ECLI:NL:RBROT:2008:BD5530

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
279866 / HA ZA 07-661
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van rentevordering over doorlopend krediet wegens derogerende werking van redelijkheid en billijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2008 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen IDM Financieringen B.V. en twee gedaagden, [gedaagde1] en [gedaagde2]. De eiser, IDM, vorderde betaling van een bedrag van € 13.480,25, inclusief kredietvergoeding en kosten, op basis van een doorlopende kredietovereenkomst die in 1997 was gesloten. De gedaagden waren in gebreke gebleven met de betaling van de maandelijkse termijnen, wat leidde tot de opeising van het gehele saldo van de lening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden sinds 2002 geen betalingen meer hebben verricht en dat IDM hen in april 2006 in gebreke heeft gesteld.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat IDM haar bijzondere zorgplicht heeft geschonden door niet tijdig tot opeising van de lening over te gaan. Dit heeft geleid tot een onredelijk hoge rente die de gedaagden nu moeten betalen. De rechtbank heeft de rentevordering van IDM jegens [gedaagde1] afgewezen voor een deel, en het bedrag aan rente is vastgesteld op € 6.600,=, waarbij de renteboekingen van 1999 tot 2006 als leidraad zijn genomen. De proceskosten zijn gecompenseerd tussen IDM en [gedaagde1], terwijl [gedaagde2] in de proceskosten van IDM is veroordeeld.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor kredietverstrekkers om tijdig actie te ondernemen bij betalingsachterstanden, om te voorkomen dat klanten in een onredelijke situatie terechtkomen door oplopende rente. De rechtbank heeft de vordering van IDM tegen [gedaagde2] toegewezen, aangezien deze niet onrechtmatig of ongegrond werd geacht. De uitspraak is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 279866 / HA ZA 07-661
Uitspraak: 16 april 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid IDM FINANCIERINGEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. D.L.A. van Voskuilen,
advocaat mr. A.M. van Heest te Rotterdam,
- tegen -
1. [gedaagde1],
wonende te [woonplaats1],
gedaagde,
procureur mr. A.P.M. Henket,
advocaat mr. A.M.H.C. Coppens te Roermond,
2. [gedaagde2],
wonende te [woonplaats2],
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als "IDM" respectievelijk "[gedaagde1]" en "[gedaagde2]".
1. Het verloop van het geding
1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
dagvaardingen d.d. 15 en 20 februari 2007 en de door IDM overgelegde producties;
incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring aan de zijde van [gedaagde1];
akte tot referte aan de zijde van IDM;
vonnis van deze rechtbank d.d. 4 juli 2007 waarbij het [gedaagde1] is toegestaan om [gedaagde2] in vrijwaring op te roepen;
conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde1], met productie;
tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 21 november 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
faxberichten van mr. Van Heest d.d. 19 en 20 februari 2008 (per abuis gedateerd op 19 en 20 februari 2007);
proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 5 maart 2008.
1.2
Tegen [gedaagde2] is verstek verleend.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1
Op 19 februari 1997 is tussen partijen een doorlopende kredietovereenkomst (009-59.95-23.204) gesloten waarbij door IDM aan [gedaagde1] en [gedaagde2] een kredietfaciliteit is verstrekt van € 6.806,70 (fl. 15.000,=) en waarbij is bepaald dat [gedaagde1] en [gedaagde2] een bedrag van € 102,10 (fl. 225,=) per maand aan IDM moeten aflossen.
2.2
Bij beschikking van 11 juni 1999 is tussen [gedaagde1] en [gedaagde2] de echtscheiding uitgesproken. De onderhavige lening is bij de boedelverdeling toegescheiden aan [gedaagde2].
Sindsdien worden de maandelijkse termijnbedragen van € 102,10 door [gedaagde2] en [gedaagde1] niet meer stipt betaald. Er zijn in ieder geval vanaf eind 2002 geen betalingen meer verricht.
2.3
Bij brief van 11 april 2006 heeft de Nederlandse Deurwaarders Associatie B.V. [gedaagde1] bericht dat er ten aanzien van de lening een betalingsachterstand bestaat van € 1.021,= waarvoor zij in gebreke wordt gesteld en opeising van het gehele saldo, op dat moment € 13.347,96, in het vooruitzicht wordt gesteld bij niet tijdige betaling.
