ECLI:NL:RBROT:2010:BO6832

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1185154
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en vergoeding bij bestuurscrisis in ziekenhuis

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 9 december 2010, betreft het een bestuurscrisis binnen het Ruwaard van Putten Ziekenhuis (RPZ). Het Hoofd Personeel en Organisatie, aangeduid als [verweerder], is op non-actief gesteld en vordert in kort geding wedertewerkstelling en rectificatie. Daarnaast heeft RPZ een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst ontbonden kan worden, omdat de toekomstige samenwerking tussen partijen onmogelijk is, ondanks dat [verweerder] inhoudelijk goed heeft gefunctioneerd. De kantonrechter wijst erop dat de crisis binnen RPZ al geruime tijd speelt en dat er geen vertrouwen meer bestaat in de samenwerking met [verweerder]. De ontbinding wordt niet gebaseerd op verwijten aan [verweerder], maar op de onwil van RPZ om verder met hem samen te werken. De kantonrechter kent een vergoeding toe van € 75.000,- bruto, zonder toepassing van de kantonrechtersformule, en geeft RPZ de gelegenheid om het verzoek tot ontbinding in te trekken. De beslissing wordt genomen in het belang van de rust binnen het ziekenhuis.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Brielle
Beschikking ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak
de stichting
STICHTING RUWAARD VAN PUTTENZIEKENHUIS,,
gevestigd te Spijkenisse,
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.A. Huisman,
tegen
de heer
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: mr. M.C.J. van den Brekel.
Partijen worden aangeduid als “RPZ” en “[verweerder]”, tenzij anders is vermeld.
1. Het verloop van de procedure
1.1. De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 26 november 2010,
- het verweerschrift met bijlagen,
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen
aan de zijde van [verweerder],
- nagezonden productie van RPZ.
1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 december 2010. Partijen (RPZ bij haar interim-voorzitter en een bestuurslid; de heren [interim-voorzitter] en [bestuurslid]) en hun gemachtigden zijn verschenen. De griffier heeft van het verhandelde aantekening gehouden.
1.3. Tegelijkertijd heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de door [verweerder] tegen RPZ aanhangig gemaakte voorlopige voorziening (zaaknummer 1183675 VV EXPL 10-41). In deze zaak wordt heden ook uitspraak gedaan.
2. De feiten
2.1. In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten. [verweerder], geboren op 8 augustus 1960, is sinds 1 augustus 2009 in dienst van RPZ in de functie van diensthoofd personeel en organisatie. [verweerder] adviseert en rapporteert rechtstreeks aan de Raad van Bestuur. Hij is lid van het management-team (MT).
2.2. Zijn salaris bedraagt € 6.823,00 bruto, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en 6,73% eindejaarsuitkering. De CAO Ziekenhuizen is van toepassing.
2.3. Bij brief van 12 november 2010 van RPZ is [verweerder] op non-actief gesteld. Bij brief van RPZ van 1 december 2010 is de non-actiefstelling verlengd.
2.4. Bij indiensttreding bestond het bestuur van RPZ uit één functionaris, mevrouw [A]. Zij heeft op 15 november 2010 haar functie neergelegd. Op 19 november 2010 is [interim-voorzitter] als interim-voorzitter benoemd. Op 15 juli 2010 is [bestuurder] als bestuurder aangetreden. Met ingang van 1 december 2010 is tevens een derde persoon tot bestuurder benoemd.
2.5. De interne samenwerking binnen RPZ is al enige tijd niet goed.
3. Het verzoek en de grondslag daarvan
Het verzoek strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, bestaande uit veranderde omstandigheden, zonder toekenning van een vergoeding, kosten rechtens.
4. Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de gevraagde ontbinding.
5. De beoordeling
Inleiding
5.1. Partijen voeren over en weer de nodige argumenten aan, deels aan de hand van bewijsstukken. Hun stellingen worden hierna beoordeeld, voorzover zij relevant blijken voor de beslissing en de gronden waarop deze berust.
Opzegverbod
5.2. Partijen hebben medegedeeld dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met een opzegverbod en er is geen aanleiding aan de juistheid van die mededeling te twijfelen.
Ontbinding
5.3. Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting rijst het volgende beeld op.
5.4. [verweerder] heeft als hoofd P&O inhoudelijk gezien prima gefunctioneerd. Er ligt een verslag “eindeproeftijdgesprek” d.d. 28 september 2009 waaruit lof blijkt over zijn functioneren. Er zijn geen verslagen van opvolgende functioneringsgesprekken. In voormeld verslag wordt door [A] gerept van: “(…), wel een risico omdat [verweerder] direct in zijn proeftijd geconfronteerd is geworden met een van de grootste crises in het bestaan” van RPZ.
5.5. Binnen RPZ is sprake van een crisis. Het MT, de OR en VMS (de verenigde medische specialisten binnen RPZ) hebben voorafgaande aan het aftreden van [A] het vertrouwen opgezegd in het bestuur. Gebleken is dat het bestuur binnen RPZ weinig gezag had.
5.6. Uit de stukken blijkt van uitvoerige e-mailcorrespondentie tussen [A] en [verweerder] over vakinhoudelijke zaken, waaronder met name de voorziene inrichting van de toekomstige bestuur van RPZ (driehoofdig of slechts een enkel bestuurslid en de personele invulling hiervan). Uit deze e-mails blijkt dat [A] [verweerder] verwijt dat hij niet loyaal is; hij blijft teveel gekeerd tegen een driehoofdig bestuur terwijl hij daar niets over mag beslissen, enkel adviseren. Hem wordt tevens verweten deze discussie binnen het ziekenhuis aan de grote klok te hangen. Deze discussie is zodanig geëscaleerd dat op 11 november 2010 [verweerder] volgens RPZ jegens haar bestuur onwelvoeglijke uitlatingen heeft gedaan ten overstaan van MT-leden, de voorzitter van de medische staf en het bestuur van de OR. De schorsing was hierdoor onvermijdelijk.
