ECLI:NL:RBROT:2010:BO5194
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 25 november 2010 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verzoeker, die gedetineerd was in de P.I. te [plaats]. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de vice-president van de rechtbank, die betrokken was bij de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker. De wrakingskamer oordeelde dat de gewraakte uitlating van de rechter, die een opvatting had geventileerd over het gedrag van een strafadvocaat, niet voldoende was om te concluderen dat de rechter vooringenomen was. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die zwaarwegende aanwijzingen voor het tegendeel opleveren.
De wrakingsprocedure vond plaats na een zitting op 23 november 2010, waar de advocaat van verzoeker de wraking indiende na een opmerking van de rechter over het indienen van een klacht bij de Deken tegen de advocaat van verzoeker. De rechtbank oordeelde dat de opmerking van de rechter niet als een aanwijzing voor partijdigheid kon worden gezien, aangezien deze opmerking een mening betrof over de rol van de advocaat in het strafproces. De rechtbank concludeerde dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was, en dat het wrakingsverzoek daarom werd afgewezen.
De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en de rechtbank heeft de relevante processtukken en het standpunt van de officier van justitie in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe omstandigheden waren die aanleiding gaven tot een ander oordeel dan eerder was gegeven in de beschikking van 12 november 2010.