ECLI:NL:RBROT:2010:BM1817

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
352110 / HA RK 10-71
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek wegens objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de kantonrechter

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 april 2010 een wrakingsverzoek toegewezen. Verzoeker vorderde wraking van de kantonrechter, omdat hij vreesde dat deze vooringenomen was. Deze vrees was objectief gerechtvaardigd, gezien het contact tussen verzoeker en de kantonrechter in het verleden, toen de kantonrechter nog advocaat was. De rechtbank oordeelde dat de kantonrechter niet onpartijdig was, omdat er aanwijzingen waren voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. De kantonrechter had tijdens de comparitie van partijen op 25 maart 2010 het verzoek om een conclusie van repliek afgewezen en had bewijsstukken geweigerd, wat bij verzoeker de indruk wekte dat de kantonrechter niet neutraal was. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden, waaronder de eerdere irritaties tussen verzoeker en de kantonrechter, voldoende waren om het wrakingsverzoek te honoreren. De beslissing werd genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht vooropstelde. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. P.W.E. Wijsman, en de beslissing werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 20 april 2010
Zaak- /rekestnummer: 352110 / HA RK 10-71
Zaaknummer bodemprocedure: 1083670 CV EXPL 10-8075 en 1086105
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
strekkende tot wraking van [naam kantonrechter], kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, sector kanton (hierna: de kantonrechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 25 maart 2010 is door de kantonrechter door middel van een comparitie van partijen behandeld de door verzoeker tegen Stichting Com.wonen ingestelde civielrechtelijke vorderingen, welke op verzoek van verzoeker gevoegd zijn behandeld. De kantonrechter heeft aan de aanwezige partijen medegedeeld dat op 7 mei 2010 een beslissing zou worden gegeven.
Bij brief van 29 maart 2010, binnengekomen ter griffie van de sector kanton te Rotterdam d.d. 31 maart 2010, heeft verzoeker de kantonrechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoeker, de kantonrechter alsmede de gedaagde in de bodemprocedure, Stichting Com.wonen, zijn verwittigd van de datum en het tijdstip waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd. De kantonrechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De kantonrechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief d.d. 8 april 2010.
Ter zitting van 13 april 2010, alwaar de gedane wraking is behandeld, is verzoeker verschenen. Hij heeft aan de hand van een brief met bijlagen zijn standpunt nader toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker onder meer aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - dat de kantonrechter vooringenomen was, daar de kantonrechter het verzoek om een conclusie van repliek in te dienen, heeft afgewezen. Ook wekte de kantonrechter volgens verzoeker de schijn van vooringenomenheid, omdat hij vroeg om bewijsstukken die verzoeker niet bij zich had, terwijl bewijsstukken die verzoeker wel bij zich had werden geweigerd. Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat er sprake was van wederzijdse irritatie die voortkwam uit een contact in het verleden, toen de kantonrechter nog advocaat was en een vraag van verzoeker om bijstand heeft afgewezen.
2.2
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust. De kantonrechter bestrijdt allereerst deels de feitelijke grondslag van het verzoek, te weten dat hij ooit advocaat van verzoeker is geweest of ooit enige bemoeienis heeft gehad met de door verzoeker genoemde zaak. De kantonrechter stelt zich niet bewust te zijn van enige irritatie. Van vooringenomenheid of irritatie op basis van een situatie in het verleden kan geen sprake zijn, omdat de kantonrechter verzoeker voor het eerst heeft ontmoet of gesproken tijdens de comparitie van partijen.
2.3.
Overigens heeft de kantonrechter bevestigd dat hij het verzoek te mogen repliceren heeft afgewezen, omdat, ook met een nadere toelichting van het standpunt van verzoeker, de procedure nooit tot het door hem gewenste resultaat zou kunnen leiden. De kantonrechter heeft ter terechtzitting aan verzoeker medegedeeld dat zijn vorderingen op grond van wettelijke beperkingen niet konden worden toegewezen. Deze beperkingen zijn de reden voor de afwijzing door de kantonrechter ter zitting van 25 maart 2010 en zeker niet partijdigheid of vooringenomenheid, aldus steeds de kantonrechter.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de kantonrechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de kantonrechter dient voorop te staan dat een kantonrechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een kantonrechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de kantonrechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoeker bestaande vrees dat de kantonrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
3.4
Op grond van de inhoud van het wrakingsverzoek en de reactie van de kantonrechter d.d. 8 april 2010 staat voldoende vast dat de kantonrechter tijdens de comparitie van partijen op 25 maart 2010 het verzoek om een conclusie van repliek in te dienen heeft afgewezen.
Voorop wordt gesteld dat het tot de bevoegdheden van de kantonrechter behoort om te oordelen dat aan partijen slechts gelegenheid wordt geboden voor repliek en dupliek, indien zulks met het oog op hoor en wederhoor of met het oog op een goede instructie van de zaak noodzakelijk is. In de omstandigheid dat de kantonrechter repliek en dupliek in de onderhavige zaak niet noodzakelijk achtte, kan geen aanwijzing worden gevonden voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid.
3.5
Voorts is aannemelijk dat de kantonrechter tijdens genoemde comparitie heeft gesproken over onderhoudsgebreken aan de woning van verzoeker, waarbij de kantonrechter heeft geïnformeerd naar bewijsstukken inzake een gebroken ruit en een bewijsstuk ten aanzien van een volgens de kantonrechter niet meer relevante kwestie inzake een heg heeft geweigerd. In dit een en ander kan echter geen aanwijzing worden gevonden voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid.
3.6
Op grond van de inhoud van het wrakingsverzoek en de reactie van de kantonrechter d.d. 8 april 2010 is aannemelijk dat de kantonrechter tijdens de comparitie van partijen op 25 maart 2010 te kennen heeft gegeven dat de vorderingen van verzoeker mogelijk zouden worden afgewezen. Het staat de kantonrechter vrij om partijen in kennis te stellen van wat hij tot dan toe uit de gedingstukken en hetgeen hierover ter zitting is toegelicht, heeft afgeleid en daaromtrent een voorlopig oordeel te geven. In de omstandigheden van dit geval kan aan de wijze waarop de kantonrechter dit heeft gedaan geen aanwijzing worden ontleend voor de stelling dat sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid.
3.7
Met betrekking tot het bezwaar van verzoeker dat zich in het verleden irritaties tussen hem en de kantonrechter hebben voorgedaan toen deze nog advocaat was, overweegt de rechtbank als volgt.
3.8
In de door verzoeker ter zitting overgelegde stukken bevindt zich onder meer een brief d.d. 14 februari 2003 van [naam kantonrechter] aan verzoeker. Op grond van deze brief wordt niet onaannemelijk geacht dat er van enige irritatie sprake is geweest tussen verzoeker en de kantonrechter, toen deze nog advocaat was. Aan deze brief kan daarom een aanwijzing worden ontleend voor een objectief gerechtvaardigde vrees bij verzoeker voor vooringenomenheid.
3.9
Blijkens de brief d.d. 8 april 2010 van de kantonrechter is op de zitting van 25 maart 2010 over deze kwestie gesproken. De kantonrechter heeft echter na een opmerking van verzoeker dat de kantonrechter niet als advocaat voor hem was opgetreden en dat het om een andere zaak ging, beslist dat de behandeling van de zaak kon worden voortgezet. Niet gebleken is dat de kantonrechter bij verzoeker en/of gedaagde heeft geïnformeerd of hiertegen bezwaren bestonden. De kantonrechter is er toen echter ten onrechte van uitgegaan dat hij destijds persoonlijk in het geheel geen contact met verzoeker had gehad, maar dat er slechts contact tussen zijn secretaresse en verzoeker was geweest in de periode dat hij, de kantonrechter, met het oog op zijn overgang naar de rechterlijke macht al geen cliënten meer aannam
3.1
De rechtbank is van oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoeker bestaande vrees dat de kantonrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Het verzoek is mitsdien gegrond.
4. De beslissing
wijst toe het verzoek tot wraking van [naam kantonrechter].
Deze beslissing is gegeven op 20 april 2010 door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. L.A.C. van Nifterick en mr. H. van Lokven-van der Meer, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. P.W.E. Wijsman, griffier.