ECLI:NL:RBROT:2011:BU3102

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
340301 / HA ZA 09-2871
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van contante waarde bij kredietovereenkomst en zorgplicht van de bank voor erfgenamen

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 26 oktober 2011, gaat het om een geschil tussen de Erven van [X] en ABN AMRO Bank N.V. naar aanleiding van een kredietovereenkomst die door de bank was afgesloten met [X], die op 1 februari 2009 overleed. De Erven, die de enige erfgenamen zijn, hebben de onderneming van [X] verkocht en zijn in een juridische strijd verwikkeld met de bank over de vergoeding van de contante waarde van de uitstaande leningen. De bank had een totale vordering van € 948.018,04, waarvan een deel als contante waarde werd berekend. De Erven stelden dat de redelijkheid en billijkheid in de weg staan aan de vergoeding van deze contante waarde, vooral gezien de omstandigheden van het overlijden van [X] en de druk die de bank op hen uitoefende om de onderneming te verkopen.

De rechtbank oordeelde dat de bank haar zorgplicht had geschonden door de Erven niet tijdig en correct te informeren over de hoogte van de vordering en de contante waarde. De rechtbank concludeerde dat het onaanvaardbaar was dat de bank een beroep deed op de Algemene Kredietvoorwaarden, die de vergoeding van de contante waarde regelde. De Erven werden in het gelijk gesteld, en de bank werd veroordeeld om een bedrag van € 71.773,72 aan de Erven te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 19 augustus 2009. De rechtbank wees ook de proceskosten toe aan de Erven, waarbij de bank als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 340301 / HA ZA 09-2871
Vonnis van 26 oktober 2011
in de zaak van
DE ERVEN VAN [X],
wonende te [woonplaats],
1. [eiseres 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres 2],
wonende te [woonplaats],
over wie beiden het onderlijk gezag wordt uitgeoefend door [Y],
eiseressen,
advocaat mr. A. Grollé,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABN AMRO BANK N.V.,
voorheen geheten: Fortis Bank (Nederland) N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. P.A.J. Peeters.
Partijen zullen hierna De Erven en de Bank genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- tussenvonnis d.d. 23 december 2009,
- proces-verbaal van comparitie van partijen d.d. 1 juli 2010,
- de conclusie van repliek met producties,
- de conclusie van dupliek tevens houdende akte naamswijziging met productie,
- akte uitlating productie,
- antwoordakte.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
2.1. De Erven zijn de enige erfgenamen van [X], overleden op 1 februari 2009.
2.2. Na zijn overlijden hebben De Erven de door [X] geëxploiteerde onderneming verkocht. De Bank heeft ten behoeve van deze onderneming aan [X] financieringen ter beschikking gesteld.
2.3. Het gaat om een drietal leningen (totaal pro resto hoofdsom: € 613.750,00) en een rekening-courantkrediet (totaal pro resto hoofdsom: € 253.451,56).
2.4. Bij brief van 2 juli 2009 bericht De Bank aan De Erven onder andere het volgende:
"Hierbij vragen wij uw aandacht voor het volgende.
Bij brief van 17 februari 2009 (waarvan een kopie is bijgesloten) hebben wij de verstrekte (krediet)faciliteiten opgezegd en onze vorderingen opgeëist per 1 maart jl.
Sindsdien zijn er onderhandelingen gaande (geweest) om te komen tot verkoop van de onderneming en bedrijfspand.
Teneinde de bedrijfsaktiviteiten niet te frustreren zijn wij bereid geweest de opeising van onze vorderingen telkens uit te stellen teneinde partijen in staat te stellen de verkoop af te ronden.
Thans hebben wij vernomen dat de verkoop (van de onderneming en de onroerende zaken) geen doorgang vindt aangezien een overeenstemming niet mogelijk is gebleken.
Bovenstaande is voor ons reden over te gaan tot het per direct opeisen van onze vorderingen, zoals vastgelegd genoemde brief van 17 februari 2009.
De kredietlimiet is door ons onmiddellijk ingetrokken.
De schuld aan onze bank van thans EUR 886.934,86, te verhogen met lopende rente en kosten tot datum inlossing, dient uiterlijk 23 juli 2009 te zijn voldaan.
(...)".
