ECLI:NL:RBROT:2010:BO2940

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
362596 / HA RK 10-168
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van een rechter in civielrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 4 november 2010 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van een rechter in het kader van zowel een kort geding als een bodemprocedure. Verzoekster heeft op 10 september 2010 de rechter gewraakt, waarbij het verzoek betrekking had op de rechter als voorzieningenrechter in het kort geding en als kantonrechter in de bodemprocedure. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van de rechter. De behandeling van het kort geding was op 23 september 2010 overgenomen door een andere rechter, waarna verzoekster ook deze rechter heeft gewraakt. De wrakingskamer heeft op 15 oktober 2010 het verzoek tot wraking van de tweede rechter niet-ontvankelijk verklaard, omdat de zaak inmiddels door een andere rechter was behandeld en er geen grond was voor de vrees van verzoekster dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De rechtbank concludeert dat de rechter zijn taken naar behoren heeft uitgevoerd en dat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, omdat de vrees van verzoekster niet objectief gerechtvaardigd is. De beslissing is genomen in het belang van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak : 4 november 2010
Zaaknummer : 362596
Rekestnummer : HA RK 10-168
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
strekkende tot wraking van [naam gewraakte rechter], rechter in de rechtbank Rotterdam, sector kanton (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Bij de rechter was in behandeling het door [naam eiseres] als eiseres tegen verzoekster als gedaagde aanhangig gemaakte kort geding, dat als kenmerk heeft 1154369 VV EXPL 10-408 (hierna: kort geding).
Thans is bij de rechter nog in behandeling de door [naam eiser] als eiser tegen verzoekster als gedaagde een ingestelde civielrechtelijke vordering, welke procedure als kenmerk heeft 1013961 CV EXPL 09-33274 (hierna: bodemprocedure).
Bij brief van 10 september 2010 heeft verzoekster de rechter gewraakt.
Verzoekster, de rechter alsmede de gemachtigde van de wederpartij in het kort geding zijn ervan verwittigd dat het wrakingsverzoek zou worden behandeld op 23 september 2010 en zij zijn voor die zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 20 september 2010 en heeft daarbij aangegeven ter zitting te zullen verschijnen.
In verband met procedurele onvolkomenheden en op verzoek van verzoekster is op
23 september 2010 de behandeling van het wrakingsverzoek aangehouden en heeft de wrakingskamer een nieuwe zittingsdatum voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek bepaald op maandag 11 oktober 2010.
De behandeling van het hiervoor omschreven kort geding op 23 september 2010 is overgenomen door de rechter, [naam rechter 2]. Verzoekster is daarover bij brief van dezelfde datum geïnformeerd.
Bij faxbericht van 8 oktober 2010 heeft verzoekster rechter [naam rechter 2] gewraakt.
Ter zitting van 11 oktober 2010, is de rechter verschenen. Nu de schriftelijke reactie van verzoekster van 10 oktober 2010 - waarin zij heeft aangegeven de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek niet te zullen bijwonen - later dan het tijdstip waarop de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek stond gepland de wrakingskamer heeft bereikt en zodoende door de wrakingskamer niet kon worden vastgesteld dat verzoekster ervan is verwittigd dat het wrakingsverzoek op 11 oktober 2010 zou worden behandeld, is de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek nader bepaald op 22 oktober 2010.
Bij uitspraak van 15 oktober 2010 heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking van [naam rechter 2] niet-ontvankelijk verklaard.
De op 15 oktober 2010 geplande behandeling van het kort geding door [naam rechter 2] is op die datum overgenomen door de rechter [naam rechter 3]. Deze heeft op 15 oktober 2010 in het kort geding uitspraak gedaan.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de dossiers van de hiervoor omschreven procedures.
Verzoekster en de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het thans aan de orde zijnde wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter heeft per e-mailbericht van 11 oktober 2010 medegedeeld dat de schriftelijke reactie van verzoekster van 10 oktober 2010 geen aanleiding geeft tot een nadere reactie.
Ter zitting van 22 oktober 2010, alwaar de gedane wraking is behandeld, is niemand verschenen.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Verzoekster is van mening dat ondanks het feit dat de behandeling van het kort geding is overgenomen door een andere rechter, die eveneens gewraakt is, zij in dit verzoek kan worden ontvangen.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de rechter een vooringenomenheid jegens haar koestert, althans dat de bij verzoekster gewekte vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is. De rechter heeft de in artikel 6 van het EVRM genoemde "civil rights and obligations" van verzoekster geschonden, door de volgende omstandigheden:
- de rechter heeft zich in de bodemprocedure tijdens de voorafgaande enquêtes en de enquête op 9 september 2010 diverse malen op "belerende" wijze jegens verzoekster uitgelaten, door onder meer (herhaaldelijk) te stellen dat zij emotioneel was/is en tevens met daarbij een waarschuwing dat verzoekster (bij herhaling) uit de zittingszaal zou worden verwijderd;
- aan het einde van de enquête op 9 september 2010 heeft de rechter met verzoekster in aanwezigheid van de wederpartij in de bodemprocedure besproken dat de rechter op 14 september 2010 een kort geding met verzoekster als gedaagde had en - naar aanleiding van het door verzoekster gedane aanhoudingsverzoek - gevraagd of het klopte dat verzoekster dan op vakantie was hetgeen door verzoekster is bevestigd. Vervolgens is door de rechter aan verzoekster gevraagd of zij niet eerder van vakantie kon terugkomen hetgeen door verzoekster ontkennend is beantwoord. De rechter heeft in de aanwezigheid van de andere wederpartij meegedeeld dat zij ook in de procedure waarin de enquête kort daarvoor was gesloten een aanhouding had verzocht;
- de dag na de enquête op 9 september 2010 ontving verzoekster een brief waarin werd meegedeeld dat geen uitstel werd verleend en dat indien zij niet in persoon zou verschijnen in het kort geding zij bij verstek zou worden veroordeeld, zulks ondanks dat verzoekster reeds schriftelijk verweer had gevoerd en haar standpunt bij de rechter duidelijk was. Het
geweigerde aanhoudingsverzoek heeft bij verzoekster de vrees gewekt dat de rechter niet meer onpartijdig is;
- na afloop van de enquête op 9 september 2010 heeft de rechter als ook in de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek zich kritisch uitgelaten over de gehoorde getuigen namens verzoekster en deze personen zijn de getuigen waarop verzoekster zich eveneens in het kort geding wil beroepen. Bij verzoekster is de indruk gewekt dat de rechter zich reeds een oordeel had gevormd in het kort geding en dit oordeel was ingegeven door de zijdens verzoekster gewenste getuigen;
- daarbij komt nog dat de thema's van beide procedures identiek zijn. Het betreffen twee procedures met een beweerdelijk geldvordering van ex-werknemers en verzoekster wenst zich met name door getuigenbewijs in beide procedures te verweren;
- anders dan de rechter in haar schriftelijke reactie van 20 september 2010 stelt worden wel degelijk namen van partijen genoemd. Hierdoor heeft de rechter procespartijen van volstrekt onnodige informatie voorzien;
- in de toelichting van 20 september 2010 geeft de rechter een veel uitvoeriger toelichting op het getuigenbewijs zijdens verzoekster in de bodemprocedure. Deze uitvoerige overwegingen horen thuis in het eindvonnis en zijn niet op zijn plaats in het kader van een wrakingsverzoek. Dit kan verzoekster schaden in het kort geding. Dit klemt temeer nu beide zaken door de rechter zouden worden behandeld.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
Verzoekster heeft bij brief van 6 september 2010 schriftelijk verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling van het kort geding wegens vakantie. Daarnaast heeft verzoekster in diezelfde brief schriftelijk verweer gevoerd. Omdat uit het uitstelverzoek niet duidelijk werd wanneer verzoekster precies afwezig zou zijn in verband met vakantie heeft de rechter verzoekster aan het slot van de zitting op 9 september 2010 in de bodemprocedure gevraagd - in het bijzijn van de wederpartij in die andere zaak en diens gemachtigde - wanneer zij precies afwezig zou zijn in verband met vakantie. De rechter heeft daarbij uitgelegd dat zij die vraag stelde in verband met een verzoek dat haar had bereikt om aanhouding van een kort geding dat op 14 september 2010 zou dienen. - De rechter heeft daar verder geen namen of iets dergelijks bij genoemd. Verzoekster deelde de rechter toen mede dat zij nog geen vakantie had geboekt en dus nog niet precies wist wanneer zij weg zou gaan, maar dat zij hard toe was aan vakantie. De rechter heeft toen gevraagd of zij wellicht dinsdag
14 september 2010 nog in het land zou zijn waarop verzoekster meedeelde dat zij (nog) geen vakantie had geboekt. De rechter heeft vervolgens medegedeeld dat zij zich zou beraden over het verzoek en verzoekster hierover nog zou berichten. Later die dag heeft de rechter een brief doen uitgaan waarin werd meegedeeld dat het verzoek om uitstel in de kort geding zaak niet zou worden gehonoreerd. In die brief is volledigheidshalve aangegeven dat verzoekster bij verstek zou worden veroordeeld als zij niet in persoon dan wel bij gemachtigde zou verschijnen bij de mondelinge behandeling. Dit om te voorkomen dat verzoekster ten onrechte zou menen dat, aangezien zij al schriftelijk verweer had gevoerd tegen de vordering in kort geding, zij de mondelinge behandeling niet zou behoeven bij te wonen.
