ECLI:NL:RBROT:2019:4260
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Huurovereenkomst kappersstoel in herenkapsalon aangemerkt als huurovereenkomst in de zin van artikel 7:290 e.v. BW
In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 10 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en [verweerder] over de huurovereenkomst van een kappersstoel in een herenkapsalon. De partijen hebben op 15 augustus 2012 een huurovereenkomst gesloten waarbij [verzoeker] een kappersstoel huurt van [verweerder] voor een maandelijkse huurprijs van € 500,-. De huurovereenkomst is onderwerp van geschil geworden nadat [verweerder] op 22 januari 2019 aan [verzoeker] heeft medegedeeld dat de huur per augustus 2019 zou worden verhoogd naar € 750,- en dat de overeenkomst beëindigd zou zijn op verzoek van [verzoeker].
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst onder de bepalingen van artikel 7:290 e.v. van het Burgerlijk Wetboek valt, wat betekent dat [verzoeker] recht heeft op huurbescherming. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd door [verweerder] en dat [verzoeker] niet ontvankelijk kan worden verklaard in zijn verzoek tot verlenging van de ontruimingstermijn. De rechter heeft de stelling van [verweerder] verworpen dat de kapperszaak geen ambachtsbedrijf is en heeft bevestigd dat de huurovereenkomst als een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte moet worden aangemerkt.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat [verweerder] wordt veroordeeld in de proceskosten, aangezien hij in het ongelijk is gesteld. De kosten van de procedure zijn vastgesteld op € 81,- aan vastrecht en € 480,- aan salaris voor de gemachtigde van [verzoeker].