ECLI:NL:RBROT:2008:BG6059

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/631057-07
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Puite
  • mrs. Wiersinga
  • mrs. Schols
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel en bevoegdheid van de rechtbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 december 2008 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel). De rechtbank oordeelde dat zij bevoegd was om van de vordering kennis te nemen, ondanks dat de maatregel in hoger beroep voorwaardelijk was opgelegd door het gerechtshof te 's-Gravenhage. De proeftijd van de maatregel was ingegaan op 15 januari 2008 en de verdachte had zich tijdens deze proeftijd schuldig gemaakt aan nieuwe strafbare feiten, wat leidde tot de vordering van het openbaar ministerie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, zich veelvuldig schuldig had gemaakt aan vermogenscriminaliteit, wat duidt op stelselmatig crimineel handelen. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging toegewezen, waarbij de ISD-maatregel voor een periode van twee jaar werd opgelegd. De beslissing is genomen na een openbare behandeling in raadkamer, waarbij de officier van justitie was gehoord, maar de veroordeelde niet aanwezig was.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook verwezen naar relevante artikelen uit het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering, en heeft de bevoegdheid om kennis te nemen van de vordering onderbouwd met jurisprudentie. De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van de voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke maatregel en de rol van de rechtbank in het handhaven van deze voorwaarden. De beslissing kan worden aangevochten bij het gerechtshof te Arnhem.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer van de vordering TUL: 10/631057-07
Datum uitspraak: 2 december 2008
Beslissing van de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer voor strafzaken, op de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement d.d. 5 november 2008, betreffende een onherroepelijk geworden, op tegenspraak gewezen arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te ’s-Gravenhage
d.d. 31 december 2007, waarbij aan:
[Naam],
(hierna: de veroordeelde) geboren op XX-XX-1965 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres
[adres],
ten tijde van de openbare behandeling in raadkamer preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noordsingel te Rotterdam,
is opgelegd de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar, met bevel dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde vóór het einde van de proeftijd van twee jaar zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Procedure
De rechtbank heeft acht geslagen op voormelde vordering en voorts op de navolgende stukken:
* voormeld arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te
’s-Gravenhage d.d. 31 december 2007;
* een brief van het openbaar ministerie, ressortsparket ’s-Gravenhage, d.d. 25 februari 2008 waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering aan de veroordeelde is toegezonden;
* een dagvaarding van de veroordeelde (parketnummer 10/631221-08) om op
18 november 2008 te verschijnen ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank ter zake van een winkeldiefstal en een mishandeling, alsmede de met betrekking tot die feiten opgemaakte dossiers.
De rechtbank heeft bij de openbare behandeling in raadkamer d.d. 18 november 2008 de officier van justitie gehoord. De veroordeelde heeft afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn bij de openbare behandeling in raadkamer. De raadsman van de veroordeelde mr. C.J. Noppen, advocaat te Capelle aan den IJssel, is weliswaar ter zitting verschenen, maar was niet bepaaldelijk gevolmachtigd, zodat hij niet is gehoord.
Bevoegdheid
Met betrekking tot de bevoegdheid om kennis te nemen van een vordering in de zin van artikel 38r van het Wetboek van Strafrecht, overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge artikel 509z, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is tot kennisneming van de vordering bij uitsluiting bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg de maatregel heeft opgelegd.
In de onderhavige zaak is de ISD-maatregel op 11 april 2007 onvoorwaardelijk opgelegd door deze rechtbank. In hoger beroep is de ISD-maatregel echter voorwaardelijk opgelegd door het gerechtshof te ’s-Gravenhage in voormeld arrest. Nu de maatregel dus eerst in hoger beroep voorwaardelijk is opgelegd, biedt de wet geen uitsluitsel met betrekking tot de bevoegdheid te oordelen over de door het openbaar ministerie ingediende vordering tot tenuitvoerlegging.
In navolging van hetgeen is geoordeeld in het arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage d.d. 30 september 2008 (LJN: BF9947) is de rechtbank van oordeel dat bij de toepassing van artikel 509z, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, aansluiting dient te worden gezocht bij de artikelen die zien op de tenuitvoerlegging van de TBS-maatregel, te weten artikel 38c van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 509j van het Wetboek van Strafvordering. Het artikel dient derhalve zo te worden uitgelegd dat de rechtbank die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf ter zake waarvan de ISD-maatregel is opgelegd, bevoegd is kennis te nemen van de vordering van het openbaar ministerie, ook als in hoger beroep de maatregel voorwaardelijk is opgelegd.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank zich derhalve bevoegd om van de vordering d.d. 5 november 2008 kennis te nemen.
Beoordeling van de vordering
Bij voormeld arrest d.d. 31 december 2007 is de veroordeelde door de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te ’s-Gravenhage ter zake van diefstal de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Gelet op artikel 38n van het Wetboek van Strafrecht is de proeftijd ingegaan op 15 januari 2008.
Bij uitspraak van 2 december 2008, derhalve van dezelfde datum als de onderhavige beslissing, zijn de in de dagvaarding met parketnummer 10/631221-08 ten laste gelegde feiten bewezen verklaard en is ter zake daarvan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht weken opgelegd.
De in de uitspraak van 2 december 2008 bewezen verklaarde feiten zijn ná het wijzen van voormeld arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage en vóór het einde van de proeftijd gepleegd.
Door het plegen van beide feiten heeft de verdachte de aan de voorwaardelijk opgelegde maatregel verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Uit het dossier blijkt dat de veroordeelde zich veelvuldig schuldig heeft gemaakt aan vermogenscriminaliteit. Er is sprake van stelselmatig crimineel handelen. Met de ISD-maatregel wordt juist die stelselmatige criminaliteit bestreden. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij voormeld arrest aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke maatregel.
De rechtbank heeft gelet op artikel 38r van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 509y tot en met 509ee van het Wetboek van Strafvordering.
Beslissing
De rechtbank:
wijst de vordering tot tenuitvoerlegging toe.
Aldus gedaan door
mr. Puite, voorzitter, en
mrs. Wiersinga en Schols, rechters,
in tegenwoordigheid van Van der Heijde, griffier,
en uitgesproken in openbare raadkamer van 2 december 2008.
De voorzitter is buiten staat om deze beslissing mede te ondertekenen.
Rechtsmiddel
Ingevolge artikel 509ff, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan tegen de beslissing van de rechtbank inzake de toepassing van de artikel 38r van het Wetboek van Strafrecht het openbaar ministerie binnen veertien dagen na dagtekening en de veroordeelde binnen veertien dagen na betekening daarvan beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem.