ECLI:NL:RBROT:2010:BT1867

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1032482
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van arbeidsvoorwaarden met betrekking tot pensioenregeling en de ontvankelijkheid van een vakbond in een rechtsvordering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 22 oktober 2010, staat de wijziging van arbeidsvoorwaarden, specifiek de pensioenregeling, centraal. De eiseres, een vakbond, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, een luchtvaartmaatschappij, met als doel de nakoming van een oude eindloonregeling met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2008. De eiseres stelt dat zij op grond van artikel 3:305a BW bevoegd is om deze vordering in te stellen, omdat zij de belangen van haar leden behartigt. De gedaagde heeft echter verweer gevoerd en stelt dat de eiseres niet ontvankelijk is, omdat zij geen leden had ten tijde van de wijziging van de pensioenregeling.

De kantonrechter overweegt dat de eiseres, om ontvankelijk te zijn, leden moet hebben die niet hebben ingestemd met de wijziging van de pensioenregeling. De rechter stelt vast dat de eiseres niet alleen de belangen van haar leden kan behartigen, maar ook die van andere werknemers, mits zij leden heeft die getroffen worden door de wijziging. De kantonrechter concludeert dat de eiseres in haar vordering ontvankelijk is, mits zij kan aantonen dat zij ten tijde van het instellen van de vordering leden had bij de gedaagde.

De zaak behandelt ook de vraag of de gedaagde een zwaarwichtig belang heeft bij de wijziging van de pensioenregeling, en of dit belang opweegt tegen de belangen van de werknemers die door de wijziging worden geschaad. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde een zwaarwichtig belang heeft, onderbouwd door financiële omstandigheden en de instemming van de ondernemingsraad. De eiseres wordt uitgenodigd om bewijs te leveren van haar stellingen en de zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rottrdam
vonnis
in de zaak van
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres bij exploot van dagvaarding van 8 september 2009,
gemachtigde: mr. A.A.M. Broos,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. Y. van Gemerden.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiseres]”respectievelijk “[gedaagde]”.
1. Het verloop van het proces
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen.
• het exploot van dagvaarding van 8 september 2009 met producties;
• de conclusie van antwoord van 18 november 2009 met producties;
• het tussenvonnis van 23 december 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast.
• de producties, die voorafgaand aan de comparitie door [eiseres] in het geding zijn gebracht.
• het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 25 maart 2010 alsmede de pleitnotities, houdende wijziging van eis, van [eiseres] ( ter zitting aangemerkt als conclusie van repliek) en de pleitaantekeningen van [gedaagde];
• de conclusie van dupliek.
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis nader bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1 [gedaagde] ([gedaagde]) biedt vliegreizen aan tussen steden in met name Noord-West Europa. De aandelen van [gedaagde] worden gehouden door de Belgische [gedaagde] Airlines N.V. (hierna [gedaagde] Airlines). [gedaagde] Airlines is op haar beurt een dochteronderneming van Cityjet Ltd, waarvan de aandelen sinds februari 2008 worden gehouden door Air France Finance SAS ( hierna Air France).
2.2 Voor de pensioenen van de werknemers, die vóór 1 juni 2006 bij [gedaagde] in dienst waren, gold tot 2004 een (gematigde) eindloonregeling, ondergebracht bij verzekeringsmaatschappij Nationale Nederlanden (hierna Nationale Nederlanden). De gematigde eindloonregeling hield in dat er tot 60 jaar een eindloonregeling gold, waarna de regeling als een middelloonregeling werd voortgezet.
In 2004 is het gedeelte van de middelloonregeling na 60 jaar vervallen omdat dit leeftijdsonderscheid in strijd werd geacht met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBLA). Sindsdien is de regeling als een volledige eindloonregeling tot 65 jaar uitgevoerd.
