ECLI:NL:RBROT:2010:BN9669

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
351211 / HA RK 10-60
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Rechtbank Rotterdam in een verzoek tot voorlopig getuigenverhoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 september 2010 uitspraak gedaan in een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Verzoekster, gevestigd te Dordrecht, heeft het verzoek ingediend tegen meerdere wederpartijen, waaronder Eudisca B.V.B.A. en Crown Supply & Agencies B.V. De rechtbank heeft zich ten aanzien van het verzoek tegen wederpartij sub 1 en Eudisca onbevoegd verklaard, omdat deze partijen geen woonplaats in Nederland hebben en de EEX-Verordening van toepassing is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de EEX-Verordening van toepassing is, aangezien het verzoek een burgerlijke of handelszaak betreft en de wederpartijen hun woonplaats in een lidstaat hebben.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de bevoegdheid om van het verzoek kennis te nemen, moet worden beoordeeld aan de hand van de EEX-Verordening en de Nederlandse interne regels van absolute en relatieve competentie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat zij bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen tegen de wederpartijen die wel in Nederland woonachtig zijn, zoals [wederpartij sub 3], Crown, [wederpartij sub 5] en Hoogies. De rechtbank heeft het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor voor deze partijen toegewezen, aangezien zij geen verweer hebben gevoerd.

De rechtbank heeft voorts aangegeven dat, indien de in het buitenland wonende getuigen niet bereid zijn om naar Nederland te komen, zij zal overwegen om een verzoek tot het instellen van een buitenlandse rogatoire commissie in te dienen. De beschikking is gegeven door mr. I.W.M. Laurijssens en de advocaten van de wederpartijen hebben een afschrift van de beschikking ontvangen. De zaak betreft een complex geschil met internationale elementen, waarbij de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en de toepassing van de EEX-Verordening centraal staan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rekestnummer: 351211 / HA RK 10-60
Uitspraak: 1 september 2010
BESCHIKKING van de enkelvoudige kamer op het verzoekschrift van:
[verzoekster],
gevestigd te Dordrecht,
verzoekster,
advocaat mr. K.H.L. van Waasbergen,
- tegen -
1. [wederpartij sub 1],
wonende te [woonplaats 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EUDISCA B.V.B.A.,
gevestigd te Schoten (België)
wederpartijen sub 1 en 2,
advocaat mr. W. van Putten te Antwerpen (België),
3. [wederpartij sub 3],
wonende te [woonplaats 2],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CROWN SUPPLY & AGENCIES B.V.,
gevestigd te Breda,
wederpartijen sub 3 en 4,
advocaat mr. R.P. Gasseling,
5. [wederpartij sub 5],
wonende te [woonplaats 3],
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOOGIES HOLDING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
wederpartijen sub 5 en 6,
advocaat mr. F.G. Defaix.
Verzoekster wordt hierna aangeduid als "[verzoekster]". Wederpartijen sub 1 en 2 worden hierna respectievelijk aangeduid als "[wederpartij sub 1]" en "Eudisca", wederpartijen sub 3 en 4 worden hierna respectievelijk aangeduid als "[wederpartij sub 3]" en "Crown", en wederpartijen sub 5 en 6 worden hierna respectievelijk aangeduid als "[wederpartij sub 5]" en "Hoogies".
1 Het verloop van de procedure
Ter griffie van deze rechtbank is op 17 maart 2010 ingekomen een verzoekschrift, met bijlagen, strekkende tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor.
De griffier heeft bij brief van 2 april 2010 aan partijen laten weten dat de mondelinge behandeling van het verzoek zal plaatsvinden op 8 juni 2010.
Ter griffie van deze rechtbank is op 31 mei 2010 een fax ingekomen, waarin mr. Gasseling aangeeft dat hij namens [wederpartij sub 3] en Crown geen verweer zal voeren en de mondelinge behandeling van het verzoek niet zal bijwonen.
Ter griffie van deze rechtbank is op 2 juni 2010 een brief ingekomen, waarin mr. Defaix aangeeft dat hij namens [wederpartij sub 5] en Hoogies geen verweer zal voeren en de mondelinge behandeling van het verzoek niet zal bijwonen.
Ter griffie van deze rechtbank is op 1 juni 2010 zijdens [wederpartij sub 1] en Eudisca ingekomen een verweerschrift, met bijlagen, ingekomen.
Bij fax van 3 juni 2010 heeft mr. P.J. Fousert, voormalig advocaat van [verzoekster], desgevraagd aangegeven dat hij geen bezwaar heeft tegen een schriftelijke afdoening van de onderhavige procedure. Desgevraagd heeft mr. Van Putten telefonisch eveneens aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een schriftelijke afdoening van de zaak.
Ter griffie van deze rechtbank is op 11 juni 2010 zijdens [verzoekster] ingekomen een fax, waarin mr. Van Waasbergen reageert op het verweerschrift.
Ter griffie van deze rechtbank is op 17 juni 2010 zijdens [wederpartij sub 1] en Eudisca ingekomen een brief, waarin mr. Van Putten reageert op bovengenoemde brief van 11 juni 2010.
2 De standpunten van partijen
2.1.1 [verzoekster] legt aan haar verzoek – verkort weergegeven – het volgende ten grondslag:
- [verzoekster] houdt zich onder meer bezig met de bevoorrading van militaire kampementen, waaronder vredesmissies van de NAVO in conflictgebieden, zoals Irak, Afghanistan, Tsjaad en Somalië.
- De aandelen in [verzoekster] worden gehouden door haar bestuurder [bedrijf 1], eveneens gevestigd te Dordrecht, van wie enig aandeelhouder en bestuurder is [bedrijf 2], gevestigd te Farsum. [verzoekster] maakt derhalve onderdeel uit van een door [bedrijf 2] bestuurde groep vennootschappen, die zich bezig houdt met diverse internationale handelsactiviteiten, verder aan te duiden als de [bedrijf 3]. Ook de vennootschap naar Belgisch recht [bedrijf 4] te Antwerpen maakt onderdeel uit van [bedrijf 3].
- [wederpartij sub 1] is tot 1 februari 2010 in dienst geweest bij [bedrijf 4] te Antwerpen.
- Ook [wederpartij sub 3] is geruime tijd als bestuurder – en werknemer – in dienst geweest bij diverse vennootschappen binnen de [bedrijf 3], waaronder [verzoekster] en [bedrijf 4] Na juni 2006 is [wederpartij sub 3] als adviseur betrokken gebleven bij [verzoekster]. In 2007 heeft [wederpartij sub 3] Crown opgericht. Crown is een handelsonderneming die zich bezighoudt met dezelfde activiteiten als [verzoekster]. [wederpartij sub 3] is bestuurder van Crown. De echtgenote van [wederpartij sub 1], [persoon 1] (verder te noemen: [persoon 1]), is een van de werknemers van Crown.
- [wederpartij sub 5] was tot 1 december 2008 in dienst van [verzoekster].
- Interprime is een vennootschap (LLC), geregistreerd in de staat Delaware, Verenigde Staten van Amerika. De activiteiten van Interprime zijn vergelijkbaar met die van [verzoekster].
- [verzoekster] heeft begin 2006 een overeenkomst (verder: de Agility-overeenkomst) gesloten met de vennootschap Public Warehouse Company Ltd, mede handelend onder de naam Agility Logistics (hierna: Agility), welke vennootschap is gevestigd te Koeweit. Op basis van de Agility-overeenkomst verzorgt [verzoekster] sindsdien de bevoorrading voor de vredesmissie in Somalië, en zorgt zij voor alle logistieke aspecten van de levering.
- In februari 2006 heeft [verzoekster] een overeenkomst (verder te noemen: Sodexho-overeenkomst) de gesloten met Sodexho Eastzone, tevens handelend onder de naam Universal Sodexho Afghanistan, gevestigd te Kabul, Afghanistan. Op basis van de Sodexho-overeenkomst verzorgt [verzoekster] de bevoorrading voor de militaire missie in Afghanistan, en verzorgt [verzoekster] het transport, de opslag en de distributie van bevoorrading.
- [wederpartij sub 1], [wederpartij sub 5] en [wederpartij sub 3] hebben door middel van Crown en Interprime leveringen die [verzoekster] op basis van de Agility-overeenkomst en de Sodexho-overeenkomst kon verrichten, ‘omgeleid’. Daarmee is omzet (en daarmee winst) die aan [verzoekster] toekwam omgeleid via Interprime en Crown, vennootschappen die werden bestuurd, althans vertegenwoordigd door [wederpartij sub 1], [wederpartij sub 5] en [wederpartij sub 3], allen oud-bestuurders van [verzoekster], athans de [bedrijf 3]. Hierdoor heeft [verzoekster] aanzienlijke schade geleden en lijdt [verzoekster] nog schade, aangezien zij het handelen nog niet hebben gestaakt.
- [wederpartij sub 1], [wederpartij sub 5] en [wederpartij sub 3] zijn aansprakelijk voor deze schade op grond van toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, athans onrechtmatig handelen.
- Ook Crown heeft welbewust geprofiteerd van toerekenbaar tekortschieten, althans het onrechtmatig handelen van [wederpartij sub 1], [wederpartij sub 3], en [wederpartij sub 5], nu zij moet worden geacht bekend te zijn met de geheimhoudingsverplichting ter zake van de bedrijfsgegevens van [verzoekster] en [verzoekster] Trading International N.V die op haar bestuurder, [wederpartij sub 3] rust. Crown sluit immers overeenkomsten op basis van informatie die verkregen is door de schending van [wederpartij sub 1], [wederpartij sub 3] en [wederpartij sub 5] van hun respectieve geheimhoudingsbedingen. Crown is derhalve zelfstandig aansprakelijk voor de door [verzoekster] geleden schade.
- Gelet op de wijziging van de bedrijfsomschrijving van Eudisca en het feit dat [persoon 1], de echtgenote van [wederpartij sub 1], de zaakvoerder van Eudisca is geworden, ongeveer in de periode waarin de overige wederpartijen hun inbreukmakende activiteiten begonnen, zal Eudisca worden (of is Eudisca) ingezet om de onrechtmatige activiteiten van [wederpartij sub 1], [wederpartij sub 5], [wederpartij sub 3] en Crown voort te zetten, althans uit te voeren.
- Hoogies is opgericht op 29 januari 2010. [wederpartij sub 5] is bestuurder en enig aandeelhouder van Hoogies. Hoogies is een vehikel om het onrechtmatige handelen uit te verrichten althans voort te zetten.
- [verzoekster] wenst (verder) te bewijzen dat [wederpartij sub 1], [wederpartij sub 5], [wederpartij sub 3], Crown, Eudisca handelen in strijd met de voor hen geldende geheimhoudings- en non-concurrentiebedingen, althans onrechtmatig jegens [verzoekster] handelen. Meer in het bijzonder wenst [verzoekster] (nader) bewijs bijeen te brengen over de hiervoor geschetste handelwijze (en het moment waarop betrokkenen met het litigieuze handelen zijn gestart) van [wederpartij sub 1], [wederpartij sub 5], [wederpartij sub 3], Crown, Eudisca en Hoogies.
- [verzoekster] is voornemens om een vordering in te stellen tegen wederpartijen tot vergoeding van de door haar geleden schade. Ter vaststelling van de feiten en ter zekerstelling van bewijs hiervan wenst [verzoekster] door middel van een voorlopig getuigenverhoor getuigen te horen. Daarnaast wil [verzoekster] bewijs vergaren ten aanzien van de omvang van de schade.
2.1.2 [verzoekster] stelt dat deze rechtbank op grond van het bepaalde in de EEX-Verordening (Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke zaken en handelszaken) (verder: EEX-Vo) bevoegd is om van het onderhavige verzoek kennis te nemen. De EEX-Vo is van toepassing, nu het een burgerlijke en handelszaak betreft en wederpartijen bovendien hun woonplaats in de zin van art. 59 c.q. 60 EEX-Vo op het grondgebied van een lidstaat hebben. Aangezien partijen geen (stilzwijgende) forumkeuze hebben uitgebracht, is volgens de hoofdregel uit artikel 2 van de EEX-Vo bevoegd de rechter van de woonplaats van de verweerder. Aangezien [wederpartij sub 5] woonplaats heeft te [woonplaats 3], is de Nederlandse rechter bevoegd kennis te nemen van de vordering tegen deze verweerder. Op grond van van de Nederlandse interne regels van absolute en relatieve competentie komt meer in het bijzonder bevoegdheid toe aan de Rechtbank Rotterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 6 lid 1 EEX-Vo is het gerecht van de woonplaats van een van de wederpartijen bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen tegen alle wederpartijen. Aan de voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om een gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven is voldaan. De rechtbank is derhalve bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen.
