ECLI:NL:RBROT:2009:BH9619

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/289 RIOOLR-T2
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heffing van rioolrecht voor zelfstandige gedeelten in een bedrijfsverzamelgebouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 april 2009 uitspraak gedaan over de heffing van rioolrecht voor een bedrijfsverzamelgebouw. Eiser, eigenaar van een bedrijfsverzamelgebouw te Rotterdam, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de rioolrechten voor het jaar 2007, opgelegd door de gemeente Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in het gebouw vijf zelfstandige WOZ-objecten zijn, maar de vraag was of voor elk van deze objecten afzonderlijk rioolrecht geheven kon worden. De verweerder, de gemeente Rotterdam, stelde dat op basis van de Gemeentewet en de gemeentelijke Verordening Rioolrecht een aanslag rioolrecht opgelegd wordt aan iedere eigenaar van een onroerende zaak met een aansluiting op de gemeentelijke riolering. Eiser betwistte dit, stellende dat zijn specifieke unit geen directe of indirecte aansluiting op het riool had, en dat het gebruik van een algemene toiletgroep op dezelfde etage niet volstond voor de heffing van rioolrecht.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Eiser verwees naar jurisprudentie die stelde dat een zelfstandig gedeelte van een eigendom alleen in de heffing van rioolrecht mag worden betrokken als er sprake is van een directe of indirecte aansluiting op de gemeentelijke riolering. De rechtbank concludeerde dat de aanslag voor de unit van eiser ten onrechte was opgelegd, omdat er geen directe aansluiting op het riool aanwezig was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en herhiep de aanslag. Tevens werd de gemeente Rotterdam veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor gemeenten om zorgvuldig om te gaan met de heffing van rioolrechten, vooral in situaties waar sprake is van meerdere zelfstandige gedeelten binnen een onroerende zaak. De rechtbank heeft duidelijk gemaakt dat de aanwezigheid van sanitaire voorzieningen in een gebouw niet automatisch leidt tot de verplichting om rioolrecht te heffen voor elk afzonderlijk gedeelte, indien er geen directe aansluiting op het riool is.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/289 RIOOLR-T2
Uitspraak in het geding tussen
[A], wonende te [woonplaats], eiser,
handelend onder de naam [B], te Rotterdam,
gemachtigde mr. J.F. van Duin, advocaat te Ridderkerk,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Verweerder heeft in een geschrift met dagtekening 30 april 2007 onder andere een aanslag in de rioolrechten voor het jaar 2007 voor [adres] opgelegd ten bedrage van € 145,97.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 12 december 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak (hierna: de bestreden uitspraak) heeft eiser beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2008. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde die zich ter zitting heeft gesteld. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. van der Vlegel.
Nadat het onderzoek ter zitting was gesloten, heeft de rechtbank het vooronderzoek heropend om enkele nadere vragen aan partijen te stellen.
Partijen hebben op deze vragen gereageerd waarna zij toestemming hebben verleend een nadere zitting achterwege te laten. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2 Overwegingen.
2.1 Feiten die de rechtbank als vaststaand aanneemt.
Eiser is op 1 januari 2007 eigenaar van een bedrijfsverzamelgebouw gelegen aan het [adres] te Rotterdam.
Met verwijzing naar artikel 16, aanhef en onder c, van de wet Waardering Onroerende Zaken (hierna: WOZ) staat tussen partijen vast dat er in het bedrijfsverzamelgebouw vijf WOZ-objecten, bekend onder de nummers 5, 5 bg, 5 1001, 5 1002 en 5 2002, zijn die blijkens hun indeling bestemd zijn om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt.
2.2. Standpunten van partijen.
2.2.1 Verweerder heeft bij de bestreden uitspraak overwogen dat op grond van artikel 229 van de Gemeentewet en de gemeentelijke Verordening Rioolrecht een aanslag rioolrecht opgelegd wordt aan iedere eigenaar van een onroerende zaak met een aansluiting op de gemeentelijke riolering. Dat kan een vaste aansluiting zijn, maar volgens vaste jurisprudentie ook een indirecte aansluiting, zoals bijvoorbeeld een dakgoot of regenpijp waardoor regen(hemel-)water terechtkomt in de straatgoot en vervolgens in een rioolput (Hof Leeuwarden 7 januari 2005, LJN AS2222).
Het aansluitrecht is een vast bedrag per jaar per aansluiting. Voor een pand met verschillende afzonderlijk te gebruiken bedrijfsgedeelten moet voor ieder zelfstandig bedrijfsgedeelte worden betaald. Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt mede naar HR 10 april 1996, nr. 30 251, BNB 1996/207, waarbij werd overwogen dat de gebruikswaarde van het zelfstandig object door de aanwezigheid van de algemene toiletgroepen werd verhoogd. Dat deze geen onderdeel uitmaken van het zelfstandige gedeelte doet daaraan niet af.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het voor eiser als verhuurder voordelen oplevert dat het bedrijfsverzamelgebouw voor de WOZ en OZB in vijf objecten is gesplitst. Verweerder vindt het niet juist dat eiser deze splitsing voor het rioolrecht vervolgens niet accepteert.
Bij de beantwoording van de nader door de rechtbank gestelde vragen heeft verweerder onder andere aangegeven dat hij bij bedrijfsverzamelgebouwen steeds het arrest van het Hof Den haag van 24 februari 2004, LJN AO5617, heeft gevolgd, maar er thans naar neigt de door het Hof Amsterdam in het arrest van 27 januari 2005, LJN AS4072 aangegeven lijn te gaan volgen waarin is uitgesproken dat de aanwezigheid van eigen sanitaire voorzieningen in een bedrijfsverzamelgebouw doorslaggevend is om te kunnen spreken van zelfstandige gedeelten.
