Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 20 april 2010
Zaak- /rekestnummer: 351740/ HA RK 10-66
Zaaknummer bodemprocedure: 106729 CV EXPL 09-64149
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
verblijvende te [verblijfplaats],
briefadres te [postadres],
verzoeker,
strekkende tot wraking van [naam kantonrechter], kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, sector kanton (hierna: de kantonrechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Verzoeker is op 11 december 2009 op verzoek van de stichting Stichting Com.Wonen te Rotterdam gedagvaard tegen de zitting van de kantonrechter te Rotterdam d.d. 23 december 2009, zulks tot ontruiming van de door verzoeker bewoonde woning aan de [adres] op grond dat hij die woning zonde recht of titel bewoont.
Bij fax van 18 december 2009 aan de rechtbank Rotterdam, sector kanton, heeft verzoeker te kennen gegeven dat hij had gehoord dat hij was gedagvaard, maar dat hij geen kennis had kunnen nemen van de dagvaarding en heeft overigens bezwaar gemaakt tegen de gevorderde ontruiming.
Bij vonnis van 3 februari 2010 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast te houden op 2 maart 2010 om 10.45 uur. Blijkens het proces-verbaal van de comparitie van partijen was de gemachtigde van Com.Wonen wel, maar verzoeker niet aanwezig en heeft de kantonrechter vastgesteld dat verzoeker was opgeroepen op het adres [adres], terwijl uit zijn antwoord bleek dat hij voor de postbezorging van dit adres geen gebruik kan maken en in plaats daarvan een postbusnummer heeft. De kantonrechter heeft daarop bepaald dat de comparitie van partijen zou worden voortgezet op 18 maart 2010 om 11.15 uur en droeg de griffier op verzoeker op te roepen op zijn postadres.
Op die oproeping heeft verzoeker bij fax van 9 maart 2010 gereageerd, samengevat, aldus, dat hij meent niet op de juiste wijze te zijn gedagvaard en onrechtmatig in rechte te zijn betrokken, dat hij niet "in kennis" is gesteld voor het indienen van een conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie.
Bij fax van 15 maart 2010 aan de kantonrechter heeft verzoeker te kennen gegeven dat hij er van uit gaat dat "het door mij verzochte ongedaan maken van de procesrechtelijke misstappen in kwestie is uitgevoerd" en dat de geplande comparitie van partijen geen doorgang vindt.
Blijkens het proces-verbaal van de comparitie van partijen d.d. 18 maart 2010 was Stichting Com.Wonen wel, maar verzoeker niet ter zitting aanwezig en werd de uitspraak van het vonnis bepaald op 23 april 2010.
Bij brief van 26 maart 2010 werd door de griffie van de rechtbank, sector kanton, het proces-verbaal van de comparitie van partijen d.d. 18 maart 2010 aan verzoeker verzonden.
Bij vonnis van 26 maart 2010 deed de kantonrechter -bij vervroeging- uitspraak en veroordeelde verzoeker tot (onder meer) ontruiming.
Bij fax gedateerd 29 maart 2010, ter griffie van de sector civiel recht, team familierecht, op 29 maart 2010 ontvangen, diende verzoeker een wrakingsverzoek tegen de kantonrechter in.
Bij brief van 30 maart 2010 werd door de griffie van de rechtbank, sector kanton, het vonnis van 26 maart 2010 aan verzoeker verzonden.
Verzoeker, de kantonrechter, alsmede de eiser in de bodemprocedure, Stichting Com.wonen, zijn verwittigd van de datum en het tijdstip waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd. De kantonrechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De kantonrechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief d.d. 1 april 2010.
Ter zitting van 13 april 2010, alwaar het wrakingsverzoek is behandeld, is verzoeker verschenen. Hij heeft aan de hand van een pleitnota zijn standpunt nader toegelicht.