2.5. Bij brief van 5 augustus 2009 wordt aan de notaris, belast met doorhaling van de door [X] aan de Bank verleende hypotheken, door de Bank bericht dat per 7 augustus 2009 haar totale vordering € 948.018,04 bedraagt. Ten aanzien van de drie leningen berekent de Bank in haar aflosnota zogenaamde "contante waarde", namelijk ter grootte van
€ 49.776,62, € 21.646,69 en € 1.126,11.
2.6. Omdat De Erven noch de kopers met de betaling van de contante waarde rekening hebben gehouden is de koop niet doorgegaan op de voorziene datum.
2.7. Teneinde de koop van de onderneming doorgang te laten vinden komen De Erven, de kopers en de Bank op 19 augustus 2009 een Addendum overeen. Dit addendum behoort bij de "Vaststellingsovereenkomst tot overname onderneming (gedateerd 18 juli 2009)". De Bank ondertekent dit Addendum "uitsluitend voor zover het de rechtspositie van Fortis Bank NV vanuit dit addendum betreft". Daarin is overeengekomen dat kopers de contante waarde betalen aan de Bank. Verder is bepaald dat De Erven de Bank dagvaarden (de onderhavige procedure) teneinde een beslissing uit te lokken of de contante waarde al dan niet is verschuldigd. Indien Fortis in het ongelijk wordt gesteld zal zij het bedrag aan contante waarde plus de wettelijke vertragingsrente overmaken aan De Erven. "Dit bedrag zal alsdan door Verkoper worden beschouwd als betaling door Koper op de koopsom." Het Addendum bevat ook een regeling voor de situatie dat Fortis de procedure wint.
2.8. Artikel 4.3 van de op de aan [X] verstrekte geldleningen van toepassing zijnde Algemene Kredietvoorwaarden luidt als volgt:
"Vervroegde algehele of gedeeltelijke aflossingen op de Lening zijn uitsluitend mogelijk in geval van daartoe strekkende voorafgaande schriftelijke toestemming van de Bank aan de Cliënt. De Bank is gerechtigd aan het verlenen van een dergelijke toestemming voorwaarden te verbinden. De Cliënt is in geval van vervroegde aflossing van een vaste geldlening een extra rente verschuldigd gelijk aan de contante waarde van de overeengekomen rente over het afgeloste bedrag, berekend over de resterende looptijd van de rentevastperiode van de vaste geldlening, verminderd met de contante waarde van de rente die de Bank zou ontvangen door het bedrag van de vervroegde aflossing voor die resterende looptijd uit te zetten op de interbancaire markt. In geval van een roll over-geldlening of een revolverende lening is vervroegde aflossing uitsluitend mogelijk op de laatste dag van een rentevastperiode en is de Cliënt een extra rente verschuldigd gelijk aan de contante waarde van de rentemarge die de Cliënt aan de Bank zou hebben betaald gedurende de resterende looptijd van de roll over-geldlening of de revolverende lening indien de vervroegde aflossing niet zou hebben plaatsgevonden.
Bij verzuim is het bepaalde over vervroegde aflossing van overeenkomstige toepassing tenzij de Bank de Lening laat voortbestaan, in welk geval de hiervoor onder artikel 2.38 genoemde extra vergoeding verschuldigd is."
De vordering
3.1. De Erven stellen de volgende vorderingen in:
"I voor recht te verklaren dat geen vergoeding van de contante waarde verschuldigd is aan de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank Bank (Nederland) N.V.,
II te bepalen dat de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank (Nederland) N.V. de reeds betaalde contante waarde ten bedrage van € 71.773,72 onmiddellijk dient terug te betalen aan eisers, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 19 augustus 2009 tot aan de dag der algehele voldoening,
III de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank (Nederland) N.V. te veroordelen in de kosten van deze procedure."
3.2. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten stellen De Erven dat door het overlijden van [X], de voordien plaatsgehad hebbende omzetting van v.o.f. naar eenmanszaak, het niet kunnen voortzetten van de onderneming door De Erven en de noodgedwongen verkoop aan een derde het in rekening brengen van de contante waarde naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zij wijzen op het vergelijkbare geval van de consument die een hypothecaire geldlening afsluit. Na overlijden is, blijkens de eigen Gedragscode van de Bank, dan geen vergoeding van de contante waarde verschuldigd. Daarbij komt dat de Bank de kopers ten behoeve van de onderneming is gaan financieren. Waarom zou er dan contante waarde vergoed moeten worden? Bij repliek wordt de achtergrond geschetst dat door de Bank forse druk werd uitgeoefend op De Erven om akkoord te gaan met verkoop van de onderneming. Nadat de koop afketste ontvingen De Erven voormelde brief van 2 juli 2009 van de Bank. Hierin wordt met geen woord gerept over de vergoeding van de contante waarde. Daarna hebben De Erven alsnog overeenstemming met de koper bereikt, onder druk van deze opzegging. Vervolgens komt de brief van 5 augustus 2009 van de Bank aan de notaris (aflosnota) waarin de contante waarde is vermeld. De Bank heeft haar informatieverplichting hierover aan De Erven geschonden. Gelet op de brief van 2 juli 2009 behoefden De Erven in redelijkheid er geen rekening mee te houden dat zij een bedrag € 71.773,72 moesten bijbetalen. Door druk te leggen op de overname van de onderneming heeft zij onrechtmatig gehandeld.
Het verweer
4.1. De Bank concludeert tot afwijzing van de vorderingen van De Erven, met hun veroordeling in de kosten van de procedure.
4.2. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten verweert de Bank zich als volgt. Er was sprake van een noodlijdende onderneming, hetgeen [X] ook wel inzag. Hij heeft zelf gezorgd voor de kopers die de onderneming feitelijk al runden. Het gaat om een zakelijke kredietverlening zodat de Code niet van toepassing is; die ziet immers op consumenten. Enige analoge toepassing gaat niet op. Het is niet zo dat De Erven uit de brief van 2 juli 2009 mogen afleiden dat met betaling van het bedrag van € 886.934,86 de vordering van de Bank voldaan zou zijn. In die brief staat immers: "te verhogen met lopende rente en kosten." Dat deze niet zijn gespecificeerd is ook logisch omdat de hoogte daarvan afhankelijk is van de datum van aflossing. Kennelijk hebben De Erven noch de kopers voorzien dat de vergoeding van de contante waarde ook door de Bank in rekening mocht en zou worden gebracht.
De beoordeling
5.1. De Erven stellen onder andere dat de redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staan dat de Bank, daags voor het passeren van de aktes ten behoeve van de overname bij de notaris, mag terugkomen op haar brief van 2 juli 2009.
5.2. De rechtbank overweegt het volgende. Het antwoord op de vraag of redelijkheid en billijkheid aan een beroep op een contractueel beding in de weg staan, hangt af van tal van omstandigheden, zoals de aard en de verdere inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt, de maatschappelijke positie en onderlinge verhouding van partijen, de wijze waarop het beding tot stand is gekomen, de mate waarin de wederpartij zich de strekking van het beding bewust is geweest, mede in verband met de aard en de ernst van de bij enige gedraging betrokken belangen.
5.3. Uitgaande hiervan dient te worden beoordeeld of De Erven erop mochten vertrouwen dat, rekening houdende met rente en kosten, de vordering van de Bank om en nabij het bedrag zou uitkomen dat in de brief van 2 juli 2009 is genoemd. De rechtbank stelt voorop dat van de Bank, gelet op haar besluit tot opzegging van de financiering, zonder meer had mogen worden verwacht dat zij in deze brief De Erven zou hebben geïnformeerd over de vergoeding terzake van de contante waarde. Het feit dat de Bank betaling van deze vergoeding verlangde kan niet worden afgeleid uit de zinsnede "te verhogen met lopende rente en kosten." De vergoeding van de contante waarde is immers geen lopende rente en evenmin kan deze worden geschaard onder kosten, mede in aanmerking nemende de aanzienlijke hoogte van deze vergoeding. Uit het onder 2.8. geciteerde beding volgt dat het gaat om (kort gezegd) een vergoeding voor gederfde rente-inkomsten wegens voortijdige beëindiging.
5.4. Het verweer van de Bank dat zij die waarde niet kon opgeven omdat zij niet wist wanneer er afgelost zou worden gaat evenmin op. Bij opzegging door de Bank geldt immers dat de Bank een dergelijke opgave, uitgaande van de door haar zelf gestelde opzegtermijn tot 23 juli 2009, al dan niet bij benadering had kunnen opgeven. De Bank mag er bovendien niet op voorhand vanuit gaan dat haar wederpartij de gestelde aflossingsdatum niet haalt, temeer nu uit haar eigen voorwaarden volgt dat De Erven verplicht waren binnen de gestelde termijn te betalen.