2.2.2 Eiser stelt zich op het volgende standpunt.
Vanuit unit 5 1001 wordt niet direct of indirect geloosd op de gemeentelijke riolering aangezien dit afzonderlijke gedeelte niet direct of indirect is aangesloten op het riool. Dat er ten behoeve van de gebruikers van dit zelfstandige object op dezelfde etage een algemene toiletgroep beschikbaar is, doet daar niet aan af. Eiser wijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar HR 29 juni 2007, LJN BA8046.
Ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat het onder 2.2.1 genoemde arrest van het Hof Leeuwarden, waarbij van diverse eigenaren van garageboxen even zoveel malen rioolrecht werd geheven in verband met afvoer van het hemelwater, voor verzamelkantoren niet opgaat.
3 Wettelijk kader
Op grond van artikel 229 van de Gemeentewet juncto artikel 2, eerste lid van de Verordening rioolrecht 2005 van de gemeente Rotterdam, wordt onder de naam “rioolrecht” een recht geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot heeft van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. In artikel 3 is bepaald dat indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, het recht geheven wordt over elk als zodanig bestemde gedeelte, met dien verstande dat, indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt. Het recht wordt geheven per eigendom of zelfstandig gedeelte aldus artikel 4 van de Verordening.
4 Beoordeling
4.1 De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat in het kader van de WOZ voor het jaar 2007 sprake is van vijf gedeelten als bedoeld in artikel 16, aanhef en onder c, van de WOZ, Volgens deze bepaling wordt voor de toepassing van de WOZ als één onroerende zaak aangemerkt een gedeelte van een (on)gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt.
De rechtbank sluit zich in deze procedure wat betreft de objectafbakening aan bij dit eenstemmige standpunt van partijen. Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank dat het gelet op de jurisprudentie zeer wel zo zou kunnen zijn dat bij een te verhuren kantoorunit pas sprake is van “blijkens zijn indeling (…) bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt”, indien zo’n kantoorunit over eigen toiletten beschikt (zie Hof Amsterdam LJN AS4072).
4.2 In geschil is allereerst het antwoord op de vraag of heffing van rioolrecht mogelijk is als een als kantoorunit verhuurd, zelfstandig bedrijfsgedeelte in een gebouw geen eigen aansluiting op het riool heeft maar waarbij door de kantoorunit wel gebruik kan worden gemaakt van een toiletgroep op de (uit bijvoorbeeld twee afzonderlijk verhuurde en afsluitbare kantoorunits bestaande) etage.
De rechtbank is van oordeel dat HR 29 juni 2007, LJN BA8046, zo moet worden gelezen dat indien sprake is van een zelfstandig gedeelte van een eigendom, deze unit (net als een eigendom) slechts in de heffing van het rioolrecht mag worden betrokken als er sprake is van het direct of indirect aangesloten zijn op de gemeentelijke riolering. Tussen partijen staat vast dat [adres] 1001 geen tot de unit behorende toiletgroep, pantry of andere directe aansluiting op het riool bezit. Anders dan verweerder kennelijk meent volstaat een verwijzing naar HR 10 april 1996 niet langer, nu daarin weliswaar besloten ligt dat de gebruikswaarde van een zelfstandig gedeelte wordt verhoogd door de aanwezigheid in dat gedeelte van een aansluiting op de gemeentelijke riolering, maar de Hoge Raad in dat arrest ook heffing van een rioolaansluitrecht geoorloofd achtte voor zelfstandige gedeelten van een eigendom terwijl in het eigendom (dat bestond uit meer dan één zelfstandig gedeelte) slechts één aansluiting op de riolering aanwezig was.
4.3 Nu vast staat dat er vanuit unit 5 1001 geen directe aansluiting bestaat op de gemeentelijke riolering, dient te worden bezien of verweerder terecht verwijst naar de jurisprudentie met betrekking tot de indirecte aansluiting, zoals bij de afvoer van hemelwater.
Uit verweerders beantwoording van de door de rechtbank gestelde vragen leidt de rechtbank af dat er bij verweerder twijfel bestaat of het arrest van het Hof Leeuwarden van 7 januari 2005, LJN AS2222, ook op kantoorunits van toepassing zou moeten worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan bij een complex garageboxen waarvan in bedoeld arrest sprake is en anders dan in de uitspraak 05/1189 van deze rechtbank van
18 september 2006, bij kantoorruimtes niet gezegd kan worden dat het afvoeren van hemelwater de gebruikswaarde van de onroerende zaak verhoogt.
4.4 Hieruit volgt dat de aanslag rioolrecht voor het jaar 2007 voor [adres] 1001, te Rotterdam ten onrechte aan eiser is opgelegd.
De bestreden uitspraak dient dan ook onder gegrondverklaring van het beroep te worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en de onderhavige aanslag herroepen. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 322,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
5 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar en herroept de aanslag van 30 april 2007;
- bepaalt dat de gemeente Rotterdam aan eiser het betaalde griffierecht van € 39,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 322,- en wijst de gemeente Rotterdam aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet vergoeden.
Aldus gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, rechter, in tegenwoordigheid van mr. K.H. Eelderink, griffier.
De griffier: De rechter:
Uitgesproken in het openbaar op: 2 april 2009.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Afschrift verzonden op: