ECLI:NL:RBROT:2010:BO2805

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/3978 VWOB T2
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake emissierechten en WOB-verzoek door Enecogen

In deze zaak heeft Enecogen V.O.F. een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de Rechtbank Rotterdam, naar aanleiding van een afwijzing van hun WOB-verzoek door de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische Zaken. Enecogen verzocht om informatie met betrekking tot de toewijzing van nieuwkomersrechten, die essentieel is voor hun juridische procedures over emissierechten. De voorzieningenrechter heeft op 2 november 2010 geoordeeld dat Enecogen reeds beschikt over relevante informatie en dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van de gevraagde voorziening. De rechter benadrukte dat er slechts ruimte is voor een voorlopige voorziening als het evident is dat het bestreden besluit geen stand kan houden, wat in dit geval niet het geval was. De voorzieningenrechter concludeerde dat het zeer twijfelachtig is of de verzochte informatie als milieu-informatie kan worden gekwalificeerd onder de WOB. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: AWB 10/3978 VWOB T2
Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht
in het geding tussen
Enecogen V.O.F., te Capelle aan den IJssel, verzoekster (hierna: Enecogen),
gemachtigde mr. M.J.J. van Beuge, advocaat te Amsterdam,
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: ook de minister van VROM), thans de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
de minister van Economische Zaken (hierna ook: de minister van EZ), thans de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij e-mailbericht van 13 augustus 2010 heeft de manager Regulatory Affairs Eneco het ministerie van VROM het volgende bericht:
“De directeur van de NEa heeft op 6 april 2010 een memo opgesteld waarin wordt ingegaan op de toewijzing van nieuwkomersrechten aan Enecogen. Het memo is gericht aan de SG VROM. In het memo is de volgende passage opgenomen:
‘In het laatste kwartaal van 2009 heeft de NEa gesignaleerd dat er een tekort aan nieuwkomersrechten zou ontstaan en is dit gemeld bij VROM en EZ. Aan beide ministers is vervolgens een nota voorgelegd met een aantal opties, waaronder het bijkopen van emissierechten om het nieuwkomersdepot aan te vullen’.
Graag ontvangt Enecogen binnen twee weken kopieën van (i) de nota waaraan in bovengenoemde passage wordt gerefereerd, (ii) het schrijven waarmee de NEa het dreigende tekort aan nieuwkomers gemeld heeft bij VROM en EZ, en (ii) correspondentie tussen de NEa en het ministerie van VROM en/of het ministerie van EZ met betrekking tot de documenten genoemd onder (i) en /of (ii). Voor de goede orde wijs ik in dit verband op artikel 7 lid 2 juncto lid 1 onder a van de Wob. Deze documenten kunnen direct of indirect feitelijke informatie bevatten over de uitputting van het nieuwkomersdepot. Deze informatie is relevant voor de juridische procedures die Enecogen voert over de nieuwkomersreserve.
Graag verzoek ik u het verzoek in deze e-mail te beschouwen als een verzoek om informatie in de zin van artikel 3 Wob.”
Bij besluit van 9 september 2010 hebben de ministers van VROM en EZ gezamenlijk het verzoek dat namens Enecogen is ingediend voor wat betreft het genoemde memo en een aantal andere stukken afgewezen op grond van de afwijzingsgronden die zijn vervat in de artikelen 10 en 11 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob). Een aantal e-mailberichten zijn daarbij wel verstrekt, zij het dat de daarin opgenomen gegevens van medewerkers zijn verwijderd. Ten slotte is met betrekking to sommige e-mailberichten besloten openbaarmaking geheel achterwege te laten omdat die na het weglakken van informatie niet zelfstandig leesbaar zijn.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft Enecogen bezwaar gemaakt.
Voorts heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de minister van VROM en EZ binnen 24 uur na het wijzen van uitspraak op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag dat zij hier niet aan voldoen alle in het verzoek gevraagde informatie doen toekomen aan Enecogen.
Bij brief van 15 oktober 2010 heeft de minister van VROM nadere stukken ingediend met het verzoek die onder toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vertrouwelijk te behandelen. Enecogen heeft desgevraagd toestemming verleend aan de voorzieningenrechter om uitspraak te doen mede op basis van deze vertrouwelijke stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2010. Enecogen heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts zijn namens haar verschenen [A] en [B], beiden werkzaam bij Eneco. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie hebben zich laten vertegenwoordigen door respectievelijk mr. drs. J.P.J. Geurts en mr. G. Lammers, werkzaam bij deze respectieve ministeries. Voorts is verschenen K. Verschueren, werkzaam bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu.
2 Overwegingen
2.1 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Enecogen wil de door haar gevraagde informatie inbrengen in door haar ingestelde beroepen tegen aan derden verleende emissierechten, welke beroepen samenhangen met haar eigen aanvraag om emissierechten die naar verwachting zal worden afgewezen wegens uitputting van het nieuwkomersdepot. Met de door haar gevraagde informatie wil zij ten eerste aantonen dat zij een rechtreeks belang heeft bij de besluiten tot toewijzing van emissierechten aan derden. Voorts wil zij in die procedures de stelling inbrengen dat beide ministers hebben gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel en/of het vertrouwensbeginsel. In dit verband stelt zij dat met de toewijzing van de eerdere aanvragen van derden het depot is uitgeput, dat de ministers eerder hebben uitgedragen dat het depot zou worden aangevuld en in het laatste kwartaal van 2009 klaarblijkelijk ineens is beslist de regel “op is op” toe te passen. Enecogen meent dat zij hierdoor op het verkeerde been is gezet en dat zij ongelijk wordt behandeld met andere aanvragers aan wie wel emissierechten zijn toegewezen.
2.3 Uit de in rubriek vermelde memo van de Nederlandse Emissieautoriteit (hierna: NEa) van 6 april 2010 volgt dat in het laatste kwartaal van 2009 door de NEa is gesignaleerd dat uiterlijk in 2010 een tekort aan nieuwkomersrechten zal ontstaan en dat door beide ministers is gekozen het principe “op is op” toe te passen. In dit memo wordt verwezen naar de aan de buitenwereld gerichte nieuwsbrief emissiehandel 74 van 13 november 2009, waarin is aangegeven dat met de aanvragen die per 1 september 2009 in behandeling zijn genomen duidelijk is geworden dat sprake is van een over-inschrijving en dat de reserve zeker niet zal worden aangevuld. Uit de vertrouwelijke stukken blijkt verder dat de ministers op 9 of 10 november 2009 hebben beslist het depot niet aan te vullen en het principe “op is op” toe te passen op nieuwe aanvragen.
2.4 De voorzieningenrechter is op grond van de voorhanden stukken van oordeel dat Enecogen reeds beschikt over de voor haar relevante informatie en derhalve geen spoedeisend belang heeft tot het treffen van een voorziening als verzocht.
2.5 Gelet hierop is er slechts ruimte voor het treffen van een voorlopige voorziening indien op voorhand evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden. Daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. In dit verband neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het zeer twijfelachtig is of de verzochte informatie betrekking heeft op milieu-informatie als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder g, van de Wob. Daar komt bij dat een voorziening onomkeerbare gevolgen heeft.
2.6 Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
2.7 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
3 Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. drs. R. Stijnen, griffier.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Uitgesproken in het openbaar op: 2 november 2010.
Afschrift verzonden op: