2.2Wettelijk kader
Ingevolge artikel 8, derde lid, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijke regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) dragen de nationale regelgevende instanties bij aan de ontwikkeling van de interne markt door ervoor zorg te dragen dat er in vergelijkbare omstandigheden geen verschil in behandeling is van ondernemingen die elektronische-communicatienetwerken en -diensten aanbieden.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Kaderrichtlijn zorgen de lidstaten er voor dat de radiofrequenties voor elektronische-communicatiediensten op hun grondgebied overeenkomstig artikel 8 efficiënt worden beheerd. Zij zorgen ervoor dat de bestemming en toewijzing van die radiofrequenties door de nationale regelgevende instanties gebaseerd zijn op objectieve, doorzichtige, niet-discriminerende en proportionele criteria.
Ingevolge artikel 13, voor zover hier van belang, van de Richtlijn 2002/20 EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Machtigingsrichtlijn), kunnen de lidstaten de betrokken instantie toestaan de gebruiksrechten voor radiofrequenties (…) te onderwerpen aan vergoedingen die ten doel hebben een optimaal gebruik van deze middelen te waarborgen. De lidstaten zorgen ervoor dat deze vergoedingen objectief rechtvaardig, transparant, en niet-discriminatoir zijn en in verhouding staan tot het beoogde doel en zij houden rekening met de doelstellingen van artikel 8 van de Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn).
Artikel 3.3a van Tw luidt als volgt:
“1. Teneinde een optimaal gebruik van frequentieruimte te waarborgen kan, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, en waar het betreft het gebruik van frequentieruimte door commerciële omroepinstellingen mede in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, met inachtneming van richtlijn nr. 2002/20/EG, bij ministeriële regeling worden bepaald dat de verkrijger of houder van een vergunning, de houder van een vergunning van wie de vergunning wordt of is verlengd hieronder begrepen, anders dan een vergunning als bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, voor het gebruik van frequentieruimte voor een op grond van artikel 3.3, vijfde lid, bepaalde bestemming een eenmalig of periodiek bedrag verschuldigd is.
2. De hoogte van het te betalen bedrag is bij:
3. a. een eenmalig bedrag gelijk aan een bij de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling vast te stellen bedrag gerelateerd aan de in het jaar van vergunningverlening bepaalde contante waarde van de gedurende de looptijd van de vergunning uit de exploitatie van de vergunning te verwachten voordelen, dan wel de gedurende de looptijd van de vergunning uit de exploitatie van de vergunning te verwachten omzet.
(…)
3. De in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling kan nadere regels bevatten over de wijze waarop de in het tweede lid, onder a en b, bedoelde voordelen uit de exploitatie van de vergunning of de uit de exploitatie van de vergunning te verwachten omzet worden bepaald.
4. De verplichting tot het betalen van een eenmalig (…) bedrag bestaat slechts indien de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling in werking is getreden voor het tijdstip dat in de aanvraagprocedure is vastgesteld als het tijdstip waarop de aanvraag voor de vergunning kan worden ingediend, dan wel, indien het een vergunning betreft die wordt verleend op de in artikel 3.3, vierde lid, onder a, bedoelde wijze, in werking is getreden op het moment dat de aanvraag is ingediend.
(…).
8. In het geval dat:
9. a. op grond van het eerste lid bij ministeriële regeling is bepaald dat voor het gebruik van frequentieruimte met een op grond van artikel 3.3, vijfde lid, bepaalde bestemming een eenmalig of periodiek bedrag verschuldigd is, zal, zolang er in die bestemming nog houders van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte zijn, houders van vergunningen van wie de vergunning is verlengd uitgezonderd, bij elke volgende uitgifte van frequentieruimte met die bestemming op een vergelijkbare wijze voor het gebruik van de frequentieruimte een bedrag verschuldigd zijn, tenzij dit ten gevolge van gewijzigde omstandigheden betreffende het gebruik van die frequentieruimte niet langer leidt tot een optimaal gebruik van frequentieruimte;
(…)
9. Bij de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling kan worden bepaald dat het bedrag verschuldigd uit hoofde van een veiling of een vergelijkende toets met de mogelijkheid tot een financieel bod, vermeerderd met een op grond van die regeling verschuldigd eenmalig of periodiek bedrag een bepaalde hoogte niet te boven zal gaan.
10. In geval toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in het negende lid en de verlening van een vergunning plaatsvindt door middel van een veiling, wordt, indien meer dan één geldig bod wordt uitgebracht dat bij verlening van de vergunning zou leiden tot financiële verplichtingen gelijk aan of groter dan de op grond van het negende lid bij ministeriële regeling bepaalde hoogte, het tot vergunningverlening leidende bod uit deze biedingen bepaald door middel van het lot.”
Artikel 3 van de Regeling vaststelling eenmalig bedrag landelijke commerciële radio-omroep 2003 (hierna: Regeling VEB, Staatscourant 26 februari 2003, nr. 40) luidt als volgt:
“1. De verkrijger of houder van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte bestemd voor de geclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep, is voor het gebruik van die frequentieruimte een eenmalig bedrag verschuldigd.
2. (…).
De hoogte van het eenmalig bedrag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt voor de periode van acht jaar, indien het betreft de in de bijlage, behorende bij deze regeling, genoemde vergunning voor:
a. kavel A9: € 2.396.084.
(…).”
Artikel 4a van de Regeling VEB (Staatscourant 8 augustus 2003, nr. 151) luidt als volgt:
“1. Indien een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte bestemd voor geclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep dan wel voor ongeclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep wordt verleend na 1 september 2003, wordt de hoogte van het eenmalig bedrag, in afwijking van artikel 2, tweede lid, artikel 3, tweede, derde en vierde lid, en artikel 4, ten aanzien van de desbetreffende kavel, indien het een in de bijlage, behorende bij deze regeling, genoemde vergunning betreft vastgesteld op de wijze bedoeld in het tweede lid.
2. De hoogte van het eenmalig bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald door het bedrag dat is vastgesteld voor de periode van acht jaar te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het aantal hele maanden dat na het tijdstip van vergunningverlening resteert tot 1 september 2011 en de noemer door het getal 96.”