ECLI:NL:RBROT:2008:BH8253

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
292401 / HA ZA 07-2441
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over advocatendeclaratie en bewijsopdracht in civiele procedure

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, betreft het een geschil over een advocatendeclaratie. De zaak is gestart door [opposant], die in eerste instantie veroordeeld was tot betaling van een bedrag van € 5.882,45 aan [geopposeerde] voor werkzaamheden die deze had verricht. [opposant] heeft het verstekvonnis aangevochten en vordert vernietiging van dit vonnis, alsook afwijzing van de vorderingen van [geopposeerde]. In reconventie vordert hij een bedrag van € 7.741,-- terug, dat hij ten onrechte aan [geopposeerde] heeft betaald. Hij stelt dat [geopposeerde] geen rekening heeft gehouden met reeds ontvangen betalingen en dat deze declaraties onterecht zijn verzonden na zijn schorsing als advocaat.

[geopposeerde] heeft in haar verweer gesteld dat [opposant] nog een bedrag van € 4.469,45 dient te betalen. Zij betwist de vorderingen van [opposant] en verwijst naar een eerdere brief waarin [opposant] is gewezen op de mogelijkheid van een toevoeging. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het belangrijk is om te onderzoeken of [geopposeerde] [opposant] daadwerkelijk heeft gewezen op deze mogelijkheid. De rechtbank heeft [geopposeerde] toegelaten tot het bewijs van haar stellingen, in overeenstemming met artikel 150 Rv.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over een aantal contante betalingen die door [opposant] aan [geopposeerde] zijn gedaan. De rechtbank heeft besloten dat [geopposeerde] bewijs moet leveren van haar stelling dat deze betalingen betrekking hebben op dezelfde transactie. Een datum voor het getuigenverhoor is vastgesteld op 13 juni 2008. De rechtbank heeft verder iedere beslissing aangehouden tot na het getuigenverhoor.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Civiel Recht
Zaak-/rolnummer: 292401 / HA ZA 07-2441
Uitspraak: 9 april 2008
inzake:
[opposant],
wonende te [woonplaats],
procederende ingevolge toevoeging,
opposant bij dagvaarding d.d. 14 september 2007,
eiser in reconventie,
procureur: mr. R. Zwiers,
t e g e n :
[geopposeerde],
gevestigd te Amsterdam,
geopposeerde,
verweerster in reconventie,
procureur: mr. J.W. Bitter,
advocaat: mr. H. Brouwer.
Partijen worden aangeduid als “[opposant]”, respectievelijk “[geopposeerde]”, tenzij anders is vermeld.
1. Het verloop van de procedure
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
1. inleidende dagvaarding met producties d.d. 9 april 2007,
2. verstekvonnis van deze rechtbank d.d. 23 mei 2007,
3. verzetdagvaarding met producties,
4. conclusie van antwoord in oppositie tevens akte vermindering van eis met producties,
5. conclusie van repliek in oppositie met producties,
6. akte uitlating producties met bijgevoegde productie.
2. De vaststaande feiten
[geopposeerde] heeft in opdracht en voor rekening van [opposant] werkzaamheden verricht en daarvoor declaraties verzonden. Deze zijn deels onbetaald gebleven.
Bij verstekvonnis is [opposant] onder andere veroordeeld tot betaling van €. 5.882,45 terzake van deze declaraties.
3. De stellingen van [opposant]
3.1. Hij vordert dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [geopposeerde] alsnog worden afgewezen.
3.2. In reconventie vordert hij dat [geopposeerde] wordt veroordeeld om aan hem te betalen een bedrag van €. 7.741,--, zijnde declaraties die hij ten onrechte aan [geopposeerde] heeft voldaan, met nevenvorderingen.
3.3. Zowel in conventie als in reconventie dient [geopposeerde] in de kosten te worden veroordeeld.
3.4. Kort en zakelijk weergegeven legt hij hieraan het volgende ten grondslag. [geopposeerde] houdt ten onrechte geen rekening met reeds ontvangen betalingen. Na zijn schorsing als advocaat heeft [persoon 1] hem als advocaat van [opposant] opgevolgd. Desalniettemin heeft [geopposeerde] nog declaraties aan hem verzonden terwijl hij dus geen werkzaamheden meer mocht verrichten en dat feitelijk ook niet heeft gedaan. [geopposeerde] brengt kosten terzake [persoon 1] in rekening terwijl juist was afgesproken dat hij zelf dit bedrag aan [persoon 1] zou betalen uit de voorschotten van [opposant] die [geopposeerde] nog onder zich had. Bovendien geldt dat [geopposeerde] hem ten onrechte niet heeft gewezen op de mogelijkheid een toevoeging aan te vragen zodat hij in reconventie de reeds betaalde bedragen terugvordert op grond van toerekenbare tekortkoming, subsidiair onrechtmatige daad. De bevestigingsbrief die [geopposeerde] stelt terzake te hebben verzonden, is hem onbekend.
4. De stellingen van [geopposeerde]
4.1. Kort en zakelijk weergegeven stelt zij dat na het verstekvonnis is gebleken dat [opposant] nog dient te betalen een bedrag van €. 4.469,45. Vandaar de “vermindering” bij antwoord in oppositie. Dit bedrag dient wel te worden betaald en aan de hand van stukken legt [geopposeerde] gemotiveerd uit waarom dat zo is. [opposant] kwam niet in aanmerking voor een toevoeging nu hij handelde als ondernemer en niet als particulier. De beslissing om hem inmiddels voor die zaak wel een toevoeging te verstrekken is een fout van de Raad voor Rechtsbijstand. Van belang is dat [opposant] wel degelijk is gewezen op de mogelijkheid van toevoeging. [geopposeerde] verwijst naar de brief van 4 maart 2005 waarin dit is vermeld en waarin tevens de mededeling van [opposant] is bevestigd dat hij wenste dat [geopposeerde] zijn zaak tegen uurtarief zou behandelen.
4.2. [geopposeerde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [opposant] in conventie en in reconventie en wenst dat hij wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.
5. De beoordeling
5.1. Het belangrijkste geschilpunt betreft de vraag of [geopposeerde] heeft gewezen op de mogelijkheid van een toevoeging. Gelet op de verplichting van de advocaat de cliënt daarop te wijzen wordt [geopposeerde], in overeenstemming met de hoofdregel van artikel 150 Rv., toegelaten tot het bewijs.
5.2. Partijen verschillen voorts van mening over een tweetal al dan niet aan [geopposeerde] gedane contante betalingen, te weten die van €. 1.250,00 en €. 1.300,--. Nu een advocaat gehouden is een deugdelijke financiële administratie bij te houden, wordt [geopposeerde] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat dit een en dezelfde betaling zou betreffen.
5.3. Nu uit de stukken valt af te leiden dat partijen getuigen wensen te horen, wordt reeds thans een datum voor het getuigenverhoor vastgesteld.
5.4. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
6. De beslissing
De rechtbank:
laat [geopposeerde] toe tot het bewijs van haar stellingen zoals hiervoor vermeld,
bepaalt dat de zitting betreffende de getuigenverhoren zijdens [geopposeerde] zal plaatsvinden op vrijdag 13 juni 2008 om 10.00 uur in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan het Wilhelminaplein 100/125,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.
.