2. Het verweer en de reactie van de verzoeker daarop
2.1
Bij brief d.d. 1 april 2010 heeft de kantonrechter onder meer gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek, daar op 26 maart 2010 eindvonnis is gewezen in deze zaak en het verzoek is ingediend op 29 maart 2010. Gelet op HR 18 december 1998, NJ 1999, 27 kan een verzoek tot wraking niet meer in behandeling worden genomen wanneer de behandeling van de zaak door een einduitspraak is beëindigd.
2.2
Verzoeker heeft met betrekking tot de ontvankelijkheid ter zitting -verkort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat een niet-ontvankelijkverklaring van een wrakingsverzoek slechts betrekking kan hebben op wrakingsverzoeken tegen kantonrechters die geen bemoeienis hebben met de zaak. Voorts is door verzoeker aangevoerd dat de kantonrechter het vonnis d.d. 26 maart 2010 heeft gewezen nadat hij het wrakingsverzoek van 29 maart 2010 had ontvangen en dat vonnis vervolgens op 30 maart 2010 heeft verstuurd. Een gewezen vonnis komt niet tot stand, aldus verzoeker, zonder de mondelinge uitspraak hiervan ter terechtzitting en een vonnis gewezen bij vervroeging komt rechtens evenmin tot stand. Vonnissen worden volgens verzoeker bij de rechtbank Rotterdam, sector kanton, niet in het openbaar uitgesproken. Verzoeker concludeert dat de uitspraak van het vonnis van 26 maart 2010 rechtens niet tot stand is gekomen, zodat de kantonrechter op 29 maart 2010 nog steeds de behandelende kantonrechter in de zaak in kwestie was en nog steeds is en derhalve kon en kan worden gewraakt.
3. De beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de kantonrechter. Op grond van hetgeen is bepaald in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan elk van de kantonrechters die een zaak behandelen worden gewraakt. Het middel is derhalve toegekend aan een partij die wenst te voorkomen dat uitspraak wordt gedaan door een kantonrechter die jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans aan een partij die dienaangaande bestaande vrees heeft die objectief gerechtvaardigd is. Wraking van een kantonrechter kan daarom alleen worden verzocht zolang de zaak nog bij die kantonrechter in behandeling is. Is er eenmaal een eindbeslissing genomen, dan is de behandeling geëindigd.
3.2
Voor de suggestie van verzoeker dat het vonnis van 26 maart 2010 is eerst is gewezen nadat het wrakingsverzoek d.d. 29 maart 2010 bij de rechtbank was binnengekomen en daarom pas op 30 maart 2010 is verzonden bestaat geen enkele grond.
3.3.
Als uitgangspunt heeft derhalve te gelden dat door de kantonrechter op 26 maart 2010 eindvonnis werd gewezen. Daarmee was de behandeling van de zaak door de kantonrechter beëindigd. Daaraan doet niet af dat verzoeker eerst na 30 maart 2010 van dat vonnis kennis heeft genomen.
3.4.
Daar op grond van hetgeen is bepaald in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering slechts de kantonrechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt en de kantonrechter in casu de zaak niet meer behandelde op het moment dat het verzoek tot wraking werd gedaan, kan verzoeker dientengevolge niet worden ontvangen in zijn wrakingsverzoek. Omdat verzoeker reeds om die reden niet-ontvankelijk is, behoeven de overige daaromtrent aangevoerde stellingen geen bespreking.
3.5.
Terzijde overweegt de wrakingskamer dat het niet wenselijk voorkomt dat bij vervroeging vonnis wordt gewezen, nog voordat een proces-verbaal van comparitie van partijen, waarbij de uitspraak van dat vonnis is bepaald, wordt verzonden, althans dat proces-verbaal door de partijen kan zijn ontvangen.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van [naam kantonrechter].
Deze beslissing is gegeven op 20 april 2010 door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. L.A.C. van Nifterick en mr. H. van Lokven-van der Meer, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. P.W.E. Wijsman, griffier.