Beschikking ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PSYCHOLOGISCH EXPERTISECENTRUM VAN GURCHOM & PARTNERS B.V.,
gevestigd te Breda,
verzoekster,
gemachtigde: mr. N.C.M. Koch,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: mr. A.J.C. van Bemmel.
Partijen worden aangeduid als “Pec” en “[verweerder]”, tenzij anders is vermeld.
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 14 augustus 2009,
- het verweerschrift met bijlagen,
- een nagekomen productie van Pec (brief d.d. 2 november 2009),
- de pleitnotitie van mr. Van Bemmel,
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 november 2009. Partijen en gemachtigden zijn verschenen. De griffier heeft van het verhandelde aantekening gehouden.
Tegelijkertijd heeft de behandeling van het door [verweerder] aangevangen kort geding (zaaknummer 1045883) plaatsgevonden waarin heden eveneens uitspraak wordt gedaan.
2.1. [verweerder], geboren op [geboortedatum], is met ingang van 13 mei 2008 in dienst getreden van Pec in de functie van algemeen manager / GZ-psycholoog. Het betreft een dienstverband voor de duur van 2 jaar. Het salaris bedroeg laatstelijk € 5.399,00 bruto per maand, exclusief emolumenten.
2.2. Bij brief van 2 juli 2009 is [verweerder] op staande voet ontslagen.
Het verzoek strekt tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens primair een dringende reden en subsidiair veranderde omstandigheden, kosten rechtens.
Het verweer strekt primair tot afwijzing van het verzoek en, subsidiair, tot toekenning ervan maar dan met een vergoeding ten bedrag van € 75.000,-- bruto alsmede de kosten van rechtsbijstand van € 2.500,--, met veroordeling van Pec in de kosten van de procedure.
5.1. Partijen hebben medegedeeld dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met een opzegverbod en er is geen aanleiding aan de juistheid van die mededeling te twijfelen.
5.2. Partijen voeren over en weer de nodige stellingen aan, deels aan de hand van producties. Deze worden hierna weergegeven en beoordeeld, voorzover hun argumenten van belang zijn voor de uitkomst van de procedure.
5.3. Ter zitting heeft [verweerder] te kennen gegeven niet langer met Pec te kunnen samenwerken en zich niet te verzetten tegen de ontbinding. Deze zal dus worden uitgesproken.
5.4. Het is de kantonrechter gebleken dat de feiten en omstandigheden die door Pec aan de dringende reden ten grondslag worden gelegd dezelfde zijn als die waarop het ontslag op staande voet is gebaseerd. Nu [verweerder] de versie van Pec hieromtrent inhoudelijk en gedetailleerd betwist kan de kantonrechter er niet vanuit gaan dat sprake is van een dringende reden. Deze procedure leent zich in principe immers niet voor gedegen feitenonderzoek. Daartoe is de aangekondigde bodemprocedure de geëigende weg. De dringende reden is dus niet komen vast te staan.
Veranderde omstandigheden
5.5. Uit de door Pec in het geding gebrachte brief d.d. 13 oktober 2009 van de directeur van de Rijksinrichting voor Jeugdigen de Hartelborgt, die in zoverre door [verweerder] niet is betwist, volgt dat hij als rijksambtenaar een aanstelling heeft voor 40 uur in de week en dat hij nog altijd volledige bezoldiging ontvangt. Er is sprake van een zogenaamd traject waarbij [verweerder] met behoud van deze bezoldiging een betrekking elders kan proberen te aanvaarden. [verweerder] heeft ter zitting erkend dat hij de Hartelborgt niet ervan in kennis heeft gesteld dat hij sedert 13 mei 2008 een volledig dienstverband met Pec is aangegaan. Evenzeer heeft hij erkend dat hij Pec er niet van op de hoogte heeft gebracht dat hij een aanstelling als rijksambtenaar bij Justitie heeft. Ter zitting is duidelijk geworden dat dit aan het licht is gekomen omdat [verweerder] na het ontslag op staande voet een WW-uitkering bij het UWV heeft aangevraagd. Het UWV meldde vervolgens aan Pec dit niet te begrijpen omdat [verweerder] een aanstelling bij de rijksoverheid heeft. Daarna hebben Pec en de Hartelborgt overleg met elkaar gehad.
5.6. Gelet op de omstandigheid dat [verweerder] van de Hartelborgt de gelegenheid heeft gekregen elders te solliciteren met behoud van volledige bezoldiging ziet de kantonrechter geen aanleiding om aan [verweerder] ten laste van Pec een vergoeding toe te kennen. De billijkheid verzet zich hiertegen.
5.7. Wat betreft de overige omstandigheden van het geval wordt ten overvloede nog het volgende overwogen. In de omstandigheid dat [verweerder] minder inkomsten ontvangt en zodoende mogelijk in financiële problemen geraakt bij de bouw van zijn huis, ziet de kantonrechter geen reden om een vergoeding toe te kennen. [verweerder] heeft zelf de beslissing genomen daarin te investeren op basis van zijn dubbele salaris. Hij had moeten beseffen dat een dubbel salaris een eindige kwestie betreft.
5.8. In aanmerking genomen voorts dat partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zijn aangegaan met tussentijdse wederzijdse beëindigingmogelijkheid met een opzegtermijn van drie maanden, ziet de kantonrechter onvoldoende reden om een vergoeding toe te kennen. Het contract is voor twee jaar aangegaan om te bezien hoe het over en weer bevalt. Met deze bedoeling verhoudt zich niet dat de kantonrechter een vergoeding toekent aan [verweerder].
5.9. De overige argumenten van partijen behoeven geen beoordeling.
5.10. Nu geen vergoeding wordt opgelegd behoeft geen intrekkingstermijn aan Pec te worden gegeven.
5.11. Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te melden wijze.
ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van heden, voorzover in rechte wordt geoordeeld dat deze nog bestaat,
bepaalt dat elk der partijen de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.J. van Rijen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.