vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 372471 / HA ZA 11-397
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in verzet,
advocaat aanvankelijk mr. E.S. Tauwnaar, thans niet langer ten processe vertegenwoordigd,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LANDELIJK BUREAU INNING ONDERHOUDSBIJDRAGEN,
zetelend te Rotterdam,
gedaagde in verzet,
advocaat mr. A. Schippers.
Partijen zullen hierna "[eiseres]" en "LBIO" genoemd worden.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 21 januari 2011 (het vonnis is abusievelijk gedateerd 21 januari 2010) met zaaknummer 1123562 CV EXPL 10-33306 van de sector kanton, waarbij de kantonrechter zich onbevoegd heeft verklaard van de vordering kennis te nemen en de zaak in de stand waarin deze zich bevond heeft verwezen naar de rolzitting van de sector civiel van 16 februari 2011;
- de ter rolzitting van 16 februari 2011 van de zijde van het LBIO ingebrachte producties.
1.2 De gemachtigde (advocaat) van [eiseres] heeft zich ter rolzitting van 16 februari 2011 niet gesteld. Ter rolzitting van 2 maart 2011 heeft zich geen nieuwe advocaat gesteld voor [eiseres].
1.3 Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weer¬sproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1 Bij een tweetal beschikkingen van 16 april 2007 heeft het LBIO op grond van het Besluit bijdragen justitiële kinderbescherming en vrijwillige jeugdhulpverlening dan wel het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg aan [eiseres] ouderbijdragen opgelegd. Dit naar aanleiding van de uithuisplaatsingen door de William Schrikker Groep van de minderjarigen [kind1], geboren op [geboortedatum] en [kind2], geboren op [geboortedatum].
2.2 Tegen de beschikkingen van 16 april 2007 heeft [eiseres] bij bezwaarschrift d.d. 24 mei 2007 bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar d.d. 21 juni 2007 is het bezwaar ongegrond verklaard.
2.3 Op 22 maart 2010 heeft het LBIO een dwangbevel uitgevaardigd voor een bedrag van
€ 2.755,74 betreffende de verschuldigde ouderbijdragen voor de periode van 14 februari 2007 tot en met 14 februari 2008 (hierna: het dwangbevel). Het dwangbevel is 23 april 2010 aan [eiseres] betekend.
3. De vordering
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [eiseres] te ontheffen van betaling van het bij dwangbevel gevorderde, het LBIO haar oorspronkelijke vordering te ontzeggen, met veroordeling van LBIO in de kosten van het geding.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiseres] de volgende stellingen aan haar vordering ten grondslag gelegd.
3.1 [eiseres] is geen ouderbijdrage verschuldigd, omdat de minderjarigen uithuis zijn geplaatst.
3.2 Bij beslissing op bezwaar d.d. 13 juli 2009 is [eiseres] meegedeeld dat de bij besluit d.d. 25 mei 2009 opgelegde ouderbijdrage niet verschuldigd is, omdat de melding van uithuisplaatsing door de William Schrikker Groep ten onrechte is geschied.
3.3 [eiseres] leeft van een WIA-uitkering en is niet bij machte de ouderbijdrage te betalen.
3.4 Subsidiair verzoekt [eiseres] om kwijtschelding van het bij dwangbevel ingevorderde bedrag.
4. Het verweer
Het verweer van het LBIO strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding. Het LBIO heeft daartoe - verkort weergegeven - het volgende aangevoerd.
4.1 Tegen de beschikkingen op bezwaar waarbij de opgelegde ouderbijdragen zijn gehandhaafd, heeft [eiseres] geen beroep bij de rechtbank ingesteld. De beslissingen op bezwaar hebben formele rechtskracht verkregen, zodat ervan uit dient te worden gegaan dat de beschikkingen zowel wat de wijze van tot stand komen als wat de inhoud betreft in overeenstemming zijn met de betreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen.
4.2 De toepasselijke regelgeving biedt het LBIO niet de ruimte om de aan [eiseres] opgelegde ouderbijdragen buiten invordering te stellen. Artikel 71 b van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg bevat een limitatieve opsomming van gevallen waarin het LBIO de ouderbijdrage buiteninvordering kan stellen. De situatie van [eiseres] valt niet in één van de in dit artikel genoemde gevallen, zodat het LBIO niet kan overgaan tot buiten invorderingstelling.
4.3 Het is juist dat een jegens [eiseres] genomen besluit d.d. 25 mei 2009 nietig is verklaard. Dit besluit ligt echter niet ten grondslag aan het onderhavige bij dwangbevel ingevorderde bedrag.
5. De beoordeling
5.1 De rechtbank begrijpt de vordering van [eiseres] aldus dat zij vordert dat de rechtbank het dwangbevel buiten effect stelt.
