ECLI:NL:RBROT:2010:BN3214

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
357848 / HA RK 10-122
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan feitelijke grondslag

In deze zaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam op 3 augustus 2010 een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door [naam verzoeker] tegen de rechter die op 10 maart 2010 een vonnis had gewezen, waarin de ontruiming van een pand werd bevolen. De wraking was gebaseerd op een vermeende partijdigheid van de rechter, die volgens verzoeker voortkwam uit een misverstand en verkeerde berichtgeving van de rechtbankadministratie. De rechter had in zijn vonnis bepaald dat de ontruiming niet kon worden uitgevoerd totdat de rechtbank had beslist over een termijn voor de ontruiming. Verzoeker had verzocht om uitstel van de rolzitting in afwachting van een schriftelijk bericht van de gemeente Rotterdam, maar dit verzoek werd niet gehonoreerd. De wrakingskamer oordeelde dat het wrakingsverzoek feitelijke grondslag mist, omdat de rechter niet in eerste instantie het verzoek om uitstel had gehonoreerd. De beslissing van de rechter was gebaseerd op een instructie die hij had afgegeven aan de roladministratie, die echter niet correct was uitgevoerd. De wrakingskamer concludeerde dat er geen sprake was van partijdigheid en dat het verzoek tot wraking daarom werd afgewezen. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. S.A. Commandeur, en de voorzitter was buiten staat om de beslissing te ondertekenen, waardoor mr. H.J.M. van der Kaaij dit namens hem deed.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 3 augustus 2010
Zaaknummer: 357848
Rekestnummer: HA RK 10-122
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. E. Th. Hummels te Zeist,
strekkende tot wraking van [naam rechter], rechter in de rechtbank Rotterdam, sector civiel recht (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Bij deze rechtbank is in behandeling de zaak onder nummer 338794/HA ZA 09-2592, in welke zaak eiseres Stichting Woonstad Rotterdam de ontruiming vordert van een aan haar in eigendom toebehorend pand aan de [adres], in welk pand verzoeker [naam verzoeker] verblijft.
Op 10 maart 2010 heeft de rechter een vonnis gewezen. In dit vonnis heeft de rechter hen die verblijven in het pand, onder wie verzoeker, veroordeeld het pand te ontruimen en heeft voorts bepaald dat de ontruiming niet ten uitvoer gelegd kan worden tot de rechtbank over het al dan niet bepalen van een termijn als bedoeld in artikel 557a lid 1 Rv heeft beslist. In dat verband werd in het vonnis bevolen dat Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam binnen zes weken na het vonnis een schriftelijk bericht, houdende inlichtingen die van belang kunnen zijn voor de bepaling van een termijn gedurende welke het gegeven bevel tot ontruiming niet ten uitvoer kan worden gelegd, zullen indienen.
Bij faxbericht gedateerd 21 juni 2010 heeft de advocaat van verzoeker verzocht om acht weken uitstel van de rolzitting in afwachting van het tot op 21 juni 2010 niet ontvangen schriftelijke bericht van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam.
Bij faxbericht gedateerd 28 juni 2010 heeft de advocaat van de wederpartij subsidiair verzocht om uitstel van twee weken, teneinde Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam in de gelegenheid te stellen schriftelijke inlichtingen te verstrekken.
In een reactie op het faxbericht van de advocaat van de wederpartij heeft de advocaat van verzoeker met een faxbericht gedateerd 28 juni 2010 zijn verzoek om acht weken uitstel van de rolzitting herhaald.
Blijkens het elektronische roljournaal gedateerd 30 juni 2010 zou de zaak van verzoeker op de rol van 30 juni 2010, bij gebreke van partijinstructies, zijn verwezen naar de parkeerrol van 6 oktober 2010.
Bij brief van 1 juli 2010 van de rechtbank Rotterdam is de advocaat van verzoeker geïnformeerd, dat aan Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam een aanvullende termijn van twee weken is verstrekt voor het geven van de gevraagde inlichtingen, zodat de zaak zou worden aangehouden tot 21 juli 2010.
Bij faxbericht gedateerd 2 juli 2010 diende verzoeker een wrakingsverzoek tegen de rechter in.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier.