2.3 Voor werknemers die na 1 juni 2006 in dienst zijn getreden is aanvankelijk geen pensioenregeling overeengekomen. Voor die werknemers is per 1 november 2007 met instemming van de ondernemingsraad van [gedaagde] (hierna:OR) een nieuwe pensioenregeling gaan gelden, een zogeheten beschikbare premieregeling (BP). Overeengekomen is dat werkgever en werknemers elk 50% van de premie betalen. Per 1 januari 2008 is dezelfde regeling met instemming van de OR gaan gelden voor de werknemers die vóór 1 juni 2006 in dienst waren, met dien verstande dat de werkgever voor deze werknemers 85% van de premie betaalt. Op 1 januari 2008 waren er 105 werknemers bij [gedaagde] in dienst, waarvan er 47 vóór 1 juni 2006 in dienst zijn getreden. Van die 47 werknemers hebben 25 werknemers expliciet ingestemd met de gewijzigde pensioenregeling.
Generali levensverzekering maatschappij N.V. (hierna Generali) is uitvoerder van die nieuwe pensioenregeling op basis van enerzijds een met [gedaagde] afgesloten uitvoeringsovereenkomst en anderzijds het pensioenreglement dat tussen Generali en de werknemer is overeengekomen.
2.4 Binnen [gedaagde] geldt geen CAO.
2.5 [eiseres] heeft [gedaagde] bij brief van 21 november 2008 verzocht en zo nodig
gesommeerd tot nakoming met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2008 van de (gematigde) eindloonregeling zoals die was ondergebracht bij Nationale Nederlanden.
[gedaagde] heeft bij brief van 9 december 2008 onder toelichting van de redenen tot wijziging meegedeeld dat zij correct heeft gehandeld
3. De vordering en het verweer
3.1 [eiseres] heeft - na wijziging van eis - gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot nakoming met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2008 van de eindloonregeling, zoals opgenomen in productie 1 bij de dagvaarding, ten aanzien van haar werknemers met wie zij deze pensioenregeling is overeengekomen en die niet hebben ingestemd met wijziging van die pensioenregeling, dit onder verbeurte van een dwangsom van € 5000,- per dag voor elke dag dat [gedaagde] dit na betekening van het vonnis nalaat. Als productie 1 is toegevoegd het Pensioenreglement 2007 van Nationale Nederlanden ( hierna Pensioenreglement 2007).
Daarnaast vordert [eiseres] een bedrag van € 3.808,-- aan buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente daarover vanaf 27 juli 2009.
Een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten.
3.2 [eiseres] heeft hiertoe - zeer kort en zakelijk weergegeven – allereerst aangevoerd dat zij krachtens art. 3:305a BW bevoegd is deze vordering in te stellen nu zij krachtens haar statuten de individuele en collectieve belangen van haar leden en werknemers in het algemeen behartigt, dat de vorderingen strekken tot nakoming van de collectief geldende pensioenregeling en tot bescherming van de belangen van de leden van [eiseres] en van de overige werknemers van [gedaagde] alsook tot bescherming van gelijksoortige belangen en dat deze wijze van procesvoering een efficiënte en effectieve rechtsbescherming bevordert. Aan de vordering tot nakoming heeft zij voorts met een beroep op art. 13 van Pensioenreglement 2007 jo art. 19 van de Pensioenwet (PW) ten grondslag gelegd, dat [gedaagde] niet een zodanig zwaarwichtig belang bij eenzijdige wijziging van de pensioenregeling heeft, dat het belang van de werknemers dat daardoor wordt geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
3.3 [gedaagde] voert uitvoerig verweer, waarop hierna per onderdeel wordt ingegaan en concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar vorderingen en subsidiair tot afwijzing daarvan.
4. De beoordeling van de vordering
De ontvankelijkheid
A. Vereisten art. 3:305a lid 1 BW
4.1 De onderhavige op art. 3:305a BW gebaseerde vordering strekt tot nakoming vanaf
1 januari 2008 van de eindloonregeling, zoals opgenomen in productie 1 bij dagvaarding
(hierna de oude pensioenregeling) ten aanzien van de 22 werknemers van [gedaagde] die niet hebben ingestemd met wijziging van die regeling per 1 januari 2008.