5.2 [eiseres] heeft als meest verstrekkende verweer gevoerd dat haar bij beslissing op bezwaar d.d. 13 juli 2009 is meegedeeld dat bij besluit d.d. 25 mei 2009 opgelegde ouderbijdrage niet verschuldigd is, omdat de melding van uithuisplaatsing door de William Schrikker Stichting ten onrechte is geschied. In reactie hierop heeft het LBIO gesteld dat het besluit d.d. 25 mei 2006 niet aan het bij dwangbevel ingevorderde bedrag ten grondslag is gelegd. Aan het bij dwangbevel ingevorderde bedrag ligt ten grondslag de beslissing op bezwaar d.d. 21 juni 2007 die inmiddels formele rechtskracht heeft gekregen.
5.3 De rechtbank oordeelt als volgt. Na verwijzing door de kantonrechter heeft de advocaat van [eiseres] zich onttrokken. Ofschoon daartoe gelegenheid is geboden, heeft zich voor [eiseres] geen andere advocaat gesteld. De mogelijkheid om onder 5.2 weergegeven stellingen van het LBIO te weerspreken, heeft [eiseres] dus ongebruikt voorbij laten gaan. Verdere gelegenheid om deze stellingen te weerspreken heeft [eiseres] niet meer. Gelet hierop gaat de rechtbank er in rechte vanuit dat de ouderbijdrage opgelegd bij besluit d.d. 25 mei 2009 niet aan het bij dwangbevel ingevorderde bedrag ten grondslag is gelegd. De rechtbank gaat er verder in rechte vanuit dat [eiseres] tegen de beslissing op bezwaar d.d. 21 juni 2007 geen rechtsmiddelen heeft aangewend, zodat deze beslissing formele rechtskracht hebben gekregen. Dit brengt mee dat moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid daarvan, zowel waar het de inhoud als waar het de wijze van totstandkoming betreft. Uitgangspunt in deze procedure is hiermee dat [eiseres] de bij de beslissing op bezwaar d.d. 21 juni 2007 vastgestelde ouderbijdragen verschuldigd is.
5.4 De rechtbank merkt duidelijkheidshalve op dat ingevolge artikel 69 Wet op de jeugdzorg – kort gezegd – de onderhoudsplichtige ouder van een minderjarige een ouderbijdrage verschuldigd is indien die minderjarige uithuis wordt geplaatst. Nu – het tegendeel is gesteld noch gebleken – [eiseres]’ minderjarige kinderen [kind1] en [kind2] uithuis geplaatst zijn (geweest) en [eiseres] jegens deze minderjarigen onderhoudsplichtig is, is het LBIO op grond van voornoemde wettelijke regeling gerechtigd een ouderbijdrage op te leggen.
5.5 [eiseres] stelt dat zij leeft van een WIA-uitkering en is niet bij machte de ouderbijdrage te betalen. Het LBIO heeft hiertegen aangevoerd dat de toepasselijke regeling (artikel 71 b Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg) een limitatieve opsomming bevat van de gevallen waarin buiteninvorderingstelling mogelijk is en dat het geval van [eiseres] daar niet onder valt.
5.6 De rechtbank oordeelt als volgt. Het LBIO heeft niet betwist dat [eiseres] leeft van een WIA-uitkering, zodat de rechtbank hiervan zal uitgaan. Artikel 71 b Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg regelt in welke gevallen het LBIO verschuldigde ouderbijdragen buiten invordering kan stellen. Blijkens de Nota van toelichting op dit artikel (Stb. 2007, 225) betreft dit een limitatieve opsomming. In de opsomming van artikel 71 b Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg is niet opgenomen het geval dat de bijdrageplichtige een WIA-uikering geniet. Het LBIO gaat in zoverre dus terecht over tot invordering van de ouderbijdrage.
5.7 Subsidiair verzoekt [eiseres] om kwijtschelding van het bij dwangbevel ingevorderde bedrag. Blijkens de Nota van toelichting op artikel 71 b Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg zijn de besluiten van het LBIO om ouders een ouderbijdrage op te leggen of het buiten invordering te stellen van een ouderbijdrage besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen bezwaar en beroep openstaat voor de ouders en eventuele belanghebbende tegen deze besluiten. Dit betekent dat de civiele rechter niet bevoegd is over te gaan buiteninvorderingstelling (kwijtschelding) van de ouderbijdrage.
5.8 Het vooroverwogene leidt ertoe dat de vordering tot buiteneffectstelling van het dwangbevel d.d. 22 maart 2010 dient te worden afgewezen.
5.9 Voor het overige heeft [eiseres] geen verzetsgronden tegen het dwangbevel aangevoerd. Het verzet zal ongegrond worden verklaard.
5.10 [eiseres] zal als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. Nu alle proceshandelingen voorafgaand aan de verwijzing naar de sector civiel zijn verricht, zal bij de begroting van de proceskosten het liquidatietarief van de sector kanton worden gebruikt.
6. De beslissing
De rechtbank,
verklaart het verzet ongegrond;
wijst af de vordering van [eiseres];
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van het LBIO bepaald op € 568,= aan vast recht en op € 60,= aan salaris voor de advocaat;
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de kostenveroordeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Laurijssens en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2011.?
2111/1963