ECLI:NL:RBROT:2010:BN0028

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
353187 / HA RK 10-81
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de politierechter in strafzaak

In deze zaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2010 een verzoek tot wraking van de politierechter afgewezen. Het verzoeker, die als verdachte in een strafzaak was gedaagd, vreesde dat de rechter vooringenomen was. Deze vrees was gebaseerd op de volgorde van de ondervraging en de vragen die de rechter stelde over zijn geestelijk welbevinden. De rechter had de verdachte eerst over zijn persoonlijke omstandigheden ondervraagd voordat hij de tenlastelegging behandelde, wat als afwijkend werd ervaren. De wrakingskamer oordeelde echter dat deze volgorde niet onbegrijpelijk was en geen zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleverde.

Tijdens de zitting op 20 april 2010 had de politierechter de verdachte vragen gesteld over zijn geloofsovertuiging en geestelijke gezondheid, wat de verdachte als een aanwijzing voor vooringenomenheid interpreteerde. De rechter had echter verklaard dat hij deze vragen stelde om te beoordelen of er sprake was van verminderde toerekeningsvatbaarheid. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter zijn taak naar behoren had uitgevoerd en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid.

De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen na zorgvuldige overweging van de feiten en omstandigheden van de zaak. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval was er geen sprake van dergelijke omstandigheden, en werd het verzoek tot wraking ongegrond verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 2 juli 2010
Zaaknummer: 353187
Rekestnummer: HA RK 10-81
Parketnummer: 10/642473-09
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
advocaat mr. M.B. Braanker,
strekkende tot wraking van mr. [naam rechter], rechter in de rechtbank Rotterdam, sector strafrecht (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van de politierechter in deze rechtbank van 20 april 2010 is door de rechter in hoedanigheid van politierechter behandeld de tegen verzoeker als verdachte aanhangig gemaakte strafzaak met opgemeld parketnummer.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsvrouw van verzoeker de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de hiervoor omschreven strafzaak, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoeker, zijn advocaat, de rechter, alsmede de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd. Op verzoek van de advocaat en met instemming van de rechter en de officier van justitie is de aanvankelijk bepaalde zittingsdatum van 20 mei 2010 uitgesteld en nader bepaald op 25 juni 2010.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Ter zitting van 25 juni 2010, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: verzoeker, zijn advocaat, de rechter, alsmede de officier van justitie mr. C.J.A. van der Maas. Zij hebben allen hun standpunt (nader) toegelicht, waarbij de rechter en de advocaat van verzoeker pleitaantekeningen hebben overgelegd en voorgedragen.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van het fax-bericht van de advocaat van verzoeker, gedateerd 23 juni 2010.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Bij verzoeker is de objectief gerechtvaardigde vrees ontstaan dat bij de rechter sprake is van een vooringenomenheid in die zin, dat de rechter zich al een oordeel had gevormd over de persoon van verzoeker en/of het hem voorgelegde feitencomplex. Deze vrees is ontstaan op basis van de volgende feiten en omstandigheden, elk 'an sich', maar elkaar tevens versterkend in onderlinge samenhang bezien:
2.1.2
De rechter heeft voorafgaande aan het verhoor van verzoeker ten aanzien van de hem tenlaste gelegde feiten eerst willen spreken over de persoonlijke omstandigheden van verzoeker. De rechter heeft daarbij aangegeven niet al te veel of te diep/uitvoerig stil te willen staan bij de geloofsovertuiging van verzoeker. In de bevraging van verzoeker werd hem vervolgens door de rechter weinig ruimte gegeven om zijn geloofsovertuiging uit te leggen. Verzoeker heeft daarbij erkend dat zijn uitspraak over Hitler niet correct was en heeft verklaard dat die uitspraak door hem was gedaan in boosheid.
2.1.3
De rechter heeft verzoeker gevraagd hem te verzekeren dat er geen sprake was van mentale problemen in psychische zin. Op de vraag van de advocaat van verzoeker naar het waarom van deze vraag, antwoordde de rechter dat hij de uitspraken die verdachte had gedaan ook vaak gehoord had in zaken van psychiatrische patiënten.