3. De vordering
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde1] en [gedaagde2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 13.480,25 met de kredietvergoeding en kosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft IDM aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1
[gedaagde1] en [gedaagde2] zijn ten minste twee maanden in gebreke gebleven met betaling van de voldoening van de maandtermijnen en hebben ook nadat zij in gebreke zijn gesteld niet betaald, waardoor zij het gehele bedrag van de lening ineens terug moeten betalen.
3.2
IDM heeft recht op vergoeding van de overeengekomen kredietvergoeding, berekend volgens de Wet op het Consumentenkrediet (hierna: WCK).
3.3
Per 29 januari 2007 bedraagt de hoofdsom € 14.380,25. [gedaagde1] heeft nog een bedrag van € 900,= betaald, zodat het saldo € 13.480,25 is.
4. Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van IDM in de kosten van het geding.
[gedaagde1] heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1
Vanaf juli 1999 tot medio 2005 heeft [gedaagde1] geen enkel bericht over een achterstand ontvangen, zodat er sprake is van verjaring van de vordering van IDM. In ieder geval zijn de rentevorderingen verjaard, nu [gedaagde1] nimmer tot betaling daarvan is aangemaand.
4.2
Doordat [gedaagde1] niet op de hoogte was van de achterstand en IDM niet eerder incassomaatregelen heeft ondernomen dan 2006 is de rente zo hoog opgelopen dat het opeisen van het hele saldo niet meer redelijk en billijk is.
5. De beoordeling
5.1
De overeenkomst waarop IDM haar vordering grondt, is een krediettransactie als bedoeld in de WCK.
5.2
Tussen partijen staat onbetwist vast dat de onderhavige vordering van IDM op [gedaagde1] is ontstaan nadat zij op 11 april 2006 in gebreke is gesteld en nadien geen betaling heeft plaatsgevonden, zodat de lening toen is opgeëist. Van verjaring is dan ook geen sprake.
Ook de rentevorderingen zijn niet verjaard, nu de rente krachtens de overeenkomst onderdeel uitmaakt van het uitstaande saldo van het geldkrediet, welke bedrag dus op 11 april 2006 opeisbaar is geworden. Deze verweren van [gedaagde1] worden dan ook verworpen.
5.3
[gedaagde1] heeft daarnaast nog gesteld dat het niet redelijk en billijk is dat IDM omdat zij niet eerder incassomaatregelen heeft genomen, het door de rente hoog opgelopen bedrag van € 14.380,25 vordert terwijl de oorspronkelijke lening zelf slechts een bedrag van € 6.806,70 bedroeg.
5.4
De rechtbank begrijpt dit verweer van [gedaagde1] aldus dat zij er een beroep doet op artikel 6:248 lid 2 BW.
De vraag die dan aan de orde is, is of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat, nu op de aanmaning(en) van IDM kennelijk geen betalingen of reacties zijn gekomen, IDM zo’n lange tijd heeft gewacht met het opeisen van de gehele lening dat [gedaagde1] door de hoog opgelopen rente inmiddels in één keer het dubbele bedrag van het oorspronkelijk geleende bedrag terug moet betalen.
5.5
Bij de beantwoording van deze vraag stelt de rechtbank voorop dat in de contractuele verhouding tussen partijen de maatschappelijke functie van banken een uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende bijzondere zorgplicht met zich brengt, waaraan in het kader van de WCK hoge eisen gesteld dienen te worden. De strekking hiervan is cliënten van de bank te beschermen tegen het gevaar van lichtvaardigheid of een gebrek aan inzicht.
Daarbij heeft te gelden dat van een bank verwacht mag worden dat zij nadat een achterstand in de aflossingen ontstaat die opeising van het gehele saldo rechtvaardigt zij hier ook binnen afzienbare tijd toe overgaat en ook daadwerkelijk betaling vordert. Dit mede ter voorkoming van het hoog oplopen van rente en daarmee het saldo van de lening zonder dat de cliënt hierin inzicht heeft.