[verzoekster] heeft haar standpunt bij bovengenoemde fax d.d. 11 juni 2010 als volgt aangevuld:
- Het voorlopig getuigenverhoor als processueel instrument is geen voorlopige maatregel/voorziening in de zin van artikel 31 EEX-Vo en valt derhalve buiten de werkingssfeer en reikwijdte van de EEX-Vo.
- De internationale rechtsmacht van de Nederlandse rechter om te beschikken op het onderhavige verzoek dient bepaald te worden aan de hand van de buiten de EEX-Vo in Nederland geldende bevoegdheidsregels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv) (zie HvJ EG 28 april 2005), te weten art. 3 Rv.
- Nu [verzoekster] in Nederland is gevestigd, komt aan de Nederlandse rechter internationale rechtsmacht toe.
- De relatieve bevoegdheid van Rechtbank Rotterdam dient beoordeeld te worden aan de hand van artikel 187 Rv.
- Ter zake van Crown geldt dat Rechtbank Rotterdam bevoegd is van de bodemzaak kennis te nemen op grond van een jurisdictieafspraak. Ter zake van [wederpartij sub 5] is de Rechtbank Rotterdam bevoegd om van de bodemzaak kennis te nemen op grond van diens woonplaats.
De bodemzaak jegens [wederpartij sub 1] zal bij de rechtbank Antwerpen (België) aanhangig dienen te worden gemaakt. Echter dit doet niet af aan de internationale rechtsmacht van de Nederlandse rechter om op het onderhavige verzoek te beschikken.
- [wederpartij sub 5] is één van de getuigen die [verzoekster] wenst te horen. [wederpartij sub 5] is woonachtig te [woonplaats 3]. De andere in het verzoekschrift genoemde personen die [verzoekster] als getuigen wenst te horen wonen buiten Nederland. Voor wat betreft de relatieve bevoegdheid ingevolge art. 187 Rv komt mitsdien de woonplaats van [wederpartij sub 5] als enige relevante woonplaats naar voren.
2.1.3 Een aantal getuigen, te weten [wederpartij sub 3], [wederpartij sub 1], [persoon 1] en [persoon 2], woont in België. [verzoekster] verzoekt aldus, voor zover nodig, een door de rechtbank aan te wijzen autoriteit van het land waar de getuigen woonplaats heeft te verzoeken het verhoor, voor zover mogelijk onder ede, te houden, of dat verhoor op te dragen aan de Nederlandse consulaire ambtenaar tot wiens ressort de woonplaats van die getuige behoort.
2.2 [wederpartij sub 1] en Eudisca verzoeken de rechtbank zich onbevoegd te verklaren van het onderhavige verzoek kennis te nemen en voeren daartoe – verkort weergegeven – het volgende aan:
- Het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor dient op grond van artikel 187 Rv te worden gericht aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn om van de zaak, indien deze aanhangig wordt gemaakt, kennis te nemen, dus de bodemrechter.
- De voorzieningenrechter te Rotterdam, sector civiel recht heeft zich ten aanzien van [wederpartij sub 1] en Eudisca bij uitspraak van 20 april 2010, met zaak- en rolnummer 350488 / KG ZA 10-230, onbevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen.
- [verzoekster] heeft de dagvaarding, die is betekend bij exploot van 26 maart 2010 aan [wederpartij sub 1], niet aangebracht. Er is momenteel geen bodemprocedure jegens [wederpartij sub 1] en Eudisca aanhangig.
- De Belgische rechter heeft rechtsmacht, althans is bevoegd in een bodemprocedure. Rechtbank Rotterdam is derhalve niet bevoegd om van het onderhavige verzoek kennis te nemen. [wederpartij sub 1] en Eudisca kunnen derhalve niet als partij in het geding betrokken worden.
- Er is geen reden om de woonplaats van [wederpartij sub 5] als aanknopingspunt voor de bevoegdheid van Rechtbank Rotterdam ten aanzien van het onderhavige verzoek jegens [wederpartij sub 1] en Eudisca te laten gelden.
3 De beoordeling
3.1 De rechtbank verklaart zich ten aanzien van het verzoek tegen [wederpartij sub 1] en Eudisca onbevoegd daarvan kennis te nemen, en overweegt daartoe als volgt.