2.1.4
De rechter heeft onvoldoende oog gehouden voor hetgeen als geloofsovertuiging bij mensen kan leven en dat is juist essentieel bij de beoordeling van de strafzaak van verzoeker.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.4
Verzoeker is door de officier van justitie gedagvaard om op 20 april 2010 als verdachte te verschijnen ter zitting van de politierechter teneinde terecht te staan ter zake van de verdenking dat hij - kort samengevat - op of omstreeks 4 januari 2009 te Rotterdam in het openbaar heeft aangezet tot haat tegen Joden wegens hun ras, althans die bevolkingsgroep opzettelijk heeft beledigd, door middel van foto's en teksten met voor die bevolkingsgroep beledigende teksten.
3.5
In het hiervoor reeds genoemde proces-verbaal van de terechtzitting van de rechter als politierechter op 20 april 2010 is onder meer het volgende gerelateerd:
".......
De politierechter merkt op dat hij gelet op het bijzondere karakter van de zaak eerst iets meer zou willen weten over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en vraagt aan de verdachte om daar iets over te vertellen.
Ik heb een vriendin. Ik woon alleen in mijn eigen appartement. Ik werk nu niet. Ik heb een ongeluk gehad. Ik werk normaal gesproken voor de Sociale Dienst. Zij sturen mij dan uit naar verschillende plaatsen om te werken. Ik kom van de Nederlandse Antillen. Ik ben bijna 7 jaar geleden naar Nederland gekomen. Ik ben geheel voor mijzelf naar het centrum van Rotterdam gegaan om te prediken. Ik doe dat niet met een groep of voor een kerkgenootschap of iets dergelijks. Ik predik alleen.
U houdt mij voor dat de politie heeft opgeschreven dat ik op 4 januari 2009 naar het centrum van Rotterdam ben gekomen met borden. Dat klopt. Ik heb gepredikt over de Bijbel en de mensen waren het daar niet mee eens.
Ik ben van de "Black Hebrews Israelites" ("Zwarte Hebreeuwse Israëlieten"). Ik heb daar ideeën over. U toont mij een foto (fotobijlage bladzijde 2) uit het dossier met een bord waarop onder andere staat: "Jewish Rat". U vraagt mij wat de vertaling is van "Jewish Rat". Dat betekent dat ze het land hebben gestolen. U vraagt mij wat er zou staan als je het in het Nederlands vertaalt. "Joodse Rat" is een juiste vertaling. Het zijn niet de echte Joden, zij hebben het land gestolen. De echte Joden zijn zwarte mensen.
U toont mij een foto (fotobijlage bladzijde 1) met een bord waarop staat: "The 12 Lost Tribes of Israel". U vraagt mij tot welke stam ik behoor.
De verdachte declameert vervolgens uit zijn hoofd op monotone toon en met grote snelheid een groot deel van de opsomming die ook op het bord vermeld staat.
De politierechter stelt hem nogmaals de vraag.
De verdachte verklaart:
Ik ben van de stam van Simeon en het klopt dat Jezus van de stam van Juda was en in dat geval niet blank maar zwart was.
Vervolgens worden de foto's van de betreffende borden nader bekeken.
De politierechter houdt de verdachte voor dat hem door de politie de vraag is gesteld hoe het over komt bij orthodox Joodse mensen als ze ratten worden genoemd.
De verdachte verklaart:
Ik verwijs naar wat de Bijbel zegt. De verdachte wijst daarbij naar een boek dat hij bij zich heeft.
De politierechter legt de verdachte uit dat het de taak van de rechter is om op basis van het wetboek te beoordelen of dit soort uitlatingen strafbaar zijn en dat hij dat niet op basis van de Bijbel kan beoordelen maar op grond van de wet recht moet spreken.
De verdachte verklaart:
Ik begrijp dat. Ik heb het verkeerd gedaan met die borden. Ik vind het wel verkeerd. Een mattie van mij, niet de heer Doer, heeft gezegd dat ik die dingen moet zetten. Hij heeft het zo voor mij gemaakt. Ik heb tegen de politie gezegd dat ik het weg ga halen.
