De stelling van Infocus dat de "T.C. Gleisner" geen signaal heeft gegeven bij aanvang van het oplopen is door Yellow Star niet weersproken en wordt bevestigd door D. Lakra, kapitein van de "T.C. Gleisner", zo blijkt uit zijn in het proces-verbaal opgenomen verklaring. Evenmin is gebleken dat er voorafgaand aan het oplopen door de (loods van de) "T.C. Gleisner" contact via marifoon is opgenomen met de "Glennstar".
Deze omstandigheden kunnen echter niet leiden tot schuld aan de zijde van de "T.C. Gleisner" nu door Infocus niet nader is onderbouwd hoe een en ander heeft bijgedragen aan het ontstaan van de aanvaring. Niet gebleken is dat op het moment dat de "T.C. Gleisner" begon met oplopen van de "Glennstar" dit niet zonder gevaar kon geschieden. Uit de afdrukken van de radarbeelden, waarop de posities voorafgaande aan de oploopmanoeuvre te zien zijn, kan de rechtbank niet opmaken dat er al bij aanvang van het oplopen sprake was van een gevaarlijke situatie tussen de beide schepen onderling of met de overige scheepvaart, laat staan van een te korte dwarsafstand tussen de beide schepen. Hierbij is tevens van belang dat er voor de oploper geen verplichting bestaat om tevoren via marifooncontact met de opgelopene te verifiëren of het oplopen zonder gevaar kan geschieden en evenmin om een signaal te geven op het moment dat zij gaat oplopen. Het staat de oploper vrij om bij het oplopen het geluidssein zoals is voorgeschreven in Bijlage 6, onder C, BPR te geven. Maar nu niet gebleken is dat sprake was van een bijzondere situatie of dat het voor de "Glennstar" niet kenbaar was dat zij werd opgelopen, draagt het niet geven van een geluidssein bij aanvang van het oplopen niet bij tot schuld aan de zijde van de "T.C. Gleisner". Hierbij is ook van belang dat de "T.C. Gleisner" de "Glennstar" volgens de hoofdregel van artikel 6.10 BPR aan bakboord voorbijliep.
Dat de "Glennstar" niet wist dat de "T.C. Gleisner" van plan was haar op te lopen, zoals zij stelt, is niet relevant, nu de schepen daarna lange tijd (dicht) naast elkaar voeren bij goed zicht en de schepen zich dus bewust moeten zijn geweest van elkaars aanwezigheid.
Het verwijt aan het adres van de "Glennstar" is dat zij tijdens het oplopen haar snelheid niet heeft geminderd en tijdens het oplopen niet voldoende ruimte heeft gegeven aan de "T.C. Gleisner", hetgeen door Infocus wordt betwist.
Uit de afdrukken van radarbeelden blijkt dat de schepen zich op tijdstip 16:43:58 uur nog niet naast elkaar bevonden. Op de afdruk van tijdstip 16:47:58 uur, is te zien dat de boeg van de "T.C. Gleisner" naast de "Glennstar" was gekomen. De snelheid van de "T.C. Gleisner" is dan 11,5 knopen en de snelheid van de "Glennstar" 9,5 knopen. Uit de hierna volgende afdrukken van radarbeelden (waarvan de laatste drie overeenkomen met de betreffende radarbeelden op de DVD; de DVD vangt pas aan om 16:55:00 uur) blijkt dat de snelheid van de "Glennstar" achtereenvolgens 10,0 - 10,5 - 11,5 - 11,0 en 10,5 knopen bedraagt. De snelheid van de "T.C. Gleisner" bedraagt op dezelfde tijstippen 11,0 - 11,5 - 11,0 - 10,5 en 10,0. Dezelfde snelheden en posities, maar dan met beelden per seconde, blijken uit de DVD.
Hieruit maakt de rechtbank op dat beide schepen bij aanvang van het oplopen met ongeveer gelijke snelheid naast elkaar voeren en dat de "Glennstar" in ieder geval haar snelheid ten opzichte van de "T.C. Gleisner" niet heeft verminderd.
De verklaringen van [Y], kapitein van de "Glennstar", in het proces-verbaal en in een "narrative" in het report of survey over de snelheid van zijn schip sporen niet met de snelheid van de "Glennstar" die aldus blijkt uit de radarbeelden op de DVD, de door Yellow Star overgelegde afdrukken en de afdrukken in het proces-verbaal. [Y] verklaart dat de "Glennstar" voer met een snelheid van ongeveer 5 mijl per uur en tijdens het oplopen door de "T.C. Gleisner" met deze snelheid is blijven varen. In zijn verklaring opgenomen in het report of survey staat: "I reduced the speed to the minimum Ahead in order to avoid "Sucking effect" and to minimize the period of overtaking". Evenmin ziet de rechtbank in het voorgaande steun voor de stelling van Infocus dat de snelheid van de "Glennstar" 8,5 tot 9 knopen over de grond bedroeg tijdens het oplopen en dat zij vaart heeft geminderd om de oploopmanoeuvre van de "T.C. Gleisner" zo kort mogelijk te laten duren.
De rechtbank gaat daarom voor wat betreft de snelheid van beide schepen uit van hetgeen uit de radarbeelden blijkt, zoals hiervoor is weergegeven.