4.2 Ingevolge art. 3:305a lid 1 BW kan een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt. Aan de eis dat de ingestelde rechtsvordering ‘strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen’ is voldaan indien de belangen ter bescherming waarvan de rechtsvordering strekt, zich lenen voor bundeling, zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming ten behoeve van de belanghebbenden kan worden bevorderd. Aldus kan in één procedure geoordeeld worden over de door de rechtsvordering aan de orde gestelde geschilpunten en vorderingen, zonder dat daarbij de bijzondere omstandigheden aan de zijde van de individuele belanghebbenden betrokken behoeven te worden.
4.3 Allereerst is tussen partijen in geschil of de vordering strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van personen wier belangen [eiseres] ingevolge haar statuten behartigt.
Het meest verregaande standpunt van [eiseres] Bondgenoten daarbij is dat artikel 4, artikel 5 en artikel 6 onder i van de statuten met zich brengt dat zij zelfstandig procedures kan voeren voor werknemers - niet leden, zodat de vraag of zij leden heeft bij [gedaagde] niet relevant is. [gedaagde] betwist dit en acht de omschrijving van artikel 5 te vaag om daaronder het behartigen van belangen van werknemers in geval van een pensioenregeling te scharen, terwijl artikel 6 onder i moet worden gelezen in relatie tot de andere onderdelen van artikel 6 van de statuten, met name onderdeel d en h, zodat ook het instellen van vorderingen ziet op leden van [eiseres].
4.4 De kantonrechter overweegt daarover het volgende.
4.5 Artikel 4 van de statuten vermeldt als grondslag van [eiseres] Bondgenoten dat het een vereniging van werknemers is in de brede zin van het woord. In artikel 5 is als doel - kort samengevat - opgenomen, dat [eiseres] Bondgenoten ijvert voor een menswaardige samenleving met een gelijke verdeling van kansen, kennis, macht, inkomen en werk. Deze doelomschrijving richt zich niet op bepaalde concrete groepen of personen, maar is in algemene zin geformuleerd. In artikel 6 van de statuten is concreet uitgewerkt hoe [eiseres] Bondgenoten dat doel tracht te bereiken, en wel door – voor zover hier van belang –:
“ d. het streven naar zo gunstig mogelijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden voor de leden, alsmede de vastlegging daarvan bij voorkeur in collectieve arbeidsovereenkomsten (…….);
h. het doen instellen van vorderingen in rechte tot het naleven van wetten, verordeningen en collectieve arbeidsovereenkomsten en dergelijke tn behoeve van leden; (……),
i. het zo nodig zelfstandig voeren van gerechtelijke procedures ter bescherming van de belangen van leden of groepen daarvan, dan wel ter bescherming van de belangen van werknemers of groepen van werknemers in het algemeen;”
4.6 De kantonrechter is van oordeel dat de doelomschrijving in artikel 5 van de statuten te ruim is om daarin een (specifiek) belang van [eiseres] Bondgenoten te lezen om in rechte op te treden in een kwestie als de onderhavige. In dat verband is van belang dat het in deze zaak gaat om een groepsactie tot nakoming van een concrete pensioenafspraak, waarbij de personen om wie het gaat zijn te individualiseren en dat het niet gaat om een algemeen belangactie waarbij het laatste niet mogelijk is.
Artikel 6 van de statuten is op zich wel voldoende concreet, maar is naar het oordeel van de kantonrechter zodanig gericht op het bereiken van dat doel voor leden, dat in artikel 6 onderdeel i geen zelfstandige grond is gelegen voor het in rechte optreden voor alleen niet-leden in de onderhavige zaak. Niet gesteld of gebleken is dat [eiseres] eerder activiteiten in die richting heeft ontplooid. Weliswaar zal zij vaker in rechte de belangen van niet-leden behartigen, maar dan in het algemeen in het verlengde van de behartiging van de belangen van haar leden of als het gaat om een algemeen belangactie. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [eiseres] Bondgenoten terzake van de wijziging van de onderhavige pensioenregeling alleen een rechtsvordering kan instellen indien zij leden heeft, die feitelijk getroffen worden door de wijziging en die niet met de wijziging hebben ingestemd. Indien zij leden heeft, wiens belangen zij behartigt, brengt het bepaalde in artikel 6 onder i van de statuten wel met zich mee dat zij in het verlengde daarvan tevens de belangen van andere werknemers kan behartigen.