De politierechter deelt mede dat er een beslaglijst deel uitmaakt van het dossier en dat daarop de drie borden die bij de verdachte in beslag zijn genomen staan vermeld. Voorts wordt de verdachte voorgehouden dat hij bij de politie heeft verklaard dat hij de borden terug wil hebben.
De verdachte verklaart:
Ik wil het bord met daarop de orthodoxe meneer niet meer. Ik heb daar veel problemen meegekregen. Die andere borden wil ik ook niet meer.
Op uw vraag of ik afstand doe van de drie borden verklaar ik dat ik de drie borden niet meer terug wil. Ik krijg daar veel problemen mee met jullie. De borden zijn beledigend.
U houdt mijn verklaring bij de politie voor en vraagt mij of het klopt dat ik bij het prediken Hitler aan het 'ophemelen' was zoals ook door de politie is gevraagd. "No", ja, daar heb ik het verkeerd gezegd. Ik heb dat gezegd omdat ik boos was. Ik heb gezegd dat het goed was dat Hitler de Joden in concentratiekampen heeft gezet. Ik neem mijn woorden terug omdat ik het in boosheid heb gezegd. Ik moet op mijn woorden letten.
Ten aanzien van een afbeelding van de Kukluxklan (KKK) en een brandend kruis merk ik op dat het de prosecutor is die nog steeds de mensen dood maakt. Het is wickedness, slechtheid.
Dat mensen problemen hebben met die woorden is zeker. Ik heb er problemen mee gekregen.
Ik geloof dit alles nu bijna 2 jaren. Normaal ga ik naar de kerk, maar ik weet nu de waarheid. Ik ben nu wakker dat ik Joods ben.
U vraagt mij of ik dergelijke dingen doe omdat ik misschien last heb van psychische problemen? Ik begrijp/versta het niet. U vraagt mij of ik mentaal in orde ben. Do You mean mentalist affair? De tolk vertaalt het voor mij. Nee, er is bij mij geen sprake van een psychisch probleem.
U houdt mij voor dat ik recht heb op mijn geloof, maar dat het op straat gaan met dit soort borden en met deze teksten ook kan betekenen dat ik niet goed in mijn vel zit. Nee, dat is niet zo. Ik begrijp het wel wat u zegt.
De raadsvrouw interrumpeert:
Als het zo zou zijn dat mijn cliënt psychische problemen heeft, dan had ik het wel aangevoerd. Maar als door de rechtbank geloofsovertuiging als mentale problematiek wordt ervaren dan heeft de hele wereld een probleem en dan zou iedereen voor de rechtbank moeten verschijnen.
De politierechter merkt op dat hij besproken wil hebben of er wel of geen sprake is van psychische problematiek bij de verdachte zodat niet eerst achteraf blijkt dat de verdachte psychisch niet in orde was en getwijfeld had moeten worden aan zijn toerekenings-vatbaarheid.
De raadsvrouw interrumpeert:
Het zijn van een profeet is het voordragen uit de Bijbel. Het is een boek waarin voorspellingen staan.
De politierechter onderbreekt de raadsvrouw en deelt mede dat het niet de bedoeling is om dit punt thans te bepleiten maar dat hij wil voortgaan met het stellen van de vraag of de verdachte welbewust voor zijn standpunten en gedrag kiest vanuit een bepaalde geloofsovertuiging of dat er mogelijk sprake is van psychische problematiek, of misschien een combinatie van beiden. "Ik begrijp nu van u en van de verdachte dat u zich op het standpunt stelt dat er geen sprake is van psychische problematiek. Dat punt wilde ik helder hebben."
