ECLI:NL:RBROT:2008:BD5530
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van rentevordering over doorlopend krediet wegens derogerende werking van redelijkheid en billijkheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2008 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen IDM Financieringen B.V. en twee gedaagden, [gedaagde1] en [gedaagde2]. De eiser, IDM, vorderde betaling van een bedrag van € 13.480,25, inclusief kredietvergoeding en kosten, op basis van een doorlopende kredietovereenkomst die in 1997 was gesloten. De gedaagden waren in gebreke gebleven met de betaling van de maandelijkse termijnen, wat leidde tot de opeising van het gehele saldo van de lening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden sinds 2002 geen betalingen meer hebben verricht en dat IDM hen in april 2006 in gebreke heeft gesteld.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat IDM haar bijzondere zorgplicht heeft geschonden door niet tijdig tot opeising van de lening over te gaan. Dit heeft geleid tot een onredelijk hoge rente die de gedaagden nu moeten betalen. De rechtbank heeft de rentevordering van IDM jegens [gedaagde1] afgewezen voor een deel, en het bedrag aan rente is vastgesteld op € 6.600,=, waarbij de renteboekingen van 1999 tot 2006 als leidraad zijn genomen. De proceskosten zijn gecompenseerd tussen IDM en [gedaagde1], terwijl [gedaagde2] in de proceskosten van IDM is veroordeeld.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor kredietverstrekkers om tijdig actie te ondernemen bij betalingsachterstanden, om te voorkomen dat klanten in een onredelijke situatie terechtkomen door oplopende rente. De rechtbank heeft de vordering van IDM tegen [gedaagde2] toegewezen, aangezien deze niet onrechtmatig of ongegrond werd geacht. De uitspraak is openbaar uitgesproken.