Nu [wederpartij sub 1] geen woonplaats heeft in Nederland en Eudisca niet in Nederland is gevestigd, is bij de beantwoording van de bevoegdheidsvraag op de eerste plaats van belang om vast te stellen of de EEX-Vo van toepassing is.
Er is sprake van (materiële) toepasselijkheid van de EEX-Vo op grond van artikel 1 EEX-Vo, aangezien het onderhavige verzoek een burgerlijke of handelszaak betreft. Voorts is er sprake van (formele) toepasselijkheid van de EEX-Vo, nu [wederpartij sub 1] woonplaats heeft en Eudisca gevestigd is op het grondgebied van een EEX-Staat (art. 2 EEX-Vo), te weten België. De vraag of deze rechtbank bevoegd is om van het onderhavige verzoek kennis te nemen dient dus beantwoord te worden aan de hand van de bepalingen in de EEX-Vo.
De bevoegdheid van deze rechtbank kan niet worden afgeleid van artikel 31 EEX-Vo. Artikel 31 EEX-Vo bepaalt dat in de wetgeving van een lidstaat vastgestelde voorlopige of bewarende maatregelen bij de gerechten van die staat kunnen worden aangevraagd, zelfs indien een gerecht van een andere lidstaat krachtens de EEX-Vo bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen. In de uitspraak van 28 april 2005, NJ 2006, 636 (St. Paul Dairy Industries / Unibel Exser) heeft het Hof van Justitie van de EG voor recht verklaard dat art. 31 EEX-Vo aldus moet worden uitgelegd dat een maatregel waarbij het verhoor van een getuige wordt gelast, niet onder het begrip “voorlopige of bewarende maatregelen” valt.
De artikelen 2 tot en met 24 EEX-Vo bevatten de overige bevoegdheidsgronden. Het onderhavige verzoek betreft een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor met betrekking tot het arbeidsrecht. Afdeling 5 EEX-Vo is gelet op art. 18 EEX-Vo van toepassing. Volgens artikel 20 lid 1 EEX-Vo kan de vordering van een werkgever slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer woonplaats heeft. [wederpartij sub 1] woont in België en Eudisca is gevestigd in België.
Afdeling 5 EEX-Vo maakt geen uitzondering voor het geval er meer dan één verweerder is en minimaal één van hen woonachtig is in Nederland, zodat evenmin op grond van art. 6 EEX-Vo bevoegdheid van de Nederlandse rechter ten aanzien van [wederpartij sub 1] en Eudisca kan worden geconstateerd.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat de rechtbank niet bevoegd is om van het onderhavige verzoek ten aanzien van [wederpartij sub 1] en Eudisca kennis te nemen.
3.2 [wederpartij sub 3] is eveneens woonachtig te België, maar heeft geen beroep gedaan op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter. Derhalve neemt de rechtbank aan dat [wederpartij sub 3] de keuze van [verzoekster] voor het Nederlandse forum stilzwijgend heeft aanvaard.
3.3 [wederpartij sub 3], Crown, [wederpartij sub 5] en Hoogies hebben verder aangegeven geen verweer te voeren tegen het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Het verzoek ten aanzien van wederpartijen voornoemd is derhalve, als niet weersproken en op de wet gegrond, voor toewijzing vatbaar.
3.4 Nu thans nog niet bekend is of de in het buitenland wonende getuigen bereid zijn om naar Nederland te komen om te worden gehoord, zal de rechtbank in voorkomend geval nog nader bezien of een verzoek tot het instellen van een buitenlandse rogatoire commissie nodig is.
3.5 De advocaten van wederpartijen ontvangen een afschrift van deze beschikking. [verzoekster] is derhalve niet gehouden hen op grond van artikel 190 Rv een afschrift van deze beschikking te zenden.
4 De beslissing
De rechtbank,
verklaart zich ten aanzien van het verzoek jegens [wederpartij sub 1] en Eudisca onbevoegd daarvan kennis te nemen;
bepaalt ten aanzien van het verzoek jegens [wederpartij sub 3], Crown, [wederpartij sub 5] en Hoogies dat de in het verzoekschrift genoemde getuigen zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor een nader te noemen rechter op een nader - in overleg met partijen - vast te stellen datum en tijdstip.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.W.M. Laurijssens.
Uitgesproken in het openbaar.
1287/1963