5.7. RPZ legt aan haar verzoek ten grondslag dat hierdoor geen vertrouwen meer bestaat in de toekomstige samenwerking met [verweerder]. Ter zitting is gebleken dat de interim-voorzitter, die [verweerder] ter zitting voor het eerst ontmoette, pertinent heeft besloten dat [verweerder] niet langer voor RPZ kan werken. Dat is niet in het belang van het ziekenhuis. Van eminent belang is dat de rust terugkeert en daarvoor is het vertrek van [verweerder] noodzakelijk.
5.8. Het volgende wordt overwogen. Op grond van artikel 7:685 BW heeft de kantonrechter de bevoegdheid de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een verandering van omstandigheden “welke van dien aard zijn, dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.”
5.9. Onderzocht dient te worden of [verweerder] aanleiding heeft gegeven tot de constatering dat er een verandering van omstandigheden is. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. In de eerste plaats geldt dat gedurende nagenoeg het gehele dienstverband van [verweerder] bij RPZ steeds sprake is van een grote crisis. Vakinhoudelijk heeft [verweerder] naar behoren gefunctioneerd. Het MT, de OR en VMS kunnen zich vinden in zijn visie. De afgetreden voorzitter heeft weliswaar meerdere malen vraagtekens bij zijn loyaliteit gesteld, maar [verweerder] heeft in gesprekken en in e-mails haar ervan proberen te overtuigen dat hij loyaal was. De voorzitter is vervolgens afgetreden. Mogelijk heeft zich op 11 november 2010 een incident voorgedaan (de meningen over het voorgevallene lopen nogal uiteen), maar dat vindt de kantonrechter, gelet op de voortdurende crisissfeer, niet zo vreemd terwijl bovendien geldt dat niet eerder is gebleken dat [verweerder] collega’s onbehoorlijk bejegende. Evenmin is gebleken, hoewel de kantonrechter daarvan niet 100% overtuigd is, dat [verweerder] op onverstandige wijze mails heeft “ge-cct” aan medewerkers om zodoende de nodige reuring te veroorzaken. Dit betekent dat het verzoek zou moeten worden afgewezen, temeer nu het bestuur een interim-voorzitter heeft en een nieuw bestuurslid, met wie [verweerder] niet heeft samengewerkt en die hem niet kennen. Wat zou er op tegen zijn om een gesprek met elkaar aan te gaan, al dan niet onder leiding van een mediator?
5.10. De kantonrechter kan, gelet op bovenvermeld wettelijk criterium, de arbeidsovereenkomst ook ontbinden wegens omstandigheden die overwegend aan de zijde van de werkgever liggen. Als er al ontbonden zou moeten worden, kan het alleen om deze reden. RPZ wil absoluut niet verder met [verweerder] en laat geen ruimte voor enige twijfel. De kantonrechter vindt dit te stellig, zulks nu niet uitgesloten kan worden dat de persoon van de afgetreden voorzitter mede debet is geweest aan de ontstane situatie. Bezien vanuit arbeidsrechtelijk perspectief, zie hetgeen in de vorige alinea is overwogen, is dit standpunt onjuist. Duidelijk is echter dat een toekomstige vruchtbare samenwerking onmogelijk is. Het is de wil van RPZ om niet met [verweerder] verder te willen. Uitsluitend vanwege deze onwil van RPZ zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst wegens veranderde omstandigheden ontbinden.
Vergoeding
5.11. Ter zitting heeft [verweerder] uitgelegd dat hij geen belang heeft bij ontbinding, onder andere omdat er sprake is van een kort dienstverband. Om die reden heeft hij dan ook niet subsidiair om een vergoeding gevraagd. RPZ heeft medegedeeld dat zij best bereid is met [verweerder] te onderhandelen over een vertrekvergoeding ter hoogte van “enkele maandsalarissen.” Dat is een aanbod dat echter niet passend is.
5.12. Het volgende wordt overwogen. Gelet op het onberispelijke dienstverband, de onwil van het nieuwe bestuur om überhaupt een gesprek aan te gaan met [verweerder] en de crisissfeer die gedurende het gehele dienstverband in het ziekenhuis heeft bestaan, ziet de kantonrechter aanleiding om in deze zaak niet uit te gaan van de kantonrechtersformule. Alles afwegende zal de kantonrechter de vergoeding naar billijkheid vaststellen op € 75.000,-- bruto.
5.13. Aan RPZ dient een intrekkingstermijn te worden vergund.
Proceskosten
5.14. De kantonrechter ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, aanleiding om ten gunste van [verweerder] af te wijken van het liquidatietarief.
6. De beslissing
De kantonrechter:
geeft RPZ tot en met 23 december 2010 de gelegenheid het verzoekschrift in te trekken,
en, indien het verzoek niet wordt ingetrokken:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 24 december 2010,
kent aan [verweerder] een vergoeding toe van € 75.000,-- (zegge vijfenzeventigduizend euro) bruto,
veroordeelt RPZ om dit bedrag uiterlijk 25 januari 2011 aan [verweerder] op door hem kenbaar te maken wijze te betalen,
en, ongeacht of het verzoek al dan niet wordt ingetrokken,
veroordeelt RPZ in de kosten van de procedure, aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil aan verschotten en op € 1.500,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.J. van Rijen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.