5.6
Uit het zowel door IDM als [gedaagde1] in het geding gebrachte overzicht van het verloop van het saldo van de lening blijkt dat vanaf 1999 de automatische incassobetaling van € 102,10 iedere keer werd gestorneerd, zodat er dus vanaf die tijd geen regelmatige aflossingen meer plaatsvonden. Pas op 11 april 2006 krijgen [gedaagde1] en [gedaagde2] namens IDM dan de waarschuwing dat als de betalingsachterstand van € 1.021,= (een bedrag dat gelet op het feit dat inmiddels sinds 1999 nauwelijks aflossingen hebben plaatsgevonden overigens onbegrijpelijk laag is) niet tijdig wordt ingelopen, de lening wordt opgezegd en het gehele saldo van de lening (dan al opgelopen tot een bedrag van € 13.347,96) ineens opeisbaar zal zijn. Op dat moment wordt er dus kennelijk voor het eerst op gewezen dat het niet aflossen consequenties heeft en er daardoor daadwerkelijk een groot bedrag ineens gevorderd wordt.
Gesteld noch gebleken is dat IDM hiertoe in de periode eerder dan april 2006 is overgegaan, hetgeen gelet op het feit dat al lange tijd niet werd betaald en het saldo meer en meer opliep meer dan gerechtvaardigd was.
Daarnaast heeft IDM ook niet gesteld, anders dan de niet onderbouwde algemene stelling dat er voor 2006 wel is aangemaand en de zaak lang bij de incassoafdeling van de bank heeft gelegen, welke actie(s) zij in de jaren van 1999 tot 2006 dan wel heeft ondernomen om [gedaagde2] en [gedaagde1] te bewegen tot betaling en hun erop te wijzen dat bij niet-betaling het door de rente hoopoplopende restantsaldo ineens moet worden betaald.
Dit alles had gelet op de hierboven omschreven bijzondere zorgplicht wel van IDM verwacht mogen worden.
5.7
Gelet op het bovenstaande moet het ervoor gehouden worden dat IDM door niet tijdig tot opeising over te gaan, waardoor het mogelijk was dat de vordering aanzienlijk opliep, haar bijzondere zorgplicht heeft geschonden en het daarmee naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde1] thans het gehele bedrag aan rente over de periode 1999 tot 2006 moet betalen.
De rechtbank stelt het bedrag aan rente ex aequo et bono vast op € 6.600,= waarbij de renteboekingen in de periode 1999 tot 2006 als leidraad hebben gediend. Dit gedeelte van de vordering ingesteld jegens [gedaagde1] wordt derhalve afgewezen.
5.8
Nu de vordering van IDM jegens [gedaagde1] voor een gedeelte wordt afgewezen, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten in de hoofdzaak tussen IDM en [gedaagde1] te compenseren. [gedaagde1] wordt wel veroordeeld in de proceskosten van IDM in het incident, welke kosten worden begroot op nihil.
5.9
De vordering ingesteld jegens [gedaagde2] komt niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze vordering voor toewijzing vatbaar is. [gedaagde2] zal in de proceskosten van IDM worden veroordeeld.
6. De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt [gedaagde1] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan IDM te betalen het bedrag van € 6.880,25 (zegge: zesduizend achthonderdtachtig euro en vijfentwintig eurocent) vermeerderd met de overeengekomen kredietvergoeding vanaf 30 januari 2007 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [gedaagde2] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan IDM te betalen het bedrag van € 13.480,25 (zegge: dertienduizend vierhonderdtachtig euro en vijfentwintig eurocent) vermeerderd met de overeengekomen kredietvergoeding vanaf 30 januari 2007 tot aan de dag der voldoening zulks over € 13.347,96;
bepaalt dat het door [gedaagde1] en [gedaagde2] tezamen te betalen bedrag het totaal van € 13.480,25 (zegge: dertienduizend vierhonderdtachtig euro en vijfentwintig eurocent) vermeerderd met de overeengekomen kredietvergoeding vanaf 30 januari 2007 tot aan de dag der voldoening zulks over € 13.347,96 niet zal overstijgen;
compenseert de proceskosten tussen IDM en [gedaagde1] in de hoofdzaak, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
veroordeelt [gedaagde1] in de proceskosten van IDM in het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van IDM bepaald nihil;
veroordeelt [gedaagde2] in de proceskosten van IDM tot aan deze uitspraak aan de zijde van IDM bepaald op € 303,= aan vast recht, op € 88,20 aan overige verschotten en op € 452,= aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis voorzover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Verkerk.
Uitgesproken in het openbaar.
544