ECLI:NL:RBROT:2011:BQ7780

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
376802 / HA RK 11-87
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam op 14 juni 2011 een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door een besloten vennootschap, vertegenwoordigd door mr. R. Moszkowicz, tegen een kantonrechter in een civiele procedure. De wraking was gebaseerd op de stelling dat de kantonrechter niet onbevooroordeeld zou zijn, omdat de gemachtigde van verzoekster op de comparitie van 30 maart 2011 niet aanwezig was door ziekte. De gemachtigde had op 4 april 2011 telefonisch laten weten dat hij niet kon verschijnen, maar de rechtbank stelde vast dat de comparitie op 30 maart had plaatsgevonden en dat er geen verzoek om aanhouding was gedaan. De rechtbank oordeelde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen na beoordeling van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank concludeerde dat de kantonrechter op geen enkele wijze de schijn van partijdigheid had gewekt. De rechtbank benadrukte dat een onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De beslissing werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Faaij.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 14 juni 2011
Zaaknummer: 376802
Rekestnummer: HA RK 11-87
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam vennootschap],
gevestigd te [plaats] en kantoorhoudende te [adres],
verzoekster,
gemachtigde mr. R. Moszkowicz,
strekkende tot wraking van [naam kantonrechter], kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, sector kanton (hierna: de kantonrechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Bij de kantonrechter is in behandeling de door verzoekster als eiseres tegen [naam gedaagde] als gedaagde ingestelde civielrechtelijke vordering, welke procedure als kenmerk heeft 1102409\CV EXPL 10-19038. In deze procedure heeft op 30 maart 2011 ten overstaan van de kantonrechter een comparitie van partijen plaats gevonden.
Bij brief van 8 april 2011 heeft de gemachtigde van verzoekster de kantonrechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de hierboven omschreven civielrechtelijke procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde comparitie van partijen.
Verzoekster, de kantonrechter en de advocaat van [naam gedaagde] zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld, zijnde 19 april 2011 en zijn voor de zitting uitgenodigd. De kantonrechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De kantonrechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Vanwege een verhindering aan de zijde van verzoekster is vervolgens een nieuwe datum voor de zitting bepaald, zijnde 19 mei 2011 en zijn de eerdergenoemde personen voor die zitting uitgenodigd. Ter zitting van 19 mei 2011 is niemand verschenen en is de behandeling van de zaak op verzoek van verzoekster aangehouden. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
De rechtbank heeft vervolgens de behandeling van de zaak bepaald op de zitting van 6 juni 2011, voor welke zitting opnieuw alle genoemde personen zijn uitgenodigd. Ter zitting van 6 juni 2011 is niemand verschenen.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van het faxbericht van verzoekster, gedateerd 6 juni 2011, waarin verzoekster de rechtbank vraagt uitspraak te doen op basis van de ingediende stukken.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
De kantonrechter heeft objectief gezien de schijn gewekt niet onbevooroordeeld tegenover verzoekster te staan en mitsdien moet gevreesd worden dat de kans dat een niet geheel onbevooroordeeld vonnis zal worden gewezen in gerede mate aanwezig is.
2.1.2
De zoon van de gemachtigde van verzoekster heeft op de dag van de comparitie telefonisch aan de griffier meegedeeld dat de gemachtigde niet in staat was om de zitting van maandag 4 april 2011 bij te wonen en dat de gemachtigde van verzoekster, die lijdt aan de ziekte van Crohn, als gevolg van een aanval op zondag 3 april 2011, zich in het ziekenhuis had moeten vervoegen voor medische behandeling in afwachting van een operatie.
2.1.3
Gelet op deze verhindering en het feit dat het medisch evenement zich in het weekend daags voor de zitting had voorgedaan en de gemachtigde mitsdien niet tijdig om aanhouding had kunnen verzoeken, had het in de rede gelegen dat het namens hem door zijn zoon telefonisch geuite verzoek tot aanhouding van de comparitie danwel tot de mogelijkheid van schriftelijke reactie na de comparitie, zou zijn toegewezen en de zaak na comparitie zou zijn verwezen naar de rol opdat de gemachtigde op zijn minst in het kader van hoor en wederhoor nog schriftelijk zou kunnen reageren op de uitlatingen van [naam gedaagde] ter comparitie. Dit klemt temeer waar de gemachtigde de juistheid van het grootste deel van de uitlatingen ter comparitie van [naam gedaagde] en zijn raadsman met klem betwist als volstrekt in strijd met de waarheid. Dit alles is niet gebeurd. De kantonrechter heeft aan het slot van de comparitie de zaak verwezen naar de zitting van 29 april 2011 voor vonnis.
2.1.4
De gemachtigde wenst namens verzoekster nog te reageren, alvorens daadwerkelijk (eind)vonnis wordt gewezen, bijvoorbeeld door middel van een conclusie na eenzijdige comparitie. Indien verzoekster niet alsnog kan reageren en de kantonrechter de uitlatingen van [naam gedaagde] ter comparitie serieus neemt en/of voor waar houdt, zal verzoekster in de procedure het onderspit delven. In dat geval is er geen sprake van een rechtvaardige en/of faire procesgang.
2.1.5
Het vorenstaande klemt te meer nu de kantonrechter niet zelf maar via haar griffier bij brief van 7 april 2011 heeft laten weten dat de brief van verzoekster van 5 april 2011 haar geen aanleiding geeft haar (rol-)beslissing te herzien.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Zij heeft daarbij onder meer het volgende aangevoerd:
2.2.1
In de door mij behandelde procedure tussen verzoekster en [naam gedaagde] is de comparitie bepaald op woensdag 30 maart 2011 om 10.00 uur. Op de comparitie was aan de zijde van verzoekster, de formele eisende partij in conventie, ruim na het geplande tijdstip nog niemand verschenen. Bericht van verhindering noch verzoek om uitstel was ontvangen.
Op mijn verzoek heeft de griffier vanuit de zittingzaal, in het bijzijn van de andere partij, gebeld naar het kantoor van de gemachtigde van verzoekster om te vragen of er namens dat kantoor iemand onderweg was naar de zitting. Er kon tenslotte vertraging in het verkeer zijn opgetreden.
2.2.2
De griffier kreeg de zoon van de gemachtigde aan te telefoon. Toen de griffier aangaf, dat zij vanuit de zittingzaal namens de kantonrechter te Rotterdam belde, gaf de zoon direct aan dat hij wist om welke zaak het ging omdat, zo zei hij, zijn vader de week ervoor nog met hem over de zaak had gesproken en zijn vader verwachtte dat aan de zijde van gedaagde niemand zou verschijnen. Op de vraag van de griffier of er nog iemand onderweg was naar de zitting, antwoordde de zoon dat zijn vader ziek was en dat er niemand onderweg was. De zoon heeft in dat gesprek niet om aanhouding gevraagd. Overigens zou ik dat verzoek dan tardief achten.
2.2.3
Verzoekster had ook een andere medewerker van het kantoor van de gemachtigde kunnen sturen, zoals de gemachtigde van verzoekster eerder in de procedure aan de raadsman van [naam gedaagde] suggereerde toen deze aanhouding vroeg. Had de gemachtigde op maandag of dinsdag vóór de comparitiedatum aanhouding gevraagd omdat hijzelf door ziekte verhinderd was en de zaak moeilijk door een ander waargenomen had kunnen worden, dan had ik die aanhouding verleend.
2.2.4
De gemachtigde schrijft dat hij in het weekend van 4 april 2011 ziek is geworden. Mij is dan niet duidelijk waarom hij op 30 maart 2011 niet op een comparitie kan verschijnen. Zo hij bedoelt te schrijven dat hij in het weekeinde voorafgaande aan de comparitie ziek werd, dan mag ook verwacht worden dat een en ander tijdig wordt gemeld voor een comparitie van partijen op woensdag om 10.00 uur.
2.2.5
De comparitie heeft doorgang gevonden en er is gehandeld zoals er gebruikelijk wordt gehandeld als een partij zonder bericht van verhindering niet verschijnt: er wordt na afloop van de comparitie een datum voor vonnis bepaald. Ik zag in de brief van 5 april 2011 van de gemachtigde van verzoekster geen aanleiding de beslissing die op de comparitie was gegeven: datum vonnis bepalen, te herzien. Op geen enkele wijze heb ik de indruk laten ontstaan dat ik hetgeen door of namens partij [naam gedaagde] is verklaard als zijnde onbetwist en dus vast staand zal beoordelen.
2.2.6
Het beginsel van hoor en wederhoor is mijns inziens niet geschonden. De gemachtigde van verzoekster heeft alle conclusies genomen en heeft er zelf voor gekozen zonder bericht van verhindering niet op de comparitie van partijen te verschijnen.
2.2.7
Ik heb de griffier verzocht mijn reactie op het schrijven van 5 april 2011 van mr. Moszokowicz mede te delen. In de regel schrijft de kantonrechter dergelijke briefjes niet zelf. Ik zie niet in waarom ik door mijn beslissingen de schijn van partijdigheid op mij heb geladen.
3. De beoordeling
3.1
De wrakingskamer stelt allereerst vast dat het verzoek tot wraking op onjuiste feiten is gebaseerd. De comparitie heeft niet op maandag 4 april 2011 plaatsgevonden, maar op de daaraan voorafgaande woensdag, 30 maart 2011. Gesteld noch gebleken is dat de gemachtigde ook op laatstgenoemde datum verhinderd was ter comparitie te verschijnen.
3.2
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de kantonrechter - subjectief - niet onpartijdig was. Zulks is ook niet gesteld en evenmin is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting houvast gevonden.
Evenmin leveren de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, een zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de bij verzoekster bestaande vrees dat de kantonrechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Daarbij moet vooropgesteld worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien er geen hogere voorziening openstaat tegen die beslissing. Dat kan slechts anders zijn indien een omstreden beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daaraan een zwaarwegende aanwijzing kan worden ontleend voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster daaromtrent gekoesterde vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich dat laatste in het onderhavige geval niet voor.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [naam kantonrechter].
Deze beslissing is gegeven op 14 juni 2011 door mr. L.A.C. van Nifterick, voorzitter,
mr. H. van Lokven-van der Meer en mr. P. Vrolijk, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.