ECLI:NL:RBROT:2009:BK3767
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- L.J. van Die
- Rechtspraak.nl
Huurgeschil over onderverhuurovereenkomst van een schoonheidssalon in een kapsalon
In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen verzoekster, die een schoonheidssalon exploiteert, en verweerster, die een kapsalon runt. Verzoekster huurt een deel van het pand dat door verweerster wordt gehuurd. De huurovereenkomst is opgezegd door verweerster, die zelf een andere locatie heeft betrokken. De kantonrechter moet beoordelen of de onderverhuurovereenkomst tussen verzoekster en verweerster geldig is en of verzoekster recht heeft op huurbescherming onder artikel 7:290 BW van het Burgerlijk Wetboek.
De feiten zijn als volgt: verzoekster huurt sinds 1 december 2006 een ruimte van ongeveer 15 m2 in het door verweerster gehuurde pand. De schoonheidssalon is alleen bereikbaar via de kapsalon, en er zijn faciliteiten van de kapsalon aanwezig in de ruimte van verzoekster. De kantonrechter oordeelt dat de schoonheidssalon als onderdeel van de kapsalon moet worden beschouwd, en dat de onderverhuurde ruimte het regime van de hoofdhuurovereenkomst volgt. Dit betekent dat de schoonheidssalon ook als een 7:290 BW bedrijfsruimte wordt aangemerkt.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat verzoekster niet ontvankelijk is in haar verzoek, omdat de huurovereenkomst niet onder artikel 7:230a BW valt, maar onder artikel 7:290 BW. Verweerster wordt als in het ongelijk gestelde partij belast met de kosten van de procedure. De beslissing van de kantonrechter is dat verzoekster niet ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek en dat verweerster de kosten van de procedure moet betalen.