ECLI:NL:RBROT:2010:BL7562

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
316870 / HA ZA 08-2521
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen dwangbevel wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 maart 2010 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een dwangbevel dat door de Gemeente Rotterdam was uitgevaardigd. De opposant, wonende te Schiedam, had verzet aangetekend tegen het dwangbevel dat op 26 maart 2008 was betekend. De rechtbank oordeelde dat het verzet niet-ontvankelijk was, omdat het niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van zes weken na de betekening van het dwangbevel was ingesteld. De rechtbank stelde vast dat de opposant op 26 maart 2008 op de hoogte was van het dwangbevel, ondanks zijn stelling dat hij pas op 18 september 2008 op de hoogte was geraakt. De rechtbank wees erop dat de termijn voor het indienen van verzet begint te lopen op de dag na de betekening, ongeacht of deze betekening persoonlijk heeft plaatsgevonden.

De rechtbank overwoog verder dat de opposant geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die zouden kunnen leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank verklaarde de opposant niet-ontvankelijk in zijn vorderingen en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van de Gemeente werden vastgesteld op € 1.022,00. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor wat betreft de kostenveroordeling. De zaak benadrukt het belang van het tijdig indienen van verzet en de gevolgen van termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 316870 / HA ZA 08-2521
Uitspraak: 3 maart 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[opposant],
wonende te Schiedam,
opposant,
advocaat mr. J. van den Ende,
- tegen -
de publiekrechtelijke rechtspersoon de GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelende te Rotterdam,
geopposeerde,
advocaat mr. R.W. van Harmelen.
Partijen worden hierna aangeduid als "[opposant]" respectievelijk "de Gemeente".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- verzetdagvaarding d.d. 10 oktober 2008, met productie;
- incidentele conclusie tot opheffing van de schorsing van de tenuitvoerlegging ex artikel 5:26 lid 4, tweede volzin, AWB, met producties;
- conclusie van antwoord in het incident;
- vonnis van deze rechtbank d.d. 29 april 2009, waarbij de rechtbank ondermeer de schorsing van de tenuitvoerlegging van het op 11 januari 2007 uitgevaardigde dwangbevel heeft opgeheven;
- conclusie van antwoord, met producties;
- conclusie van repliek, met producties;
- conclusie van dupliek.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 Op 18 juli 2006 is in het pand gelegen aan de [adres] te Rotterdam (hierna: het pand) door ambtenaren van de Gemeente, afdeling Toezicht en Gebouwen een hennepkwekerij aangetroffen.
2.2 In opdracht van de Dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting (namens de deelgemeente Noord) heeft de Roteb de hennepkwekerij op dezelfde dag ontmanteld, nadat een fraude- inspecteur van Eneco Energie Services B.V. de illegaal aangebrachte elektriciteitskabel heeft verwijderd en de elektrische installatie veilig heeft gesteld.
2.3 De hennepkwekerij is onder toepassing van bestuursdwang ontmanteld. Het besluit tot toepassing van bestuursdwang is op 20 september 2006 schriftelijk aan [opposant] bekend gemaakt. Tegen dit besluit heeft [opposant] geen bezwaar gemaakt.
2.4 Bij nota van 11 oktober 2006 heeft de Gemeente de kosten voor het ontmantelen van de hennepkwekerij van in totaal € 4.572,22 bij [opposant] in rekening gebracht. Omdat ook na aanmaning betaling uitbleef heeft de Gemeente op 11 januari 2007 een dwangbevel uitgevaardigd dat op 26 maart 2008 is betekend door achterlating van het exploit in een gesloten enveloppe aan het adres op het adres [adres 2] te Schiedam, omdat de deurwaarder aldaar niemand aantrof aan wie rechtsgeldig afschrift kon worden gelaten.
2.5 In een afschrift van een overzicht, waarin de inhoud van de gesprekken tussen [opposant] en de deurwaarder is weergegeven, is voor zover van belang het volgende opgenomen:
26-03-2008 13:45:04 (…) in deb/deb heeft dwangbevel ontvangen. Zegt dat het niet klopt. Moet in vergadering. Belt straks terug.
27-03-2008 08:54:46 (…) tel. deb. zegt niet aansprakelijk te zijn. Hij heeft contact gehad met de recherche (?) en die zou DS+V weer bellen. dgg dat wij dat niet hebben doorgekregen. Heb hem uitdrukkelijk op de verzettermijn gewezen, anders is dwangbevel definitief.
06-08-2008 10:55:37 ink.Deb/ik ga jullie bankbeslag betwisten. Ik ga hiermee niet akkoord.
(…)
26-09-2008 13:59:25 (…) tel.deb. nav beslag. vraagt waar vordering over gaat . dgg hennep. Volgens hem heeft zijn advocaat contact met ons opgenomen. dgg niets gezien of gehoord. Verzettermijn is ook al verstreken. Hij is daar in maart uitdrukkelijk op gewezen. Hij gaat met adv. opnemen.
2.6 De stukken van de door de deurwaarder namens de Gemeente gelegde beslagen op de bankrekening en het loon van [opposant] zijn op 28 juli 2008 respectievelijk 8 september 2008 betekend.
3 De vordering
De vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [opposant] tot goed opposant te verklaren tegen het dwangbevel d.d. 11 januari 2007 en dit dwangbevel buiten effect te stellen met veroordeling van de Gemeente in de kosten van het geding.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [opposant] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
[opposant] ontkent bij gebrek aan wetenschap de hoogte en de inhoud van de vordering waarvoor de bestuursdwang is afgegeven. [opposant] verzoekt de Gemeente een specificatie van de kosten te geven.
