ECLI:NL:RBROT:2008:BG8228

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
253002 / HA ZA 06-31
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietige overeenkomst als gevolg van voorschriften van de Colportagewet met betrekking tot BKR-melding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2008, betreft het een tussenvonnis in een civiele procedure tussen IDM Financieringen B.V. en twee gedaagden. De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of een overeenkomst nietig is op basis van de voorschriften van de Colportagewet. De eiseres, IDM Financieringen B.V., heeft een geldkrediet aangeboden aan de gedaagden, maar de rechtbank oordeelt dat de overeenkomst niet voldoet aan de vereisten van artikel 24 van de Colportagewet, die stelt dat een overeenkomst die het gevolg is van colportage op straffe van nietigheid moet voldoen aan bepaalde voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst nietig is omdat de noodzakelijke vermelding van de mogelijkheid tot ontbinding en het adres voor de mededeling niet is opgenomen.

De rechtbank heeft partijen verzocht zich uit te laten over de gevolgen van de nietigheid van de overeenkomst, met name met betrekking tot de BKR-registratie. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere conclusiewisseling, waarbij IDM in de gelegenheid wordt gesteld om een conclusie te nemen over de vordering in reconventie, waarna de gedaagden kunnen reageren. Dit tussenvonnis benadrukt de noodzaak voor kredietverstrekkers om zich te houden aan de wettelijke vereisten bij het aangaan van overeenkomsten, vooral in het kader van colportage.

De uitspraak is van belang voor de rechtsverhouding tussen partijen en de implicaties van de nietigheid van de overeenkomst voor de BKR-registratie. De rechtbank heeft alle overige beslissingen aangehouden in afwachting van de conclusiewisseling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 253002 / HA ZA 06-31
Uitspraak: 17 december 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid IDM FINANCIERINGEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. O.E. Meijer,
- tegen -
[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. C.A.M. Swagemakers.
Partijen blijven verder aangeduid als "IDM" respectievelijk "[gedaagde 1] en [gedaagde 2]".
1. Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 11 april 2007 en de daaraan ten grondslag liggende
processtukken;
- akte nadere inlichtingen aan de zijde van IDM;
- antwoordakte aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
2 De verdere beoordeling
in conventie en reconventie
2.1
Bij voormeld vonnis is aan partijen verzocht zich uit te laten en inlichtingen te verschaffen over de voorwaarde die artikel 24 lid 2 van de Colportagewet voorschrijft, namelijk dat de overeenkomst die het gevolg is van zelfwerkzaamheid van een colporteur op straffe van nietigheid dient te vermelden dat het mogelijk is de overeenkomst te ontbinden alsmede dat de overeenkomst het adres dient te vermelden waarnaar de mededeling dat hierop een beroep wordt gedaan, kan worden gezonden.
2.2
De rechtbank stelt voorop dat wat IDM thans nog heeft aangevoerd met betrekking tot het tot stand komen van de overeenkomst en de kredietcolportage geen aanleiding is terug te komen op hetgeen in het tussenvonnis van 11 april 2007 is overwogen.
IDM heeft thans wederom in algemene bewoordingen weergegeven dat zij alleen aan Randstad Krediet een volmacht tot vertegenwoordiging heeft gegeven en niet aan Excellent Slaapsystemen. Hieruit volgt echter niet dat de concrete stelling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], dat zij met betrekking tot het afsluiten van de geldkredietovereenkomst slechts contact hebben gehad met [persoon 1] van Excellent slaapsystemen die bij hen aan de deur is gekomen, niet juist zou zijn. Ook geeft IDM niet aan op welke manier Randstad Krediet dan in contact is gekomen met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en hoe de overeenkomst vervolgens is gesloten, hetgeen gelet op het feit dat Randstad Krediet optreedt namens IDM wel op haar weg had gelegen. IDM heeft de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gestelde wijze van totstandkoming van de overeenkomst dan ook onvoldoende gemotiveerd betwist. Hiermee staat vast dat het aanbod tot het aangaan van het onderhavige goederenkrediet is gedaan door middel van een persoonlijk bezoek aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en dat daarom de Colportagewet van toepassing is.
2.3
Nu er sprake is van geldkrediet dat in de uitoefening van een bedrijf door een persoonlijk bezoek is aangegaan, komt de vraag aan de orde of artikel 24 van de Colportagewet van toepassing is.
IDM heeft gesteld dat nu het zonder meer verboden is met geldkrediet te colporteren, er aan de toepassing van artikel 24 van de Colportagewet niet wordt toegekomen.
De rechtbank kan IDM hierin niet volgen. Uit artikel 23 van de Colportagewet volgt namelijk dat als in strijd gehandeld wordt met artikel 6, in welk artikel het trachten een geldkrediet aan de man te brengen is verboden, de overeenkomst vernietigbaar is. Er is derhalve geen sprake van, zoals IDM kennelijk bedoelt, non-existentie waardoor niet kan worden toegekomen aan artikel 24 van de Colportagewet. Er dient derhalve wel degelijk aan artikel 24 van de Colportagewet te zijn voldaan.
2.4
Gesteld noch gebleken is dat er in het onderhavige geval de vermelding als bedoeld in artikel 24 van de Colportagewet is opgenomen. Hieruit volgt dat de overeenkomst nietig is.
2.5
Nu de overeenkomst nietig is, kan IDM daar geen nakoming van vorderen. IDM heeft in het kader van de reconventionele vordering met betrekking tot de BKR-registratie die dan aan de orde komt, echter nog wel gesteld dat zulks nog niet betekent dat IDM niets van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te vorderen heeft omdat dan immers door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de kredietsom moet worden terugbetaald.
2.6
Nu dit punt wel van belang is in de rechtsbetrekking tussen partijen, ook wat betreft de reconventionele vordering, maar dit punt nog geen onderwerp van debat tussen partijen is geweest, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich hier nader over uit te laten. Eerst zal IDM in de gelegenheid worden gesteld een conclusie over dit punt te nemen, waarna [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kunnen reageren. Partijen worden hierbij, gelet op het feit dat nu de kredietovereenkomst nietig is, verzocht zich in het kader van de reconventionele vordering ook uit te laten omtrent de gevolgen hiervan voor (de verplichte) BKR-registratie en wat de voorschriften hieromtrent zijn.
2.7
In afwachting van bovengenoemde conclusiewisseling worden alle overige beslissingen aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank,
in conventie en reconventie
alvorens verder te beslissen,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 28 januari 2009 voor het nemen van een conclusie na tussenvonnis door IDM.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Verkerk.
Uitgesproken in het openbaar.
544