De raadsvrouw interrumpeert:
Ik wil graag dat de rechtbank wordt voorgelicht over "The Black Hebrews Israelites". Ik bespeur enige twijfel in de opvatting van dit feitencomplex en kan het niet anders dan wijten aan gebrek aan inzicht van de rechter over deze geloofsovertuiging. Cliënt geeft aan dat er een uitspraak is geweest over Hitler en beseft dat het schokkend is geweest. Alles op de borden is geloofsovertuiging. U loopt vooruit op de beoordeling van de zaak. U zegt het nog tegen cliënt "bent u mentaal in orde?".
De politierechter merkt op dat uit het betoog van de raadsvrouw maar één conclusie getrokken kan worden.
De raadsvrouw deelt mede:
Dat klopt. Ik wraak u.
......."
3.6
Vooropgesteld moet worden dat de rechter de orde van de zitting bepaalt. Daaronder is begrepen de volgorde van de onderwerpen waarover een verdachte ter zitting wordt ondervraagd. Gewoonlijk wordt ter zitting een verdachte eerst over de hem ten laste gelegde feiten ondervraagd ,waarna het onderzoek plaatsvindt naar zijn persoonlijke omstandigheden. In die zin is de door de rechter ter zitting van 20 april 2010 gehanteerde volgorde van ondervraging te beschouwen als afwijkend van de gebruikelijke volgorde. Die omstandigheid vormt echter geen zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de door verzoeker gekoesterde vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koesterde, temeer niet nu de door de rechter voor de door hem gehanteerde volgorde van ondervraging naar het oordeel van de rechtbank niet onbegrijpelijk is.
3.7.
Ingevolge artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (welke artikelen ingevolge artikel 367 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing zijn in het rechtsgeding voor de politierechter) dient de rechter zich (voorzover hier van belang) op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting te beraadslagen of bewezen is dat het feit door verdachte is begaan en zo ja, welk strafbaar feit het bewezen verklaarde volgens de wet oplevert; indien wordt aangenomen dat het feit bewezen en strafbaar is, beraadslaagt de rechter over de strafbaarheid van verdachte en over de oplegging van straf of maatregel.
Ter beantwoording van de vraag of verdachte strafbaar is en welke straf of maatregel zou moeten worden opgelegd, dient de politierechter ter terechtzitting te onderzoeken of er sprake zou kunnen zijn van feiten of omstandigheden die zouden kunnen duiden verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, waarmee -indien daar sprake van is - in het voordeel van verdachte rekening mee moet worden gehouden. Bij gebreke van een reclasseringsrapport of andere rapportage omtrent de persoonlijkheid van verdachte heeft de politierechter aan verdachte vragen gesteld naar zijn geestelijk welbevinden.
Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt, dat de politierechter aan verdachte heeft uitgelegd waarom hij deze vraag heeft gesteld en blijkt ook dat verdachte de politierechter heeft begrepen.
Gelet op het vorenoverwogene kan aan de omstandigheid dat de politierechter verdachte vragen heeft gesteld over zijn geestelijk welbevinden geen zwaarwegende aanwijzing worden ontleend dat de beweerdelijk bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert, naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
3.8.
Uit voormeld proces-verbaal van de zitting van 20 april 2010 blijkt dat tijdens de behandeling van de aan verzoeker ten lastegelegde feiten, als hem een vraag naar het waarom van zijn handelen wordt gesteld, verzoeker verwijst naar wat de Bijbel zegt en daarbij wijst naar een boek dat hij bij zich heeft. Niet weersproken is dat op dat moment de rechter het Wetboek van Strafrecht in de hand heeft genomen en heeft gezegd dat hij te oordelen heeft op basis van de wet, atlhans woorden van die strekking heeft gebruikt.
Het komt de wrakingskamer voor, dat de rechter de verdachte wat meer ruimte had moeten geven om zijn verhaal te doen. De handelwijze van de politierechter lijkt enigszins onhandig. Die omstandigheid vormt echter geen zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de door verzoeker gekoesterde vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koesterde.
3.9.
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van rechter mr. [naam rechter].
Deze beslissing is gegeven op 2 juli 2010 door mr. O.E.M. Leinarts, voorzitter, mr. P.H. Veling en mr. L.A.C. van Nifterick, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van Faaij, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door de oudste rechter en de griffier ondertekend.