ECLI:NL:RBROT:2008:BD9514
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling onder derdenbeslag en afwijzing van reconventionele vorderingen
In deze zaak heeft de Ontvanger van de Belastingdienst een vordering ingesteld tegen [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 86.623,95, vermeerderd met wettelijke rente, en een bedrag van € 50.998,86, eveneens vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van een executoriaal derdenbeslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat een deel van de vordering, te weten € 86.623,95, opeisbaar is, terwijl het overige bedrag pas op 7 oktober 2012 opeisbaar is. De rechtbank heeft de Ontvanger in het gelijk gesteld en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het opeisbare bedrag, met rente vanaf de dag van dagvaarding. De rechtbank heeft de vordering in reconventie van [gedaagde] tot afwijzing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring afgewezen, omdat de belangen van [gedaagde] zwaarder wogen dan die van de Ontvanger. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [gedaagde] niet in verzuim was voor het niet betalen van het niet-opeisbare deel van de vordering, en dat de verzoeken van [gedaagde] om in termijnen te betalen en om een verklaring voor recht te verkrijgen, zijn afgewezen. De proceskosten zijn voor rekening van [gedaagde].