5.5. De rechtbank betrekt in haar beoordeling dat uit het Addendum bij de Vaststellings-overeenkomst volgt dat de kopers zich evenmin rekenschap hadden gegeven van het beding in de algemene voorwaarden over de contante waarde. Geconfronteerd met de aflosnota d.d. 5 augustus 2009 waren partijen genoodzaakt hierover nadere afspraken te maken. Deze afspraken hadden consequenties voor de hoogte van de koopprijs, zoals in het Addendum beschreven.
5.6. Verder is van belang dat niet van De Erven gevergd kan worden dat zij zelf de 16 pagina's tellende tekst van de Algemene Kredietvoorwaarden van de Bank doornemen om te bezien of en welke bedragen zij mogelijk nog aan de Bank verschuldigd zouden kunnen zijn. De Erven mogen uitgaan van de schriftelijke mededelingen van de Bank.
5.7. Dat geldt in deze zaak temeer nu De Erven in een meer verwijderd verband staan tot de Bank. Zij zijn de minderjarige kinderen van [X] en mevrouw [Y]. Uit de stukken volgt dat mevrouw [Y], hun wettelijke vertegenwoordiger, ten tijde van het overlijden reeds 10 jaar was gescheiden van [X] en gedurende die periode geen bemoeienis heeft gehad met zijn door de Bank gefinancierde onderneming. De Bank erkent onder 2 van de conclusie van dupliek dat mevrouw [Y] niet op de hoogte was van het verloop van de kredietovereenkomst gedurende die periode. De Bank diende zich de belangen van de Erven, mede in verband met de zorgplicht die op grond van haar positie in het maatschappelijk verkeer van haar mag worden verwacht, in het bijzonder aan te trekken.
5.8. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de Bank zelf het besluit heeft genomen om de kredietovereenkomst te beëindigen. Dit is blijkens de brief van 2 juli 2009 zonder enig overleg met De Erven gebeurd. Weliswaar is duidelijk dat de Bank tot deze opzegging bevoegd was, maar van belang daarbij is dat volgens de Bank zelf de onderneming van [X] al jaren noodlijdend was. Verder geldt dat de Bank erkent dat een overname noodzakelijk was zowel voor het voortbestaan van de onderneming als voor de aflossing van de leningen. Ook vanuit deze gezichtspunten gezien had van de Bank mogen worden verwacht dat zij in de opzeggingsbrief had medegedeeld dat zij vergoeding van de contante waarde verlangde.
5.9. De rechtbank is aldus van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat door de Bank een beroep wordt gedaan op artikel 4.3 van de Algemene Kredietvoorwaarden. De overige stellingen van De Erven behoeven niet te worden beoordeeld. De vorderingen van de Erven, die voor het overige door de Bank niet worden betwist, worden toegewezen, zoals hieronder is vermeld.
5.10. Als in het ongelijk gestelde partij dient de Bank te worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De specificatie hiervan luidt als volgt:
dagvaarding € 85,98
betaald griffierecht € 119,00
in debet gesteld griffierecht € 1.461,00
salaris advocaat € 2.682,00
--------------
Totaal € 4.347,98.
5.11. Omdat de Erven met een toevoeging procederen en de WTBZ en artikel 243 oud Rv nog van toepassing zijn dient de volledige proceskostenveroordeling, behoudens het betaalde griffierecht, aan de griffier te worden betaald.
De beslissing
De rechtbank
verklaart voor recht dat de Erven geen vergoeding van de contante waarde aan de Bank verschuldigd zijn,
veroordeelt de Bank om aan de Erven een bedrag van € 71.773,72 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW hierover vanaf 19 augustus 2009 tot aan de dag van algehele betaling,
veroordeelt de Bank in de kosten van procedure, aan de zijde van de Erven begroot op
€ 4.347,98, waarvan een bedrag van € 4.228,98 aan de griffier van deze rechtbank (bankrekening 56 99 90 688 t.n.v. MvJ Arrondissement Rotterdam) en een bedrag van
€ 119,00 rechtstreeks aan de Erven,
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2011.
1354/1954