ECLI:NL:RBROT:2011:BQ3094

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
376552 / HA RK 11-80
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak tegen verzoeker

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 29 april 2011 een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoeker, die preventief gedetineerd was, had de rechters gewraakt omdat hij meende dat hun beslissing om getuigen niet te horen, een aanwijzing voor vooringenomenheid opleverde. De wrakingskamer heeft de zaak behandeld op 22 april 2011, waarbij de raadsman van verzoeker en de officier van justitie aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat een onwelgevallige beslissing op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De rechters hadden aangegeven het verzoek tot het horen van getuigen pas na de inhoudelijke behandeling van de zaak te zullen overwegen. De rechtbank vond deze beslissing niet onbegrijpelijk en concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen voor vooringenomenheid waren. De wraking werd ongegrond verklaard, en het verzoek werd afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 29 april 2011
Zaaknummer: 376552
Rekestnummer: HA RK 11-80
Parketnummer: 10/630117-07
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
thans preventief gedetineerd in [naam P.I.],
verzoeker,
strekkende tot wraking van [namen gewraakte rechters], rechters in de rechtbank Rotterdam, sector strafrecht (hierna: de rechters).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 7 april 2011 is door de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, welke kamer was samengesteld door de rechters, de behandeling voortgezet van de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak met bovenvermeld partketnummer.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsman van verzoeker de rechters gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de hiervoor omschreven strafzaak, waarin zich onder meer bevinden:
- het proces-verbaal van de zittingen van 13 januari 2011 en 7 april 2011;
- het faxbericht d.d. 24 maart 2011 van de raadsman aan de meervoudige strafkamer.
Verzoeker, zijn raadsman, de rechters, alsmede de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt bij e-mailbericht van [naam gewraakte voorzitter] d.d. 13 april 2011.
Ter zitting van 22 april 2011, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, raadsman van verzoeker, alsmede mr. H. Rebel, officier van justitie.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van de schriftelijke verklaring van verzoeker, gedateerd 22 april 2011, inhoudende dat hij afstand doet van zijn recht om aanwezig te zijn bij de zitting van de wrakingskamer.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
De broer van verzoeker is destijds veroordeeld voor het op 27 april 2007 medeplegen van doodslag en het plegen van drugsdelicten tot een gevangenisstraf van 18 jaar. Aan verzoeker zijn in zijn strafzaak - kort samengevat - deze zelfde delicten ten laste gelegd.
2.1.2
In het kader van het hoger beroep van de broer van verzoeker tegen voormelde veroordeling is het de raadsman van verzoeker toegestaan met de rechter-commissaris mee te reizen naar Suriname teneinde tegenwoordig te zijn bij het verhoor van verzoeker als getuige in de zaak tegen de broer. Verzoeker verbleef op dat moment in Suriname. Verzoeker heeft - evenals de getuige [naam getuige], bij wiens verhoor de raadsman van verzoeker niet tegenwoordig mocht zijn - op 2 juli 2010 tegenover de rechter-commissaris als getuige in Suriname een verklaring afgelegd.
2.1.3
Verzoeker heeft zijn verklaring als verdachte afgelegd bij de politie in Nederland op 28 maart 2010. Hij heeft verklaard - kort samengevat - dat hij niet in het bewuste pand aanwezig was op het moment dat daar werd geschoten. Zijn broer was op dat moment wel in het pand en heeft de Uzi doen afgaan, die aanvankelijk in de handen was van de Turkse personen in dat pand. [naam getuige] heeft de visie van verzoeker op 2 juli 2010 bevestigd.
2.1.4
Vanaf 2 juli 2010 is er op initiatief van de officier van justitie en naar aanleiding van de verklaringen van verzoeker geen nader onderzoek gedaan. Op een verzoek van de officier van justitie om onderzoekswensen kenbaar te maken is door de verdediging niet gereageerd, onder meer omdat er van werd uitgegaan dat nog andere verklaringen uit de zaak tegen de broer aan het dossier van de zaak tegen verzoeker zouden worden toegevoegd. Dat is ook - zij het in een laat stadium - gebeurd.
2.1.5
Ter zitting van 13 januari 2011 heeft de verdediging (voor het eerst) verzocht om de verklaring van verzoeker te mogen onderbouwen middels het horen van zes getuigen. Ook heeft de verdediging gevraagd om het houden van een reconstructie. Die verzoeken zijn toen door de rechtbank - in een andere samenstelling dan de thans gewraakte rechters - na een paar minuten overleg in raadkamer afgewezen.
2.1.6
Bij brief van 24 maart 2011 heeft de verdediging vorenomschreven verzoeken opnieuw gedaan aan de officier van justitie, teneinde de verklaringen van verzoeker en van [naam getuige] van 2 juli 2010 te kunnen onderbouwen.
2.1.7
Ter zitting van 7 april 2011 is het hiervoor onder 2.1.6 omschreven verzoek door de verdediging herhaald. De rechters gingen daar niet op in - in ieder geval niet op die dag - en wilden de zaak op die zitting eerst inhoudelijk behandelen. Mocht dat later anders zijn, dan zouden zij daartoe beslissen, aldus de rechters. Op die zitting heeft verzoeker opnieuw een verklaring afgelegd en die verklaring was voor de rechters ook toen blijkbaar geen aanleiding om nadere getuigen te horen, die de verklaring van verzoeker kunnen onderbouwen. De rechters wilden daar toen niet toe beslissen.