4 Het verweer
Het verweer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring, dan wel afwijzing van de vordering, onder ongegrondverklaring van het verzet met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [opposant] in de kosten van het geding.
De Gemeente heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 Tegen het bestuursdwangbesluit van 20 september 2006 heeft [opposant] geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit formele rechtskracht heeft verkregen. Hiermee staat de rechtmatigheid van het bestuursdwangbesluit vast, zowel voor wat betreft de inhoud als de wijze van totstandkoming van het besluit. De aanzegging tot kostenverhaal heeft als onderdeel van het bestuursdwangbesluit eveneens formele rechtskracht verkregen.
4.2 Het verzet is ingesteld na het verstrijken van de wettelijke verzetstermijn van 6 weken na de dag van betekening van het dwangbevel, zodat [opposant] in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5 De beoordeling
5.1 Het meest verstrekkende verweer van de Gemeente is het verweer dat het verzet is ingesteld na het verstrijken van de wettelijke verzetstermijn van 6 weken na de dag van betekening van het dwangbevel, zodat [opposant] in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5.2 De gemeente heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op grond van artikel 5:26 Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat gedurende 6 weken na de dag van betekening verzet open tegen het dwangbevel. Het dwangbevel is op 26 maart 2008 betekend. [opposant] heeft eerst bij dagvaarding van 10 oktober 2008 verzet ingesteld. Het verzet is derhalve ruim na het verstrijken van de wettelijke verzetstermijn ingesteld. Als [opposant] niet door de betekening bekend was met het dwangbevel, moet hij verondersteld worden daar wel op 26 of 27 maart 2008 mee bekend te zijn geworden blijkens de telefoongesprekken met de deurwaarder op die data. In ieder geval was [opposant] uiterlijk door de betekening van het bankbeslag met het dwangbevel bekend.
5.3 [opposant] heeft in zijn reactie op dit verweer gesteld dat hij pas op 18 september 2008 op de hoogte was van het dwangbevel, omdat op die datum de deurwaarder de stukken aan de advocaat van [opposant] heeft gefaxt. Het dwangbevel is namelijk op 26 maart 2008 niet in persoon aan hem betekend. [opposant] betwist bovendien de inhoud van de gespreksverslagen in het onder 2.5 bedoelde overzicht en daarmee dat hij eerder dan 18 september 2008 op de hoogte was van het dwangbevel.
5.4 De rechtbank oordeelt als volgt. Met ingang van 1 juli 2009 zijn de bepalingen van Hoofdstuk 5.3 Awb gewijzigd en vernummerd. Ingevolge artikel Art. IV, eerste lid, Vierde tranche Awb (Stb. 2009/264) blijft indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing. In het onderhavige geval heeft de overtreding waarvoor bestuursrechtelijke sanctie is opgelegd voor 1 juli 2009 plaatsgevonden, zodat hierop hoofdstuk 5.3 Awb van toepassing is zoals dat voor 1 juli 2009 luidde. Op grond van artikel 5:26 Awb (oud) staat gedurende 6 weken na de dag van betekening verzet open tegen het dwangbevel. Als onweersproken staat vast dat het dwangbevel op 26 maart 2008 op rechtsgeldige wijze aan [opposant] is betekend. Eveneens staat vast dat de verzetdagvaarding op 10 oktober 2008 is uitgebracht. Op het moment van uitbrengen van de verzetdagvaarding waren meer dan 6 weken verstreken sinds de betekening van het dwangbevel, zodat [opposant] in beginsel in zijn verzet niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard.
5.5 De stelling van [opposant] dat hij eerst op 18 september 2008 van het dwangbevel heeft kennis genomen en derhalve binnen 6 weken na die datum (en dus tijdig) verzet heeft ingesteld, maakt dit oordeel niet anders. [opposant] miskent met deze stelling dat de termijn waarbinnen verzet kan worden ingesteld op grond van artikel 5:26 lid 3 Awb (oud) aanvangt op de dag na betekening. Niet vereist is dat deze betekening in persoon plaatsvindt. Daarbij komt nog dat [opposant] naar oordeel van de rechtbank gelet op het gemotiveerde en onderbouwde verweer van de Gemeente onvoldoende heeft weersproken dat hij reeds op 26 maart 2008 op de hoogte was van het dwangbevel.
5.6 Voor zover [opposant] heeft willen stellen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding verwerpt de rechtbank deze stelling. Op de verzettermijn van artikel 5:26 lid 3 Awb (oud) is de regeling van artikel 6:11 Awb van toepassing, hetgeen meebrengt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingesteld verzet, niet-ontvankelijkheid op grond daarvan slechts achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [opposant] heeft echter geen feiten of omstandigheden gesteld die alsnog zouden kunnen maken dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
5.7 Het voorgaande leidt ertoe dat [opposant] in zijn verzet niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De overige stellingen en verweren behoeven geen bespreking meer. [opposant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
6 De beslissing
De rechtbank,
in oppositie
verklaart [opposant] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
veroordeelt [opposant] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente bepaald op € 254,= aan vast recht en op € 768,= aan salaris voor de advocaat;
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de kostenveroordeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Laurijssens.
Uitgesproken in het openbaar.
2111/1963