Zaak-/rolnummer: 343405 / HA ZA 09-3442
Uitspraak: 25 augustus 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[opposante],
wonende te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo,
opposante,
advocaat mr. I. Gerrand,
het hoofd van de productgroep Ouderbijdragen van
HET LANDELIJK BUREAU INNING ONDERHOUDSBIJDRAGE,
gevestigd te Rotterdam,
geopposeerde,
advocaat mr. A. Schippers.
Partijen worden hierna aangeduid als "[opposante]" respectievelijk "het LBIO".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- verzetdagvaarding d.d. 19 november 2009 en de door [opposante] overgelegde productie;
- conclusie van antwoord in oppositie, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 10 maart 2010, waarbij een comparitie van partijen
is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 21 april 2010.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 Bij een tweetal beschikkingen van 28 juni 2005 en een beschikking van 7 juli 2005 heeft het LBIO op grond van het Besluit bijdragen justitiële kinderbescherming en vrijwillige jeugdhulpverlening dan wel het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg aan [opposante] ouderbijdragen opgelegd. Dit naar aanleiding van de uithuisplaatsingen door de Stichting Jeugdzorg van de minderjarigen [minderjarige I], geboren op [geboortedatum], [minderjarige II], geboren op [geboortedatum II], en [minderjarige III], geboren op [geboortedatum III].
2.2 Op 9 oktober 2009 heeft het LBIO een dwangbevel uitgevaardigd voor een bedrag van
€ 9.460,28 betreffende de verschuldigde ouderbijdragen tot en met 31 juli 2009. Dit dwangbevel is vervolgens eveneens in oktober 2009 aan [opposante] betekend.
2.3 Bij brief d.d. 11 juni 2009 heeft (de gemachtigde van) [opposante] bij het LBIO een aanvraag gedaan om de verschuldigde ouderbijdragen buiten invordering te stellen. Bij besluit van 23 juni 2009 heeft het LBIO deze aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft [opposante] bezwaar gemaakt, welk bezwaar het LBIO bij beslissing op bezwaar d.d. 17 augustus 2009 kennelijk ongegrond is verklaard. Tegen deze beslissing op bezwaar heeft [opposante] beroep ingesteld bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch. Op dit beroep was op 21 april 2010 nog niet beslist.
2.4 Met ingang van 13 januari 2009 is aan [opposante] een uitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder toegekend op grond van de Wet Werk en Bijstand.
3 De vordering
De gewijzigde vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1) het verzet gegrond te verklaren;
2) te bepalen dat het LBIO niet tot tenuitvoerlegging van het dwangbevel d.d. 9 oktober
2009 dient over te gaan;
3) te bepalen dat het dwangbevel d.d. 9 oktober 2009 buiten effect wordt gesteld;
4) het LBIO te veroordelen in de proceskosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [opposante] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 [opposante] is gezien haar financiële omstandigheden niet in staat de haar door het LBIO opgelegde ouderbijdragen te voldoen. Het verschil tussen de bijstandsnorm voor een alleenstaande zonder kinderen en een alleenstaande ouder met kinderen bedraagt € 256,77 netto per maand. Inmiddels wonen er weer twee kinderen bij [opposante] in. De kosten voor twee inwonende kinderen bij een éénoudergezin bedragen volgens een onderzoek van het CBS, waarnaar het LBIO ook zelf verwijst, ruim € 317,00 per maand.
3.2 De toepasselijke regelgeving biedt het LBIO de ruimte om de aan [opposante] opgelegde ouderbijdrage buiten invordering te stellen, en het LBIO zou daartoe moeten overgaan. Dit maakt dat het LBIO ten onrechte vasthoudt aan tenuitvoerlegging van het dwangbevel.
4 Het verweer
Het verweer strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van [opposante] in de vordering dan wel afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [opposante] in de kosten van het geding.
Het LBIO heeft daartoe –verkort weergegeven- het volgende aangevoerd:
4.1 Tegen de beschikkingen waarbij de ouderbijdragen zijn opgelegd, heeft [opposante] geen bezwaar gemaakt. De beschikkingen hebben formele rechtskracht verkregen, zodat ervan uit dient te worden gegaan dat de beschikkingen zowel wat de wijze van tot stand komen als wat de inhoud betreft in overeenstemming zijn met de betreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen.
4.2 De toepasselijke regelgeving biedt het LBIO niet de ruimte om de aan [opposante] opgelegde ouderbijdragen buiten invordering te stellen. Het LBIO wijst er in dat kader op dat artikel 71 b van het Uitvoeringsbesluit Wet op de Jeugdzorg een limitatieve opsomming bevat. De situatie van [opposante] valt niet in één van de in voornoemd artikel opgenomen categorieën, zodat het LBIO niet kan overgaan tot buiten invorderingstelling.
5 De beoordeling
5.1 [opposante] heeft haar eis gewijzigd. Het LBIO heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Nu de rechtbank de eiswijziging ook niet in strijd acht met de beginselen van een goede procesorde zal zij recht doen op de aldus gewijzigde eis.
5.2 Vast staat dat [opposante] tegen de beide beschikkingen van 28 juni 2005 en de beschikking van 7 juli 2005 geen rechtsmiddelen heeft aangewend, zodat deze beschikkingen formele rechtskracht hebben gekregen. Dit brengt mee dat moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid daarvan, zowel waar het de inhoud als waar het de wijze van totstandkoming betreft. Uitgangspunt in deze procedure is daarom dat Ortiz de bij die beschikkingen vastgestelde ouderbijdragen verschuldigd is.
5.3 [opposante] stelt dat haar inkomen uit de haar toegekende bijstandsuitkering onvoldoende is om de opgelegde ouderbijdragen te voldoen. Zij meent dat het LBIO derhalve de opgelegde ouderbijdragen buiten invordering dient te stellen. Om die reden vordert [opposante] dat de rechtbank het dwangbevel d.d. 9 oktober 2009 buiten effect stelt. Het LBIO heeft hiertegen aangevoerd dat de toepasselijke regeling (artikel 71 b Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg) een limitatieve opsomming bevat van de gevallen waarin buiteninvorderingstelling mogelijk is en dat het geval van [opposante] daar niet onder valt. Voorts is de beoordeling van deze vraag in de onderhavige procedure ook niet noodzakelijk, nu die slechts gaat over de vraag of het dwangbevel d.d. 9 oktober 2009 al dan niet terecht is uitgevaardigd. Hiertegenover stelt [opposante] dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat buiteninvorderingstelling ook mogelijk is buiten de gevallen genoemd in artikel 71 b Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg. Verder stelt zij dat de civiele rechter wel degelijk bevoegd is wanneer het gaat om de buiteninvorderingstelling, hierbij verwijzend naar de uitspraak van de Raad van State van 27 april 2005 (LJN:AT 4748).
5.4 De rechtbank oordeelt als volgt. Per 1 juli 2007 is artikel 71 b Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg in werking getreden (Stb. 2007, 225). Dit artikel regelt in welke gevallen het LBIO verschuldigde ouderbijdragen buiten invordering kan stellen. Nu [opposante] haar aanvraag om de verschuldigde ouderbijdragen buiten invordering te stellen op 11 juni 2009 heeft gedaan, is deze regeling op haar van toepassing. Blijkens de Nota van toelichting op dit artikel zijn de besluiten van het LBIO om ouders een ouderbijdrage op te leggen of het buiten invordering te stellen van een ouderbijdrage besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, hetgeen betekent dat bezwaar en beroep openstaat voor de ouders en eventuele belanghebbende tegen deze besluiten. Onjuist is derhalve de stelling van [opposante] dat de civiele rechter bevoegd is wanneer het gaat om buiteninvorderingstelling in de invorderingsfase. [opposante] miskent daarmee dat de Raad van State de onder 5.3 genoemde uitspraak heeft gedaan onder het vóór 1 juli 2007 geldende recht.
5.5 [opposante] heeft verder ter comparitie betoogd dat de uitkomst van de aanhangige bestuursrechteljke procedure (zie onder 2.3) relevant is voor de beoordeling in de onderhavige procedure. De rechtbank volgt [opposante] hierin niet. De rechtbank dient in de onderhavige procedure slechts te beoordelen of het dwangbevel al dan niet terecht is uitgevaardigd. Nu [opposante] voor het overige geen verzetsgronden tegen het dwangbevel heeft aangevoerd, moet ervan worden uitgegaan dat het dwangbevel terecht is uitgevaardigd. Tot slot merkt de rechtbank op dat, mocht de uitkomst van de bestuursrechtelijke procedure daartoe aanleiding geven, het LBIO daarmee rekening zal dienen te houden wanneer zij eventuele executiemaatregelen treft.
5.6 Het vooroverwogene leidt ertoe dat de vordering tot buiteneffectstelling van het dwangbevel d.d. 9 oktober 2009 dient te worden afgewezen. Buiten beschouwing dient te blijven de vraag of het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg het LBIO de ruimte biedt om de aan [opposante] opgelegde ouderbijdrage buiten invordering te stellen. Het antwoord op die vraag is immers, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, voorbehouden aan de bestuursrechter.
5.7 Het verzet zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5.8 [opposante] zal als is in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding worden veroordeeld.
6 De beslissing
De rechtbank,
verklaart het verzet ongegrond;
wijst af de vordering van [opposante];
veroordeelt [opposante] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van het LBIO bepaald op € 262,= aan vast recht en op € 768,= aan salaris voor de advocaat;
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de kostenveroordeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Laurijssens