Verzoeker, de advocaat van verzoeker en de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zij zijn voor de zitting uitgenodigd. Ook de advocaat van de wederpartij is op de hoogte gesteld van de datum waarop het wrakingsverzoek van verzoeker zou worden behandeld en voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Bij deze gelegenheid heeft de rechter tevens kenbaar gemaakt dat hij niet zal verschijnen op de zitting.
Ter zitting van 26 juli 2010, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verzoeker en zijn advocaat, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht niet verschenen.
De advocaat van de wederpartij is ter zitting verschenen.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft de advocaat mr. Hummels namens verzoeker, na een uiteenzetting van de gang van zaken zoals deze volgens verzoeker is geweest, onder meer het volgende aangevoerd: -
"Door uiteindelijk op grond van een enkele brief van de kant van de wederpartij, na eerder anders te beslissen, het verzoek van de wederpartij te honoreren, terwijl nota bene eerder aan het verzoek van [naam verzoeker] was voldaan, en dat alles zonder enige redengeving richting partij [naam verzoeker], is op zijn minst de schijn ontstaan van partijdigheid. Er zijn thans feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke partijdigheid schade kan lijden."
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust. De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
De rechter voert daartoe aan -verkort en zakelijk weergegeven- dat hij op 29 juni 2010 een schriftelijke instructie voor de te nemen rolbeslissing bij de roladministratie heeft afgegeven, inhoudende - onder meer - dat de zaak met drie weken diende te worden aangehouden. De rechter voert voorts aan dat de medewerker van de roladministratie per abuis de instructie van de rechter niet heeft gezien en heeft genoteerd dat de zaak werd verwezen naar de parkeerrol van 6 oktober 2010 en dat de medewerker, zodra hij alsnog op de afgegeven instructie stuitte, de partijen per ommegaande schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van de instructie en van de verwijzing naar de rol op een termijn van drie weken.
De rechter benadrukt dat sprake is geweest van een misverstand op de roladministratie en dat het niet zo is dat hij in eerste instantie het verzoek om uitstel voor acht weken, gedaan door verzoeker, heeft gehonoreerd om daarna alsnog in te gaan op het verzoek van de Stichting om een korter uitstel te bepalen. De rechter merkt voorts op, dat uit het roljournaal had kunnen worden afgeleid, dat het bij de oorspronkelijke in het roljournaal aangetekende verwijzing niet ging om een inwilliging van enig verzoek van de advocaat van verzoeker of van de wederpartij doch van een verwijzing naar de parkeerrol omdat partijen geen instructies zouden hebben gegeven.
3. De beoordeling
3.1
Uit de feitelijke gang van zaken zoals deze door de rechter is beschreven in zijn schriftelijke reactie, welke gang van zaken niet door verzoeker is bestreden, blijkt dat het wrakingsverzoek feitelijke grondslag mist.
Immers, hieruit blijkt dat, anders dan verzoeker aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag legt, er geen sprake van is geweest dat in eerste instantie het verzoek om aanhouding zoals gedaan door verzoeker is gehonoreerd.
In tegendeel, de rechter heeft na kennisneming van de brieven van beide partijen beslist dat de zaak voor drie weken zou worden aangehouden teneinde Burgemeester en Wethouders alsnog in de gelegenheid te stellen de gevraagde inlichtingen te geven.
Dat als gevolg van een misverstand op de roladministratie eerst iets anders op de rol is genoteerd doet daaraan niet af. Die notering berustte immers niet op enige door de rechter genomen (inhoudelijke) beslissing en hield evenmin in dat het verzoek om aanhouding, gedaan door verzoeker, was gehonoreerd.
Het verzoek wordt daarom afgewezen.
3.2
Terzijde overweegt de wrakingskamer dat het wenselijk voorkomt dat, indien op een administratie van de rechtbank door onzorgvuldigheden een misverstand omtrent het verdere verloop van het proces ontstaat, aan partijen daaromtrent nadere uitleg wordt gegeven indien daarom wordt verzocht.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [naam rechter].
Deze beslissing is gegeven op 3 augustus 2010 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. L.A.C. van Nifterick en mr. H.J.M. van der Kaaij, rechters. Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. S.A. Commandeur, griffier.
De voorzitter is buiten staat deze beslissing te ondertekenen. Namens deze mr. H.J.M. van der Kaaij, jongste rechter.