4.7 Niet nodig is dat de betreffende personen lid van de [eiseres] waren ten tijde van de wijziging van de pensioenregeling. Een dergelijke eis vloeit niet voort uit het bepaalde in art. 3:305a BW. Niet valt in te zien waarom een rechtspersoon niet ontvankelijk zou zijn, indien werknemers zich naar aanleiding van zo’n wijziging zouden organiseren. Hoeveel leden er zijn is evenmin van doorslaggevend belang, nu de wetgever de eis van representativiteit niet stelt als voorwaarde voor de ontvankelijkheid. Dat slechts een minderheid van de werknemers niet heeft ingestemd met de wijziging van de pensioenregeling is evenmin grond voor een niet-ontvankelijkverklaring van de vordering.
4.8 Het verweer, dat art. 3:305a BW niet in het leven is geroepen voor een zuivere individuele belangenbehartiging, kan naar het oordeel van de kantonrechter evenmin slagen. Het gaat in deze niet om een zuiver individuele belangenbehartiging, maar om de vraag of een wijziging van een voor 47 werknemers geldende pensioenregeling kan worden doorgevoerd voor de 22 werknemers die daarmee niet hebben ingestemd. Naast de individuele belangen gaat het om het algemene belang onder welke voorwaarden een werkgever tot wijziging van een overeengekomen regeling kan overgaan.
Dat die wijziging voor iedere werknemer anders uitpakt, staat aan de ontvankelijkheid niet in de weg, maar pleit juist voor een beoordeling van de regeling met al haar gevolgen. Voorts lenen die belangen zich naar het oordeel van de kantonrechter wel degelijk voor bundeling en bevordert dit een efficiënte en effectieve rechtsbescherming. Gezien de aard van de vordering ligt juist een individuele benadering minder voor de hand, aangezien het gaat om een toetsing ex artikel 19 van de Pensioenwet
( hierna PW), waarbij het gaat om de vraag of er sprake is van een zodanig zwaarwichtig belang van de werkgever bij wijziging van de pensioenovereenkomst dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Bij het doorvoeren van die wijziging is ook [gedaagde] uitgegaan van een collectieve benadering.
4.9 Voorts valt niet in te zien waarom bij een procedure als de onderhavige niet alle betrokken belangen aan de orde zouden kunnen komen, nu de deelnemers van de oude en de nieuwe regeling bekend zijn en hun relevante omstandigheden bepaalbaar. Dat de werknemers die hebben ingestemd en Generali niet als partij optreden staat daaraan niet in de weg. [gedaagde] kan ook de belangen van Generali afdoende naar voren brengen, terwijl de vordering is beperkt tot nakoming van de oude pensioenregeling voor de werknemers, die niet hebben ingestemd met de wijziging. Voorts is het bepaalde in lid 5 van art. 3:305a BW afdoende om werking van de uitspraak tegen de werknemer die heeft ingestemd of die geen werking wenst, te voorkomen.
4.10 Het verweer dat [eiseres] geen eigen belang heeft bij de vordering wordt, mede onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 4.6 en 4.7 is overwogen, eveneens verworpen. Naast de belangenbehartiging van haar leden en in het verlengde daarvan de werknemers heeft [eiseres] die onbetwist betrokken is bij verschillende CAO’s met andere luchtvaartmaatschappijen een eigen belang bij behoud dan wel realisering van bepaalde arbeidsvoorwaarden, ook binnen [gedaagde].
B. Vereiste overleg ex art. 3:305a lid2 BW
4.11 De vereniging die een rechtsvordering als hier bedoeld instelt is niet ontvankelijk indien zij in de gegeven omstandigheden onvoldoende heeft getracht het gevorderde door overleg met de gedaagde te bereiken. Een termijn van twee weken na de ontvangst door de wederpartij van een verzoek tot overleg onder vermelding van het gevorderde, is daartoe in elk geval voldoende.
4.12 In deze zaak heeft [eiseres] bij brief van 21 november 2008 aan [gedaagde] verzocht en [gedaagde] zonodig gesommeerd tot nakoming met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2008 van de (gematigde) eindloonregeling zoals die was ondergebracht bij Nationale Nederlanden. Daarbij is om een reactie binnen drie weken verzocht met de aankondiging dat bij het ontbreken van een reactie of bij een afwijzende reactie nakoming in rechte zal worden gevorderd. [gedaagde] heeft bij brief van 9 december 2008 onder toelichting van de redenen tot wijziging meegedeeld dat zij correct heeft gehandeld.
4.13 Gelet op het bepaalde in de tweede volzin van lid 2 van art. 305a BW moet ervan worden uitgegaan, dat los van de bewoordingen die [eiseres] bij haar verzoek van 21 november 2008 heeft gebruikt, een mogelijkheid tot overleg is geboden aan [gedaagde] en dat van die mogelijkheid door [gedaagde] geen gebruik is gemaakt. Verder heeft [gedaagde] duidelijk aangegeven haar standpunt niet te willen herzien, zodat ook daarom aan de eis van het overleg niet een al te zware betekenis kan worden gehecht. Bovendien heeft [eiseres] nog geruime tijd gewacht met het instellen van de vordering, zodat niet kan worden gezegd dat er sprake is van een onverhoedse actie.
4.14 De bezwaren van [gedaagde] richten zich echter meer op het niet in actie komen van [eiseres] in de periode van april 2008 tot november 2008, waaruit [gedaagde] heeft afgeleid dat [eiseres] de argumenten van [gedaagde] om tot de wijziging te komen accepteerde. Indien [eiseres] destijds had verzocht om overleg, had dit volgens [gedaagde] tot flankerende maatregelen kunnen leiden of tot een andere overgangsregeling. Wat hiervan ook zij, naar het oordeel van de kantonrechter is hierin geen beletsel gelegen voor de ontvankelijkheid van de vordering. Niet gebleken is dat tussen [eiseres] enerzijds en [gedaagde] anderzijds op enig moment voor 21 november 2008 een overleg als bedoeld in genoemd artikelonderdeel heeft plaatsgevonden, dat tot overeenstemming heeft geleid. De vraag of een andere opstelling van [eiseres] tot ander beleid had kunnen leiden, is niet van belang voor de ontvankelijkheid maar kan mogelijk wel een rol spelen bij het al dan niet toewijzen van de vordering.
4.15 Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] in haar vordering ontvankelijk is indien [eiseres] ten tijde van het instellen van de vordering leden had bij [gedaagde] onder de 21 werknemers, die niet hebben ingestemd met de wijziging. De kantonrechter deelt de opvatting van de gemachtigde van [eiseres] dat het bekend maken van de namen van die leden op zich niet nodig is. Indien [gedaagde] het lidmaatschap ten tijde van de vordering echter blijft betwisten, dient dat lidmaatschap wel aangetoond te worden. De gemachtigde van [eiseres] heeft aangeboden zich daarover als getuige te laten horen. Door [gedaagde] is nog niet op dit aanbod gereageerd. Ook is het mogelijk ter zitting de lijst met leden van [eiseres] op 28 september 2009 te vergelijken met de lijst van 21 werknemers die niet ingestemd hebben. Dit kan dan gedaan worden door de kantonrechter in het bijzijn van alleen de gemachtigden, waarna volstaan kan worden met het neerleggen van de conclusie in het proces-verbaal. Partijen kunnen zich over dit punt nader uitlaten. Daartoe zal, mede met het oog op de inhoudelijke beoordeling, een comparitie van partijen worden gelast. Beide partijen worden verzocht de hiervoor vermelde gegevens mee te nemen naar de zitting.
De inhoudelijke beoordeling
5.1 Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] zich het recht heeft voorbehouden om de pensioenovereenkomst te wijzigen. [gedaagde] heeft in dit verband onweersproken gesteld dat het (oude) pensioenreglement een voorbehoud tot wijziging kende, te weten ingeval de pensioenen van overheidswege zodanig ingrijpend worden gewijzigd dat een herziening of wijziging van een pensioenregeling, gezien de opzet daarvan, noodzakelijk is, of de financiële positie van de werkgever de uitgaven van de pensioenregeling niet meer zou toelaten.
5.2 In geschil is of [gedaagde] bij wijziging een zodanig belang heeft dat het belang van de werknemer dat door deze wijziging zou worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
Zwaarwichtig belang
5.3 [gedaagde] stelt dat op grond van de hierna opgenomen redenen sprake is van een zwaarwichtig belang.
a. Op grond van de WGBLA was per 1 mei 2004 de gematigde eindloonregeling zoals die ten aanzien van de werknemers gold, niet langer toegestaan. De matiging hield in dat de pensioenregeling vanaf de leeftijd van 60 jaar werd voortgezet als een middelloonregeling. Door het vervallen van de matiging werd de pensioenregeling na 1 mei 2004 voortgezet als een eindloonregeling. Hierdoor was sprake van een ingrijpende wijziging van overheidswege. Het vervallen van de matiging leidde tot stijging van de pensioenkosten van 8 %.
b. Toepassing van de aangepaste Richtlijn voor de Jaarverslaglegging 271 Personeelsbeoordelingen (hierna: RJ 271), waardoor bij [gedaagde] grotere backserviceverplichtingen ontstonden, leidde tot een zodanige stijging van het tekort om de pensioenverplichtingen na te komen dat ingrijpen gerechtvaardigd was.
c. De bedrijfseconomische omstandigheden van [gedaagde] waren slecht. In 2006 ging 23% van de winst naar de pensioenregeling, in 2007 betrof dit 27%. Sinds 10 jaar is er geen sprake geweest van enige winstuitkering. Over de periode van 1 januari 2008 tot 1 april 2009 is een verlies gemaakt van 6,273 mln.
d. [gedaagde] heeft ten behoeve van de keuze voor een nieuwe pensioenregeling advies gevraagd van Mercer en de OR van Adviesbureau Schut. Na het uitbrengen van die adviezen is besloten tot de BP-regeling, waarmee de OR heeft ingestemd.
5.4 Hiertegen is door [eiseres] gemotiveerd verweer gevoerd. Kort samengevat stelt [eiseres] zich op het standpunt, dat de matiging van de eindloonregeling weliswaar in strijd was met de WGBA, maar dat er betere alternatieven waren dan de door [gedaagde] gekozen beschikbare premieregeling. Toepassing van RJ 271 brengt slechts met zich mee dat de bestaande te verwachten lasten moeten blijken uit de verslaglegging en dat hiervoor voorzieningen worden getroffen. Dit is echter niet hetzelfde als stijging van de pensioenkosten. Het door [gedaagde] gestelde aandeel van de pensioenkosten in de loonsom en de stijging daarvan als gevolg van RJ 271 zijn bovendien lager dan gebruikelijk.
5.5 De kantonrechter overweegt het volgende.
Uitgangspunt is dat in het verleden kennelijk een zwaarwichtig belang bestond om de tot dat moment geldende eindloonregeling te herzien naar een gematigde eindloonregeling. Voorts is niet in geschil dat deze laatste regeling niet langer als zodanig kon worden uitgevoerd wegens strijd met de WGBLA, zodat er zonder meer een gerechtvaardigde aanleiding was tot heroverweging van de regeling.
Verder staat vast dat de ondernemingsraad en een meerderheid (25) van de 47 werknemers die het betrof heeft ingestemd met de nieuwe pensioenregeling. Het niet reageren op de wijziging kan overigens niet gelijkgesteld worden met een instemming, zodat ervan uitgegaan wordt dat 22 werknemers daarmee niet ingestemd hebben.
Op grond van deze omstandigheden, in onderlinge samenhang gezien, is voorshands aannemelijk dat sprake is van een zwaarwichtig belang aan de zijde van [gedaagde], waarvoor het belang aan de zijde van de werknemers dat door de wijziging zou worden geschaad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Dat [eiseres] meent dat aan (de totstandkoming van) de instemming van de ondernemingsraad en de medewerkers gebreken kleven, wat daar verder ook van zij, maakt dit niet anders. Hierbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat niet is gesteld of gebleken dat de ondernemingsraad en/of bedoelde medewerkers op grond van de door [eiseres] gestelde gebreken teruggekomen zijn op hun instemming.
Het ligt daarom thans op de weg van [eiseres] om het tegendeel aannemelijk te maken.
5.6 Met de thans beschikbare gegevens is [eiseres] hierin niet geslaagd. De berekening van de gevolgen van de BP-regeling voor één werknemer acht de kantonrechter als onderbouwing onvoldoende, waarbij door [gedaagde] bij die berekening ook nog bepaalde kanttekeningen zijn geplaatst, die door Act4u, de opsteller van die berekening namens [eiseres], gedeeltelijk als juist zijn erkend. [eiseres] heeft uitdrukkelijk aangeboden aanvullend bewijs te leveren van haar stellingen. De kantonrechter acht het daarnaast aangewezen zich - na beraad over het antwoord op onderstaande punten - over de financiële en actuariële stellingen van partijen nader te laten voorlichten door een financieel,tevens pensioendeskundige. Voorafgaande aan een mogelijke benoeming van een deskundige en het opstellen van de aan de deskundige te stellen vragen, acht de kantonrechter het gewenst met partijen hierover te spreken. Daartoe zal de comparitie eveneens worden gelast. De inhoudelijke behandeling zal er op gericht zijn nog nadere informatie te verkrijgen over onderstaande - niet limitatief opgestelde - punten.
a. Is er thans genoeg informatie over de kosten van de diverse pensioenregelingen voor enerzijds werkgever en anderzijds werknemers over de periode vanaf 2004 tot en met 2008 en de jaarcijfers van [gedaagde] over die jaren voor een beoordeling van de noodzaak tot aanpassing van de regeling? Welke informatie ontbreekt en in hoeverre kan de deskundige daarover de beschikking krijgen?
b. Waarop dient het onderzoek zich precies te richten? Stelt [eiseres] zich na de conclusie van dupliek onverminderd op het standpunt dat de eindloonregeling onverminderd had moeten worden gehandhaafd? Zo ja, kan het onderzoek dan daartoe beperkt worden?
c. Zo niet, dan is in wezen het zwaarwichtig belang van [gedaagde] gegeven en zal de bewijslevering en het onderzoek zich met name moeten richten op de vraag of [gedaagde] in redelijkheid niet tot de BP-pensioenregeling had kunnen besluiten? Welke regeling had [gedaagde] dan volgens [eiseres] moeten kiezen? Of spitst het geschil zich juist toe op de keuze van [gedaagde] voor een pensioenregeling waarbij het beleggingsrisico direct bij de werknemer wordt gelegd?
d. Welke informatie is vereist om een zinvolle vergelijking tussen de verschillende regelingen te kunnen maken? Is die informatie voorhanden?
e. Welke vragen willen partijen voorleggen aan een eventueel te benoemen deskundige?
f. Hebben partijen voorkeur voor een bepaalde deskundige?
5.7 Alle bescheiden die op de zaak betrekking (kunnen) hebben en die nog niet in het geding zijn gebracht, dienen door de partij die deze ter gelegenheid van de comparitie ter sprake wil brengen uiterlijk vijf werkdagen voor de zitting aan de kantonrechter en aan de wederpartij te worden toegezonden. Indien één van de partijen verhinderd is op de in het dictum bepaalde datum, dient deze partij dit binnen één week na ontvangst van dit vonnis aan de kantonrechter onder opgave van redenen te berichten, onder vermelding van de zittingsdatum en het zaaknummer. Daarbij dient opgave gedaan te worden van de verhinderdata van alle partijen voor de komende twee maanden.
5.8 Dit alles onder het voorbehoud dat ter zitting wordt vastgesteld dat [eiseres] voldoet aan het lidmaatschapsvereiste.
5.9 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
6. De beslissing
De kantonrechter, alvorens verder te beslissen,
bepaalt dat elk van partijen (in persoon of behoorlijk vertegenwoordigd en desgewenst met haar gemachtigde) op 2 december 2010 om 13.30 uur zal verschijnen ter zitting van de kantonrechter mr. E.F.A. van Buitenen. De zitting zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw, Wilhelminaplein 100 te Rotterdam (melden in het rode gebouw B).
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F.A. van Buitenen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.