ECLI:NL:RBROT:2010:BN9328

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
333536 / HA ZA 09-1751
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en arbitraal beding in civiele procedure met betrekking tot opslag van molybdenum

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, ging het om een bevoegdheidsincident in een civiele procedure. De eiseressen, gezamenlijk aangeduid als 'DRC cs', vorderden betaling van een schadevergoeding van gedaagden J.M.F. International B.V. (JMF) en Rotterdam Forwarding & Logistics B.V. (RFL) wegens het verlies van een partij molybdenum. De eiseressen hadden de partij molybdenum gekocht van Glencore International AG, die deze eerder in opslag had gegeven aan JMF. JMF had de molybdenum vervolgens ondergebracht bij RFL. De eiseressen stelden dat JMF als professionele bewaarnemer aansprakelijk was voor het verlies van de molybdenum, terwijl RFL aansprakelijk was op basis van onrechtmatige daad.

RFL voerde aan dat de rechtbank zich onbevoegd moest verklaren op basis van een arbitraal beding in de Fenex Opslagvoorwaarden, die van toepassing waren op de relatie tussen RFL en JMF. De rechtbank oordeelde echter dat het beroep op onbevoegdheid niet kon slagen, omdat DRC cs als derde in de verhouding tussen JMF en RFL niet gebonden was aan het arbitraal beding. De rechtbank concludeerde dat de vordering van DRC cs tot schadevergoeding kon worden behandeld.

De rechtbank wees de vordering tot onbevoegdverklaring van RFL af en veroordeelde RFL in de proceskosten aan de zijde van DRC cs. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rolzitting voor het nemen van een conclusie van antwoord door RFL. De rechtbank hield verdere beslissingen aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 333536 / HA ZA 09-1751
Uitspraak: 3 februari 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. de vennootschap naar het recht van het land en de plaats van haar vestiging
DEREK RAPHAEL & CO. LIMITED,
gevestigd te Cirencester, Verenigd Koninkrijk,
2. de vennootschap naar het recht van het land en de plaats van haar vestiging
KAUPTHING SINGER & FRIEDLANDER LIMITED,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
3. de vennootschap naar het recht van het land en de plaats van haar vestiging
CNA INSURANCE COMPANY LIMITED,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in de incidenten,
advocaat mr. J.F. van der Stelt,
- tegen -
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
J.M.F. INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. B.S. Janssen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROTTERDAM FORWARDING & LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
eiseres in de incidenten,
advocaat mr. W.M. van Rossenberg.
Eiseressen in de hoofdzaak, tevens verweersters in de incidenten worden hierna gezamenlijk aangeduid als "DRC cs” en ieder afzonderlijk als “DRC”, “KSF” en “CNA”. Gedaagde sub 1 wordt hierna aangeduid als “JMF” en gedaagde sub 2, tevens eiseres in de incidenten als “RFL”.
1 Het verloop van het geding
1.1
Het verloop van het geding blijkt uit de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 17 juni 2009;
- akte zijdens DRC cs houdende overlegging van negen producties;
- incidentele conclusie zijdens RFL houdende exceptie van onbevoegdheid tevens voorwaardelijke conclusie tot oproeping in vrijwaring, met drie producties;
- incidentele conclusie van antwoord.
De rechtbank heeft van die processtukken kennisgenomen.
1.2
Dit vonnis betreft slechts de vorderingen van RFL in de incidenten.
2 De vordering in de hoofdzaak
2.1
DRC cs vordert in de hoofdzaak – samengevat weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gedaagden hoofdelijk, althans JMF, althans RFL zal veroordelen om aan een van hen te betalen US$ 953.564,38 met rente en kosten.
DRC cs legt aan haar vordering – kort gezegd – het volgende ten grondslag.
2.2
In december 2007 kocht DRC van Glencore International AG (hierna: Glencore) een partij ‘molybdenum oxide’ verpakt in 50 vaten en op 13 pallets met een brutogewicht van 20.885,55 kg (hierna: de partij molybdenum) voor de prijs van US$ 918.891,94.
2.3
Glencore had tevoren de partij molybdenum aan JMF in opslag gegeven. JMF had de partij molybdenum in onderopslag gegeven aan RFL.
Bij faxbericht van 18 december 2007 aan JMF met kopie aan DRC en KSF stelde Glencore de partij molybdenum vrij aan KSF/DRC onder de voorwaarde dat de koopprijs zou zijn voldaan, om deze af te leveren vanuit het pand van RFL. Na betaling van de koopprijs door DRC/KSF aan Glencore deelde JMF op 28 december 2007 aan KSF, met kopie aan DRC en Glencore, mede dat zij de partij molybdenum vrijgaf met opgave van het pand van RFL als “warehouse location”.
