzorginstelling verblijft, genaamd Het Poortje te Groningen. De kinderrechter oordeelt dat het mogelijk was om de minderjarige te onderzoeken met het oog op de verklaring die de stichting zou afgeven. Aangezien dit onderzoek niet heeft plaatsgevonden, kan de verklaring van de stichting niet worden geaccepteerd, omdat deze niet is voorzien van de instemming van een gedragsdeskundige die de minderjarige kort daarvoor heeft onderzocht. Hierdoor kan de gevraagde machtiging tot uithuisplaatsing niet worden verleend.

De kinderrechter heeft eerder op 23 januari 2008 een machtiging verleend voor de opname van de minderjarige in een instelling voor gesloten jeugdzorg tot 11 april 2008. De raad voor de kinderbescherming heeft op 2 april 2008 een verzoek ingediend tot ondertoezichtstelling van de minderjarige en heeft tevens verzocht om verlenging van de machtiging tot plaatsing in de gesloten jeugdzorg. De minderjarige is gehoord in het bijzijn van haar advocaat, mr. M. Verschoor.

De kinderrechter heeft de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig geacht, zoals gesteld in artikel 1:254, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek. Voor de verlenging van de machtiging tot plaatsing in de gesloten jeugdzorg is het noodzakelijk dat de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft, die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. De stichting heeft verklaard dat dit het geval is, maar de kinderrechter heeft geconcludeerd dat de verklaring niet kan worden geaccepteerd zonder het noodzakelijke onderzoek door een gedragswetenschapper. De kinderrechter heeft de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 10 april 2008
Zaak-/rekestnummers: 299273 / J2 RK 08-43 en 299276 / J2 RK 08-44
Beschikking in de zaak van:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam, hierna: de raad,
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te Rotterdam,
kind van [vader] en van de met het gezag belaste ouder
mw. [moeder], wonende te [woonplaats].
Het verloop van de procedure
Bij beschikking van 11 januari 2008 is de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden.
Bij beschikking van 23 januari 2008 is machtiging verleend om de minderjarige in een instelling voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven tot 11 april 2008.
De behandeling van de zaak is voor het overig verzochte aangehouden.
Van de zijde van de raad is een brief ingekomen, gedateerd 2 april 2008, waarin de raad zijn verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige handhaaft en tevens verzoekt om verlenging van de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een instelling voor gesloten jeugdzorg. Het raadsrapport d.d. 31 maart 2008 is daarbij gevoegd.
Aan de minderjarige is als advocaat toegevoegd mr. M. Verschoor.
De zaak is behandeld op 10 april 2008. De ouders zijn ter zitting bijgestaan door
mr. G.J. Schipper-de Bruijn.
De minderjarige is gehoord in het bijzijn van haar advocaat.
De beoordeling
Ter zitting is gebleken dat de betrokkenen onderkennen dat de in het verzoek omschreven problematiek aanwezig is.
Op grond van de overgelegde stukken en de afgelegde verklaringen is de kinderrechter van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling, zoals gesteld in artikel 1:254, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, aanwezig zijn.
Ten aanzien van het verzoek om verlenging van de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een instelling voor gesloten jeugdzorg overweegt de kinderrechter het volgende.
Ingevolge artikel 29b, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg, kan een machtiging slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Ingevolge artikel 29b, vierde lid, van de Wet op de jeugdzorg, kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien de stichting een indicatiebesluit heeft genomen en heeft verklaard dat zich een geval als bedoeld in het derde lid voordoet. De verklaring behoeft ingevolge het vijfde lid van dit artikel de instemming van een gedragswetenschapper die de jeugdige met het ook daarop kort tevoren heeft onderzocht.
De stichting heeft verklaard dat de minderjarige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een instelling voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Bij faxbericht van 10 april 2008 heeft de stichting de kinderrechter voorts een indicatiebesluit doen toekomen.
De stichting heeft ter zitting een verklaring overgelegd, eveneens gedateerd 10 april 2008, waarin gedragswetenschapper [gedragswetenschapper] aangeeft het noodzakelijk te achten dat de minderjarige in een gesloten jeugdzorginstelling wordt geplaatst. Voorts geeft de gedragswetenschapper in deze verklaring aan dat het feitelijk onmogelijk was de minderjarige te onderzoeken omdat de minderjarige reeds in de JJI (bedoeld zal zijn: instelling voor gesloten jeugdzorg) verblijft.
De kinderrechter stelt vast dat de minderjarige al enige maanden in Het Poortje te Groningen verblijft. Naar het oordeel van de kinderrechter is het dan ook zeer wel mogelijk geweest de minderjarige met het oog op de door de stichting af te geven verklaring te onderzoeken.
Nu dat niet is gebeurd en de verklaring van de stichting derhalve geen instemming heeft van een gedragsdeskundige die de minderjarige kort daarvoor met het oog daarop heeft onderzocht, kan de machtiging niet worden verleend.
De beslissing
Stelt de minderjarige onder toezicht voor de duur van één jaar met benoeming van bureau jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, gevestigd te Rotterdam, tot stichting in de zin van de Wet op de jeugdzorg.
Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
Deze beschikking is gegeven door mr. Marseille, kinderrechter, in bijzijn van
Don-van Loopik, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Tegen deze beschikking staat hoger beroep open. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Voor verzoeker en de verschenen belanghebbenden moet hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van deze beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.