ECLI:NL:RBROT:2008:BD9501
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Burengeschil tussen twee broers met betrekking tot onrechtmatige daad en verjaring van rechtsvordering tot opeising van grond
In deze zaak, die zich afspeelt tussen twee broers, is er een burengeschil ontstaan over onrechtmatige daad en de verjaring van een rechtsvordering tot opeising van grond. De rechtbank Rotterdam heeft op 4 juni 2008 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, met zaaknummer 289460 / HA ZA 07-1951. De eiser, wonende aan de [adres1], vorderde onder andere dat de gedaagde, zijn broer, zou worden verboden om bomen te planten binnen de verboden zone en om metalen pinnen in de muur van zijn garage te verwijderen. De gedaagde voerde aan dat de bomen geen schending van de wet vormden en dat hij niet verantwoordelijk was voor de pinnen, die door een rechtsvoorganger waren geplaatst. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de eiser in conventie werden afgewezen, omdat de stellingen van de eiser onvoldoende waren onderbouwd. In reconventie werd de vordering van de gedaagde eveneens afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de gestelde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om een beperking van de vrijheid van meningsuiting van de eiser te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de eigendom van een strook grond door verjaring was overgegaan op de gedaagde, en dat de eiser geen belang had bij het creëren van een opening in de schutting. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.