ECLI:NL:RBROT:2009:BH3373
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Familiaal verschoningsrecht in getuigenverhoor en de reikwijdte daarvan
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, werd op 21 januari 2009 een vonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen ABN AMRO BANK N.V. en een gedaagde. De zaak betreft de toepassing van het familiaal verschoningsrecht zoals vastgelegd in artikel 165 lid 2 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). ABN AMRO was toegelaten tot bewijslevering en had de zoon van de gedaagde, aangeduid als de getuige, opgeroepen om te getuigen. Tijdens het getuigenverhoor op 24 november 2008 beroept de getuige zich op zijn verschoningsrecht met betrekking tot een specifieke vraag, ondanks dat hij eerder had aangegeven een verklaring te willen afleggen.
De rechtbank moest beoordelen of de getuige zich op het familiaal verschoningsrecht kon beroepen, ondanks zijn eerdere verklaring. De rechtbank overweegt dat het familiaal verschoningsrecht ongeclausuleerd is en dat een getuige zich kan beroepen op dit recht zonder verdere motivering, zolang hij zich beroept op de bestaande familierelatie. De rechtbank concludeert dat het recht om te zwijgen niet misbruikt kan worden en dat de getuige het recht heeft om slechts op bepaalde vragen geen antwoord te geven.
Uiteindelijk honoreert de rechtbank het beroep van de getuige op het familiaal verschoningsrecht en bepaalt dat het getuigenverhoor op 30 januari 2009 zal worden voortgezet aan de zijde van de gedaagde. Dit vonnis benadrukt de bescherming die het familiaal verschoningsrecht biedt aan getuigen in civiele procedures, en de noodzaak voor rechters om zorgvuldig om te gaan met dergelijke beroepen.