Het verzoek om uitstel heeft de rechter afgewezen, omdat er sprake was van een spoedeisende procedure, waarin slechts in bijzondere omstandigheden een eenzijdig verzoek om uitstel van gedaagde wordt gehonoreerd en verzoekster nog geen vakantie had geboekt en zij desgewenst zich ter zitting kon laten vertegenwoordigen door haar advocaat of een andere gemachtigde.
In de bodemprocedure hebben drie getuigenverhoren plaatsgevonden, één getuigenverhoor op 31 mei 2010 in enquête en twee getuigenverhoren op respectievelijk 31 augustus 2010 en 9 september 2010 in contra-enquête. In het kader van de schikkingspoging heeft de rechter haar voorlopige (juridische) bevindingen ten aanzien van de getuigenverhoren kort geschetst. In dat kader heeft de rechter zich kritisch uitgelaten over de gehoorde getuigen, overigens zowel over de getuigen in enquête als ook over de getuigen in contra-enquête. Dat de rechter zich kritisch heeft uitgelaten over de getuigen van verzoekster was gebaseerd op de tegenstrijdige verklaringen, die zij op belangrijke punten hebben afgelegd.
Binnen de sector kanton geldt de afspraak dat één kantonrechter niet zowel het kort geding als ook de bodemzaak tussen dezelfde partijen behandelt. Daarvan is hier geen sprake, aangezien de eisers in de twee zaken andere personen zijn. In de bodemprocedure gaat het om een loonvordering na ontslag op staande voet dan wel na ontslagname alsmede betaling van overuren, terwijl het in de kort gedingzaak gaat om loon tijdens ziekte.
Bij de verschillende getuigenverhoren heeft de rechter verzoekster er een aantal malen op gewezen dat zij de getuigen niet diende te interrumperen/corrigeren gedurende het verhoor. Nadat dit verschillende malen was voorgevallen, heeft de rechter verzoekster er uiteindelijk op gewezen dat zij bij een volgende interruptie de rest van het getuigenverhoor niet meer in de zittingszaal zou mogen bijwonen.
Daarnaast ontkent de rechter dat zij gesteld zou hebben dat verzoekster te emotioneel was. Dat verzoekster erg emotioneel bij de zaak betrokken was werd door haar advocaat mr. Rigtharts gesteld nadat de rechter aan het slot van het getuigenverhoor had gesuggereerd dat partijen samen met hun gemachtigden na afloop van het getuigenverhoor in gesprek zouden kunnen gaan om de zaak in onderling overleg op te lossen. Mr Rigtharts gaf toen aan dat het volgens hem beter was om - op een ander moment - alleen met de gemachtigden te overleggen omdat zijn cliënte te zeer emotioneel bij de zaak betrokken was, hetgeen verzoekster toen beaamde.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De rechtbank stelt vast dat het wrakingsverzoek betrekking heeft op twee procedures en zich richt tegen de rechter als voorzieningenrechter in het kort geding alsmede tegen de rechter als kantonrechter in een bodemprocedure inzake een civielrechtelijke vordering.
Kort geding
3.2
De wrakingskamer stelt vast dat op 15 oktober 2010 rechter [naam rechter 3] vonnis in het kort geding heeft gewezen waarbij de eis van eiseres is toegewezen.
Wraking van een rechter kan alleen worden verzocht zolang bij die rechter de zaak nog in behandeling is. Wraking is aldus een rechtsmiddel dat ertoe dient te voorkomen dat een rechter, door wiens handelen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, bij de behandeling van de zaak betrokken blijft.