2.1.8
Blijkbaar heeft de verklaring van verzoeker voor de rechters onvoldoende kracht om onderbouwing te verdienen. Die indruk bestaat bij verzoeker. Dat klemt te meer nu verzoeker wordt verdacht van ernstige delicten en er voor hem het vooruitzicht bestaat op een strafeis van- en een veroordeling tot 18 jaar gevangenisstraf. Verzoeker begrijpt niet dat hij niet eens zijn broer als getuige mag laten horen naar aanleiding van zijn verklaring. De wraking is niet alleen gegrond op de afwijzing door de rechters van de verzoeken van de verdediging tot het mogen horen van getuigen, maar ook omdat (hierdoor) bij verzoeker de vrees is ontstaan dat zijn verklaring er niet toe doet, omdat hem niet vergund wordt om onderbouwing te leveren in de zin van getuigen die zijn verhaal zouden kunnen verankeren.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust.
De rechters bestrijden deels de feitelijke grondslag van het verzoek en hebben overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechters kan opleveren. Zij voeren daarbij het volgende aan:
De raadsman heeft zijn verzoek onderbouwd met de stelling, dat de beslissing van de rechtbank om het verzoek van verdachte om een viertal getuigen te horen en deze te confronteren met de verklaring van verdachte (voorlopig) af te wijzen en eerst na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting in de raadkamer (definitief) te zullen beslissen op dit verzoek, waarna het onderzoek eventueel weer zal worden heropend, dermate onbegrijpelijk is, dat hiermee de schijn van vooringenomenheid van de rechtbank jegens verdachte is gewekt.
Deze stelling gaat voorbij aan het voorlopige karakter van de beslissing van de rechtbank. De rechtbank heeft er in deze strafzaak voor gekozen de definitieve beslissing over het getuigenverzoek uit te stellen tot de raadkamer nadat de zaak ter zitting inhoudelijk was behandeld en ook het standpunt van het openbaar ministerie en de verdediging in requisitoir en pleidooi bekend zouden zijn en konden worden meegewogen.
Door de verdediging is aangevoerd dat bij verdachte de vrees bestaat dat zijn verklaring er niet toe doet, omdat hem niet vergund zou zijn om onderbouwing te leveren in de zin van getuigen die zijn lezing van de toedracht van de schietpartij zouden kunnen verankeren. Over de vraag wat de waarde is van de verklaring van de verdachte heeft de rechtbank zich echter in het geheel nog niet uitgelaten.
2.3
De officier van justitie heeft ter zitting geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechters. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechters dient voorop te staan dat de rechters uit hoofde van hun aanstelling moeten worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Het verzoek tot wraking is in de kern hierop gegrond dat de rechters niet reeds ter zitting van 7 april 2011 het verzoek van de verdediging tot het horen van getuigen hebben gehonoreerd. Verzoeker heeft hierdoor het idee gekregen dat zijn verklaring geen onderbouwing verdient en er voor de rechters niet toe doet.
3.3
Vooropgesteld moet worden dat een voor een verzoeker onwelgevallige beslissing van de rechters op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing.
3.4
Dat kan slechts anders zijn indien een omstreden beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daaraan een zwaarwegende aanwijzing kan worden ontleend voor het oordeel dat de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat de door verzoeker daaromtrent gekoesterde vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
3.5
De rechtbank neemt hieromtrent in aanmerking dat de rechters het verzoek van de verdediging tot het doen horen van getuigen ter zitting van 7 april 2011 niet hebben afgewezen, maar hebben meegedeeld dat zij dat verzoek - na de inhoudelijke behandeling van de zaak ter zitting, inclusief het requisitoir van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging - zullen overwegen en daarop zullen beslissen.
Gezien de gegeven omstandigheden van de strafzaak tegen verzoeker, met name de ernst van de aan verzoeker tenlastegelegde feiten, de door hem over die feiten afgelegde verklaringen (waarvan de laatste ter zitting van 7 april 2011 werd afgelegd), alsmede de verklaringen van de andere direct bij die feiten betrokken personen, die soms op wezenlijke onderdelen van de verklaring van verzoeker afwijken, maken het naar het oordeel van de rechtbank goed voorstelbaar dat de rechters eerst het requisitoir van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging hebben willen aanhoren (inclusief hun visie op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en de daaraan te verbinden conclusies), om zich vervolgens in alle rust en tijd die daarvoor bij wet is gegeven - en niet, zoals de raadsman de gang van zaken van 13 januari 2011 heeft omschreven: na vijf minuutjes raadkameren - te beraden over (onder meer) de verzoeken van de verdediging, om zich vervolgens bij (tussen-)vonnis over die verzoeken uit te laten. In ieder geval is die beslissing van de rechters niet zodanig onbegrijpelijk dat daaraan een zwaarwegende aanwijzing kan worden ontleend voor het oordeel dat de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat de door verzoeker daaromtrent gekoesterde vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
3.6
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [namen gewraakte rechters].
Deze beslissing is gegeven op 29 april 2011 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. W.J.J. Wetzels en mr. L.A.C. van Nifterick, rechters.
Deze beslissing is door de jongste rechter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door de oudste rechter en de griffier ondertekend.