Op 5 februari 2008 gaf DRC aan JMF opdracht om de partij molybdenum af te geven aan een door haar geïnstrueerde vervoerder. Toen die vervoerder op 11 februari 2008 bij het pand van RFL was gekomen om de partij molybdenum op te halen, bleek deze niet meer aanwezig te zijn.
2.4
JMF is als professionele bewaarnemer voor de schade wegens het verlies van de partij molybdenum (bij RFL) aansprakelijk. Ook RFL is daarvoor aansprakelijk en wel wegens onrechtmatige daad.
2.5
CNA heeft de schade wegens het verlies van de partij molybdenum onder aftrek van eigen risico onder een verzekering aan DRC vergoed en is daardoor in de rechten van DRC gesubrogeerd.
3 De vorderingen en verweren in de incidenten
3.1
RFL vordert – kort gezegd – dat de rechtbank zich wegens een arbitraal beding onbevoegd zal verklaren van de vordering van DRC cs kennis te nemen met veroordeling van DRC cs in de kosten.
Voor het geval de rechtbank zich niet onbevoegd verklaart, vordert RFL dat de rechtbank zal gelasten dat JMF ten verzoeke van RFL in vrijwaring zal worden gedagvaard.
RFL stelt daartoe het volgende.
3.2
Tussen RFL en JMF bestaat sedert februari 2005 een contractuele relatie waarop de Fenex Nederlandse Opslagvoorwaarden van 15 november 1995 (hierna: Fenex Opslagvoorwaarden) van toepassing zijn. RFL heeft de partij molybdenum op 13 december 2007 in opslag genomen van JMF onder verband van de Fenex Opslagvoorwaarden.
Tussen JMF en DRC/KSF zijn eveneens de Fenex Opslagvoorwaarden van toepassing. DRC/KSF heeft de vrije hand gelaten aan JMF om ter zake van de partij molybdenum onder verband van de Fenex Opslagvoorwaarden te contracteren. Toen DRC/KSF de partij molybdenum in december 2007 verkreeg lag deze bij RFL, als onderbewaarnemer van JMF, opgeslagen onder verband van de Fenex Opslagvoorwaarden. Daarom gelden de Fenex Opslagvoorwaarden ook in de verhouding tussen RFL en DRC cs.
Artikel 4 Fenex Opslagvoorwaarden bevat een arbitraal beding, met uitsluiting van de bevoegdheid van de gewone rechter.
3.3
Voor het geval de rechtbank zich niet onbevoegd verklaart, verlangt RFL om JMF in vrijwaring te dagvaarden, omdat RFL ingevolge artikel 19 Fenex Opslagvoorwaarden niet, althans beperkt aansprakelijk is. Indien RFL ten opzichte van DRC cs geen beroep toekomt op de uitsluitingen of beperking van aansprakelijkheid voorzien in de Fenex Opslagvoorwaarden, dient JMF haar te vrijwaren voor het meerdere wat de aansprakelijkheid van RFL ingevolge artikel 19 Fenex Opslagvoorwaarden te boven gaat.
3.4
De conclusie van DRC cs strekt tot afwijzing van de vordering tot onbevoegdverklaring en tot referte ten aanzien van de vordering tot oproeping van JMF in vrijwaring, met veroordeling van RFL in de kosten, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
DRC cs voert daartoe het volgende aan.
3.5
Tussen DRC/KSF en RFL bestaat geen contractuele verhouding, zodat op die verhouding geen arbitraal beding van toepassing is.
Voorts betwist DRC cs dat de Fenex Opslagvoorwaarden op de rechtsverhouding tussen haar en JMF en die tussen JMF en RFL van toepassing zijn.
Voor zover de Fenex Opslagvoorwaarden al gelden tussen DRC cs en JMF, strekt de in artikel 7:608 BW geregelde werking van de aansprakelijkheid van de onderbewaarnemer zich niet uit tot een arbitraal beding in de relatie tussen de bewaargever en de hoofdbewaarnemer.
Derhalve komt RFL geen beroep toe op het arbitraal beding in de Fenex Opslagvoorwaarden.
4 De beoordeling
in het bevoegdheidsincident
4.1
DRC cs spreekt RFL aan uit onrechtmatige daad ter zake van de vermissing van de partij molybdenum.
RFL heeft in haar eerste processtuk, derhalve tijdig de onbevoegdheid van de rechtbank ingeroepen met een beroep op een arbitraal beding in de Fenex Opslagvoorwaarden.
DRC cs voert gemotiveerd verweer.
Partijen zijn het erover eens dat ter zake van de partij molybdenum DRC/KSF ten opzichte van JMF als bewaargever moet worden aangemerkt, JMF als bewaargever ten opzichte van RFL en RFL als onderbewaarnemer. Partijen zijn het er ook over eens dat tussen DRC/KSF en RFL geen contractsband bestaat.
4.2
Uitgangspunt is dat slechts de partijen bij een overeenkomst gebonden zijn aan een arbitraal beding in die overeenkomst. Met dat uitgangspunt sporen de bewijsvoorschriften van artikel 1021 Rv.
DRC/KSF is als bewaargever van bewaarnemer JMF een derde in de verhouding tussen JMF en dier onderbewaarnemer RFL. Weliswaar kan RFL, aangesproken door de (in de rechten van de) bewaargever DRC/KSF (getreden DRC cs), ingevolge artikel 7:608 lid 1 BW tegen DRC cs beroep doen op de aansprakelijkheidsbepalingen die DRC/KSF met JMF is overeengekomen, maar dat beroep gaat niet op voor een eventueel arbitraal beding in de contractsverhouding tussen DRC/KSF en JMF.
Daarom kan in het midden blijven of tussen DRC/KSF en JMF, dan wel tussen JMF en RFL een arbitraal beding is overeengekomen.
Het beroep op onbevoegdheid wegens een arbitraal beding in de Fenex Opslagvoorwaarden stuit op het vorenstaande af.
4.3
Als de in het ongelijk gestelde partij zal RFL in de proceskosten worden veroordeeld. De kostenveroordeling zal, als gevorderd en niet bestreden, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
in het vrijwaringsincident
4.4
Met de beslissing in het bevoegdheidsincident is de voorwaarde voor het instellen van de eis tot oproeping in vrijwaring vervuld.
Zoals gezegd, DRC cs spreekt RFL in de hoofdzaak aan uit onrechtmatige daad ter zake van de vermissing van de partij molybdenum.
RFL heeft in haar eerste processtuk, derhalve tijdig geconcludeerd tot oproeping in vrijwaring van JMF.
DRC cs refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.5
Voor toewijzing van een vordering tot vrijwaring is noodzakelijk, maar ook voldoende dat uit de stellingen van de eiser tot oproeping in vrijwaring genoegzaam volgt dat de in vrijwaring op te roepen partij krachtens haar rechtsverhouding tot die eiser tot vrijwaring verplicht is om de nadelige gevolgen van een veroordeling in de hoofdzaak (geheel of ten dele) te dragen.
RFL stelt dat zij in haar contractuele verhouding tot JMF wegens de toepasselijkheid van de Fenex Opslagvoorwaarden niet, althans beperkt aansprakelijk is voor de gevolgen van de vermissing van de partij molybdenum. Daarom dient, zo stelt RFL, voor het geval RFL wel c.q. onbeperkt aansprakelijk mocht blijken te zijn ten opzichte van DCR cs, JMF haar zodanig verschil in aansprakelijkheid te vergoeden.
Uit die stelling volgt genoegzaam dat JMF ten opzichte van RFL verplicht is om de nadelige gevolgen van een veroordeling van RFL in de hoofdzaak (ten dele) te dragen, zodat de eis tot vrijwaring dient te worden toegewezen.
4.6
De rechtbank zal de beslissing ten aanzien van de proceskosten aanhouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak
4.7
RFL staat in de hoofdzaak voor het nemen van een conclusie van antwoord. Daarom zal de zaak worden verwezen naar de rol om haar tot het nemen van die conclusie in de gelegenheid te stellen.
5 De beslissing
De rechtbank,
in het bevoegdheidsincident
wijst de vordering tot onbevoegdverklaring af;
veroordeelt RFL in de aan de zijde van DRC cs gevallen proceskosten, hierbij bepaald op nihil aan verschotten en € 452,- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voor wat betreft deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in het vrijwaringsincident
staat RFL toe om J.M.F. International B.V., gevestigd te Rotterdam, tegen de rolzitting van 3 maart 2009 te dagvaarden teneinde op de eis in vrijwaring te antwoorden en voort te procederen;
houdt de uitspraak over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rolzitting van 3 maart 2009 voor het nemen van een conclusie van antwoord door RFL;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger.
Uitgesproken in het openbaar.
1928