Nu er een beslissing is gegeven in het kort geding door rechter [naam rechter 3] en de zaak dientengevolge niet meer bij de rechter in behandeling was, kan verzoekster ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering niet meer worden ontvangen in haar wrakingsverzoek. -
Hetgeen verzoekster met betrekking tot weigering van het aanhoudingsverzoek in de kort gedingprocedure heeft aangevoerd, behoeft daarom geen verdere bespreking meer.
Bodemprocedure
3.3
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was.
3.4
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of andere omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoekster bestaande vrees dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
3.5
De omstandigheid dat de rechter na afloop van het getuigenverhoor zou hebben gezegd dat verzoekster emotioneel was, is door de rechter weersproken en de rechtbank kan bij de beoordeling hier dan ook niet zonder meer van uitgaan. Wat hier verder ook van zij, een dergelijke opmerking - mede bezien tegen de achtergrond van de procedure - levert naar het oordeel van de rechtbank geen wrakingsgrond op.
In de omstandigheid dat de rechter in het kader van een schikkingspoging zich kritisch heeft uitgelaten over de door de getuigen afgelegde verklaringen is naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzing te vinden dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster daaromtrent gekoesterde vrees naar objectieve maatsteven gerechtvaardigd is. Het staat de rechter in beginsel vrij om mede aan de hand van een aan partijen ter kennis gebracht voorlopig oordeel op onderdelen partijen te bewegen tot een minnelijke oplossing van het geschil te komen. De omstandigheid dat de rechter zich daarbij kritisch heeft uitgelaten over de verklaringen van de aan beide zijde voorgebrachte getuigen duidt niet op een (schijn van) vooringenomenheid. Uit hetgeen daaromtrent is komen vast te staan kan niet volgen dat de rechter daarbij de grenzen van wat behoort heeft overschreden.
Het behoort tot de rechterlijke taken er op toe te zien dat getuigenverhoren overeenkomstig de daarvoor geldende regels verlopen. Daarbij past het op zichzelf dat de rechter een partij die ondanks waarschuwingen die regels overtreedt, aanzegt dat bij herhaling die partij niet langer bij het getuigenverhoren aanwezig kan zijn.
Ook de omstandigheid dat de rechter na beëindiging van het getuigenverhoor met verzoekster heeft overlegd over een kwestie die in een andere procedure speelde, levert - hoewel dat overleg misschien op een wat ongelukkig moment werd gevoerd - onvoldoende grond voor wraking.
Ten slotte kan uit het feit dat de rechter in het kort geding de door verzoekster gevraagde aanhouding niet heeft gehonoreerd en heeft laten weten dat bij niet verschijning de zaak bij verstek zou worden afgedaan niet worden afgeleid dat sprake is van een (schijn van) vooringenomenheid van de rechter ook in de bodemprocedure. Het behoort in dat verband tot de taak van de rechter om, tegen de achtergrond van het gegeven dat een kort geding om een spoedige behandeling vraagt, de gevraagde aanhouding op noodzaak te toetsen. Het is niet onbegrijpelijk dat de rechter in het licht van hetgeen volgens de rechter daaromtrent bij gelegenheid van de enquête op 9 september 2010 door verzoekster is meegedeeld, de gevraagde aanhouding heeft geweigerd. De mededeling dat bij niet verschijning de zaak bij verstek zou worden afgedaan diende slechts tot instructie van verzoekster en is overeenkomstig de wet.
3.6
Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat in de wijze waarop de rechter de zaak tussen eiser en verzoekster heeft behandeld geen aanwijzing is te vinden voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster daaromtrent gekoesterde vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, ook niet wanneer alle afzonderlijke klachten van verzoekster tezamen worden beschouwd. De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek moet worden afgewezen.
4. De beslissing
- verklaart het verzoek tot wraking van [naam gewraakte rechter] in de hoedanigheid van voorzieningenrechter niet-ontvankelijk;
- wijst af het verzoek tot wraking van [naam gewraakte rechter] in de hoedanigheid van kantonrechter in een civielrechtelijke vordering.
Deze beslissing is gegeven op 4 november 2010 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. L.A.C. van Nifterick en mr. H.J.M. van der Kaaij, rechters.
Deze beslissing is bij afwezigheid van de voorzitter door mr. L.A.C. van Nifterick uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier.