ECLI:NL:RBROT:2010:BN8813

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
314391 / HA ZA 08-2168
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel inzake bestuursdwang en kostenverhaal door Gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 september 2010 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een dwangbevel dat was uitgevaardigd door de Gemeente Rotterdam. De opposant, wonende te Schiedam, had verzet aangetekend tegen de kosten die de Gemeente had gemaakt voor de bestuursdwang die was toegepast bij de ontmanteling van een hennepkwekerij. De rechtbank oordeelde dat de opposant geen bezwaar had gemaakt tegen het besluit van de Gemeente, waardoor dit besluit formele rechtskracht had gekregen. De rechtbank benadrukte dat er meer nodig is voor een uitzondering op de formele rechtskracht dan enkel de zekerheid dat het besluit in een bestuursrechtelijke procedure zou zijn vernietigd. De rechtbank verwierp de stelling van de opposant dat de Gemeente zonder aankondiging had gehandeld en dat de communicatie van de Gemeente te ingewikkeld was, waardoor hij niet had gerealiseerd dat er een rechtsgang openstond. De rechtbank concludeerde dat de opposant zich had kunnen laten bijstaan door juridische hulp en dat de omstandigheden niet voldoende waren om een uitzondering op de formele rechtskracht te rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en wees de vordering van de opposant af, waarbij hij werd veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 314391 / HA ZA 08-2168
Vonnis van 15 september 2010
in de zaak van
[opposant],
wonende te Schiedam,
opposant,
advocaat mr. ing. B.J. den Hartog,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
geopposeerde,
advocaat mr. R.W. van Harmelen.
Partijen zullen hierna “[opposant]” en “Gemeente Rotterdam” genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- tussenvonnis van deze rechtbank, sector kanton, d.d. 30 juli 2008 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- conclusie van dupliek, met producties.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij voornoemd tussenvonnis heeft de kantonrechter de zaak verwezen naar de sector civiel recht van deze rechtbank. Voor de feiten, de vordering en het verweer in deze zaak wordt verwezen naar de weergave daarvan in dat tussenvonnis.
2.2. Tussen partijen staat vast dat [opposant] geen bezwaar tegen het besluit d.d. 13 februari 2007 betreffende de bestuursdwang en kostenverhaal (hierna: het besluit) heeft gemaakt, zodat het besluit formele rechtskracht heeft gekregen, hetgeen met zich meebrengt dat moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid daarvan, zowel waar het de inhoud als waar het de wijze van totstandkoming betreft. Dit betekent in beginsel dat ervan uitgegaan moet worden dat de Gemeente terecht is overgegaan tot onmiddellijke ontmanteling van de hennepkwekerij en dat [opposant] niet in de gelegenheid behoefde te worden gesteld de hennepkwekerij zelf te ontmantelen.
2.3. Hiertegen heeft [opposant] ten eerste aangevoerd dat niet dient te worden uitgegaan van de rechtmatigheid van het besluit, omdat het besluit, indien [opposant] ertegen zou zijn opgekomen, in de administratiefrechtelijke rechtsgang zou zijn vernietigd. De rechtbank volgt [opposant] hierin niet. Zelfs als ervan uit wordt gegaan dat het besluit in de bestuursrechtelijke rechtsgang zou zijn vernietigd, geldt volgens vaste jurisprudentie dat voor een uitzondering op de formele rechtskracht meer nodig is dan de zekerheid dat het besluit zou zijn vernietigd in de bestuursrechtelijke rechtsgang. Bovendien heeft [opposant] zijn stelling in dit verband inhoudende dat er sprake is van een motiveringsgebrek, gelet op de inhoud van het besluit onvoldoende onderbouwd.
2.4. [opposant] heeft vervolgens aangevoerd dat er in het onderhavige geval sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor op het beginsel van formele rechtskracht een uitzondering dient te worden aangenomen. [opposant] heeft dit als volgt onderbouwd. De omstandigheid dat de Gemeente zonder aankondiging is overgegaan tot ontmanteling van de hennepkwekerij en de omstandigheid dat de brieven die de Gemeente aan [opposant] richtte voor hem zeer ingewikkeld waren, maakten dat [opposant] zich niet heeft gerealiseerd dat het een besluit betrof waartegen een bestuursrechtelijke rechtsgang openstond.
Naar oordeel van de rechtbank zijn deze omstandigheden niet dusdanig klemmend dat een uitzondering op het beginsel van de formele rechtskracht van het besluit moet worden aanvaard en zij overweegt daartoe het volgende. Nu de overtreding waarvoor bestuursrechtelijke sanctie is opgelegd voor 1 juli 2009 plaatsvond, is de tekst van de Awb van toepassing zoals die luidde voor de invoering van de Vierde tranche (zie artikel Art. IV, eerste lid, Vierde tranche Awb). Op grond van artikel 5:24 lid 6 Awb (zoals dat luidde tot 1 juli 2009) is de Gemeente gerechtigd om – in spoedeisende gevallen – de beslissing tot bestuursdwang achteraf op schrift te stellen. Verder bevat het besluit, zoals voorgeschreven, een standaard rechtsmiddelenclausule. Dat de formulering van deze rechtsmiddelenclausule naar [opposant] stelt, voor hem te ingewikkeld was waardoor hij geen bezwaar heeft gemaakt, komt voor zijn rekening en risico. De rechtbank merkt daarbij op dat [opposant] zich had kunnen laten voorzien van (juridische) bijstand. De rechtbank is derhalve van oordeel dat geen sprake is van feiten en omstandigheden die ertoe moeten leiden dat er een uitzondering moet worden gemaakt op het beginsel van formele rechtskracht.
2.5. Het onder 2.2. verwoorde uitgangspunt blijft dus van kracht, zodat de overige stellingen van [opposant] met betrekking tot de inhoud en de totstandkoming van het besluit onbesproken kunnen blijven.
2.6. Uitgaande van de rechtmatigheid van het besluit, is [opposant] op grond van artikel 5:25 Awb (oud) de door de Gemeente gemaakte kosten van bestuursdwang verschuldigd. De gemeente kan deze kosten op grond van artikel 5:26 Awb (oud) bij dwangbevel invorderen. [opposant] verzet zich tegen de hoogte van de kosten, omdat de kosten door de Gemeente niet zouden zijn onderbouwd en gespecificeerd. Bij conclusie van antwoord heeft de Gemeente erop gewezen dat zij de verrichtte werkzaamheden bij brieven d.d. 2 juli en 24 juli 2007, die als producties in het geding zijn gebracht, aan [opposant] heeft gespecificeerd. Voorts heeft de Gemeente de factuur overgelegd die de Roteb aan de Gemeente heeft gezonden en toegelicht dat nettobedrag van die factuur verhoogd met 15% beheerskosten aan [opposant] in rekening is gebracht als kosten van de bestuursdwang. In repliek volstaat [opposant] met een (blote) herhaling van zijn stelling dat geen sprake is van een deugdelijke specificatie en onderbouwing.
[opposant] heeft daarmee zijn stelling onvoldoende (nader) heeft onderbouwd, zodat deze wordt gepasseerd. De kosten komen de rechtbank ook niet onredelijk voor.
2.7. [opposant] heeft nog gesteld dat het percentage van 15% beheerskosten niet is onderbouwd. De Gemeente heeft aangevoerd dit een standaardpercentage is voor de gemaakte kosten van de salarissen van de ambtenaren die belast zijn met de voorbereiding en begeleiding van de toegepaste bestuursdwang. Het is naar het oordeel van de rechtbank in het algemeen acceptabel dat de Gemeente ter zake de uitoefening van bestuursdwang beheerskosten in rekening brengt. Ook het standaardpercentage van 15% acht de rechtbank in het onderhavige geval redelijk.
2.8. Voor het overige heeft [opposant] geen verzetsgronden tegen het dwangbevel aangevoerd. Het verzet zal derhalve ongegrond worden verklaard en de vordering tot buiteneffectstelling van het dwangbevel worden afgewezen.
2.9. [opposant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. verklaart het verzet ongegrond,
3.2 wijst de vordering af;
3.3 veroordeelt [opposant] in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente Rotterdam tot op heden begroot op € 254,= aan vast recht en op € 768,= aan salaris voor de advocaat.
3.4 verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling
uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door I.W.M. Laurijssens en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2010.?
2111/1963