2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Verzoekster is van mening dat ondanks het feit dat de behandeling van het kort geding is overgenomen door een andere rechter, die eveneens gewraakt is, zij in dit verzoek kan worden ontvangen.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de rechter een vooringenomenheid jegens haar koestert, althans dat de bij verzoekster gewekte vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is. De rechter heeft de in artikel 6 van het EVRM genoemde "civil rights and obligations" van verzoekster geschonden, door de volgende omstandigheden:
- de rechter heeft zich in de bodemprocedure tijdens de voorafgaande enquêtes en de enquête op 9 september 2010 diverse malen op "belerende" wijze jegens verzoekster uitgelaten, door onder meer (herhaaldelijk) te stellen dat zij emotioneel was/is en tevens met daarbij een waarschuwing dat verzoekster (bij herhaling) uit de zittingszaal zou worden verwijderd;
- aan het einde van de enquête op 9 september 2010 heeft de rechter met verzoekster in aanwezigheid van de wederpartij in de bodemprocedure besproken dat de rechter op 14 september 2010 een kort geding met verzoekster als gedaagde had en - naar aanleiding van het door verzoekster gedane aanhoudingsverzoek - gevraagd of het klopte dat verzoekster dan op vakantie was hetgeen door verzoekster is bevestigd. Vervolgens is door de rechter aan verzoekster gevraagd of zij niet eerder van vakantie kon terugkomen hetgeen door verzoekster ontkennend is beantwoord. De rechter heeft in de aanwezigheid van de andere wederpartij meegedeeld dat zij ook in de procedure waarin de enquête kort daarvoor was gesloten een aanhouding had verzocht;
- de dag na de enquête op 9 september 2010 ontving verzoekster een brief waarin werd meegedeeld dat geen uitstel werd verleend en dat indien zij niet in persoon zou verschijnen in het kort geding zij bij verstek zou worden veroordeeld, zulks ondanks dat verzoekster reeds schriftelijk verweer had gevoerd en haar standpunt bij de rechter duidelijk was. Het
geweigerde aanhoudingsverzoek heeft bij verzoekster de vrees gewekt dat de rechter niet meer onpartijdig is;
- na afloop van de enquête op 9 september 2010 heeft de rechter als ook in de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek zich kritisch uitgelaten over de gehoorde getuigen namens verzoekster en deze personen zijn de getuigen waarop verzoekster zich eveneens in het kort geding wil beroepen. Bij verzoekster is de indruk gewekt dat de rechter zich reeds een oordeel had gevormd in het kort geding en dit oordeel was ingegeven door de zijdens verzoekster gewenste getuigen;
- daarbij komt nog dat de thema's van beide procedures identiek zijn. Het betreffen twee procedures met een beweerdelijk geldvordering van ex-werknemers en verzoekster wenst zich met name door getuigenbewijs in beide procedures te verweren;
- anders dan de rechter in haar schriftelijke reactie van 20 september 2010 stelt worden wel degelijk namen van partijen genoemd. Hierdoor heeft de rechter procespartijen van volstrekt onnodige informatie voorzien;
- in de toelichting van 20 september 2010 geeft de rechter een veel uitvoeriger toelichting op het getuigenbewijs zijdens verzoekster in de bodemprocedure. Deze uitvoerige overwegingen horen thuis in het eindvonnis en zijn niet op zijn plaats in het kader van een wrakingsverzoek. Dit kan verzoekster schaden in het kort geding. Dit klemt temeer nu beide zaken door de rechter zouden worden behandeld.