vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 255991 / HA ZA 06-555
Vonnis van 2 november 2011
[eiser],
wonende in de [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. E.J. Eijsberg te Capelle aan den IJssel,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Krimpen aan den IJssel,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. V.R.M. Appelman te Rotterdam.
Partijen zullen hierna weer worden aangeduid als [eiser] - met welke aanduiding zonder onderscheid [eiser] en zijn erfgenamen worden bedoeld - respectievelijk [gedaagde], waarbij veelal geen onderscheid wordt gemaakt tussen [gedaagde a] en [gedaagde b]
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 juni 2010 en de daarin genoemde processtukken;
- de akte na tussenvonnis van [gedaagde], met producties;
- de antwoordakte na tussenvonnis van [eiser], met producties;
- de akte houdende uitlating producties, tevens antwoord na akte, met producties van [gedaagde];
- de antwoordakte uitlating producties van [eiser].
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.
De verdere beoordeling
in conventie
inleiding
Kort samengevat is tussen partijen in geschil of [gedaagde] op grond van de royaltyovereenkomst nog gehouden is royalty's aan [eiser] te betalen en of [gedaagde] schadeplichtig is omdat zij de leveringsovereenkomst met [X] - [X -1] (hierna: [X]) opzettelijk en onnodig heeft beëindigd. De rechtbank heeft hieromtrent in het tussenvonnis onder meer het volgende overwogen en beslist.
Er bestaat een samenhang tussen de koopovereenkomst aandelen waarbij [eiser] 41% van de aandelen in [X] heeft verkocht aan [gedaagde] - waarna [gedaagde] 51% van die aandelen ging houden - en de royaltyovereenkomst ter zake door [gedaagde] aan [eiser] te betalen royalty's voor door [X] aan [gedaagde] geleverde forel. Deze gelijktijdig gesloten overeenkomsten hangen ook samen met de eerder tussen [X] en [gedaagde] gesloten leveringsovereenkomst en de later tussen [eiser] en [gedaagde] tot stand gekomen aandeelhoudersovereenkomst.
Het verweer van [gedaagde] dat de royaltyovereenkomst tot stand is gekomen onder invloed van bedrog dan wel dwaling slaagt niet. Er is evenmin aanleiding voor ontbinding van deze overeenkomst op grond van het bepaalde in de artikelen 6:248 en 6:258 BW.
[gedaagde] heeft erkend dat zij over de periode 2004 tot en met januari 2008 royaltyverplichtingen heeft tot een bedrag van € 523.760,30. Het beroep van [gedaagde] op opzegging van de leveringsovereenkomst per 1 februari 2008 is gelet op de strekking van de aandeelhoudersovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Het gevolg hiervan is dat de royaltyovereenkomst moet worden uitgevoerd alsof die opzegging niet had plaatsgevonden. Dit leidt ertoe dat op de gebruikelijke wijze dient te worden afgerekend tot het in de royaltyovereenkomst genoemde maximum is bereikt. Daarbij heeft [gedaagde] de bevoegdheid haar vorderingen en die van [gedaagde B] en [X] op [eiser] te verrekenen met opeisbare vorderingen van [eiser] op [gedaagde].
Vervolgens heeft de rechtbank [gedaagde] bevolen a) een overzicht te verstrekken van de na 1 februari 2008 (rechtstreeks of via derden) door [X] aan haar geleverde producten die onder de royaltyovereenkomst vallen en b) een toelichting te geven op [gedaagde]s stelling dat [eiser] tot een bedrag van € 25.050,00 aan royalty's aan haar is verschuldigd.
Hierna zal eerst het bezwaar van [gedaagde] tegen het tussenvonnis worden besproken. Vervolgens zal de wijziging die [eiser] heeft aangebracht in de grondslag van zijn vordering aan de orde komen.
bezwaren van [gedaagde] tegen het tussenvonnis
[gedaagde] is van mening dat de leveringsovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd, enerzijds omdat naar Turks recht de directie daartoe bevoegd is en anderzijds omdat [gedaagde] met ingang van 31 maart 2005 24% van de stemrechten van [eiser] mocht uitoefenen op grond van een daartoe met [eiser] gesloten overeenkomst d.d. 17 februari 2003 (hierna: de stemovereenkomst). Voor zover [gedaagde] hiermee beoogt te betogen dat de rechtbank onder 8.22 van het tussenvonnis ten onrechte heeft geoordeeld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde] zich beroept op opzegging van de leveringsovereenkomst omdat deze is gedaan zonder instemming van [eiser], wordt het volgende overwogen.
Namens [eiser] is bij brief van 9 december 2005 aan de advocaat van [gedaagde] meegedeeld dat de stemovereenkomst niet geldig is omdat het een algemene niet geoorloofde overdracht van het stemrecht betreft. Daarbij is [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor alle door [eiser] te lijden schade als gevolg van besluiten die genomen zijn zonder hem daarover te horen en zonder zijn toestemming. Hieruit is af te leiden dat [eiser] zich niet gebonden acht aan de stemovereenkomst.
Overwogen wordt dat [gedaagde] door het sluiten van de stemovereenkomst naast het stemrecht op zijn eigen aandelen - 51% van de aandelen in [X] - het stemrecht op 24% van de aandelen in [X] verkreeg. Het betreft een geheel in het algemeen gestelde overdracht voor onbepaalde tijd waarbij geen enkele afspraak is gemaakt over de uitoefening van het overgedragen stemrecht. [gedaagde] heeft zijn stemrecht vervolgens zelfstandig uitgeoefend zonder voorafgaand overleg met [eiser] en zonder hem vooraf op de hoogte stellen van voorgenomen besluitvorming, ook als onderwerpen aan de orde waren waarvoor op grond van de aandeelhoudersovereenkomst een meerderheid van 75% van de stemmen was vereist. Hierdoor was het voor [eiser] onmogelijk over voorgenomen besluiten zijn eigen oordeel te vormen en zijn stemrecht uit te oefenen. Een dergelijke vergaande ontneming van de aan een aandeelhouder gegeven mogelijkheid invloed uit te oefenen op de besluitvorming binnen [X] is ongeoorloofd. Daarom is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [gedaagde] een beroep doet op de stemovereenkomst.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank blijft bij hetgeen in het tussenvonnis onder 8.22 is overwogen: de opzegging van de leveringsovereenkomst behoefde de instemming van [eiser] omdat [eiser] en [gedaagde] waren overeengekomen dat voor een aantal besluiten de goedkeuring van 75% van de aandeelhouders was vereist. Deze aandeelhoudersovereenkomst is op 19 mei 2003 schriftelijk vastgelegd en ondertekend namens [gedaagde] en door [eiser]. Nu gesteld noch gebleken is dat de aandeelhoudersovereenkomst is opgezegd, gold deze onverkort tussen partijen ten tijde van de opzegging van de leveringsovereenkomst. Gelet op hetgeen partijen zijn overeengekomen is niet relevant dat naar Turks vennootschapsrecht de directie van een vennootschap in beginsel bevoegd zou zijn tot opzegging van een door die vennootschap aangegane overeenkomst.
wijziging van de grondslag van de vordering
[eiser] heeft zich in de antwoordakte na tussenvonnis op het standpunt gesteld dat [gedaagde] de royalty's tot en met 2010 verschuldigd is omdat zij gehouden was de royaltyovereenkomst na te komen. Hij heeft aangevoerd dat hij op deze grond een bedrag heeft te vorderen van in hoofdsom in totaal € 1.075.716,00. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] na 2010 gewanpresteerd dan wel onrechtmatig gehandeld en hij verlangt vergoeding van de daardoor geleden schade ter hoogte van de nog verschuldigde royalty's van € 285.600,00. Opgeteld leidt dit tot een bedrag van in totaal
€ 1.361.316,00.
[gedaagde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze wijziging. De rechtbank zal de in het tussenvonnis onder 4.1 weergegeven vordering daarom gewijzigd lezen in die zin dat primair een bedrag van € 1.075.716,00 wordt gevorderd wegens tot 1 januari 2011 verschuldigde maandtermijnen. Het bij wijze van schadevergoeding gevorderde bedrag wordt gewijzigd gelezen in die zin dat € 153.883,12 wordt gevorderd. De rechtbank komt hiertoe omdat het aanvankelijk in totaal gevorderde bedrag in hoofdsom € 1.229.599,12 was en het thans gevorderde bedrag dit bedrag niet te boven dient te gaan. Als [eiser] een hoger bedrag had willen vorderen had hij zijn eis uitdrukkelijk moeten vermeerderen.
Hierna zal worden ingegaan op de hoogte van de door [gedaagde] verschuldigde royalty's en de vraag of [eiser] nog royalty's aan [gedaagde] verschuldigd is.
hoogte verschuldigde royalty
In het tussenvonnis is onder 8.120 geoordeeld dat [gedaagde] de overeengekomen royaltyvergoeding is verschuldigd en dat dit bedrag ten minste € 498.710,30 en ten hoogste € 1.588.230,00 bedraagt. Hierna wordt eerst ingegaan op de hoogte van de verschuldigde royalty over de periode tot en met januari 2008. Daarna komt de royalty over de periode van februari 2008 tot en met augustus 2009 aan de orde en vervolgens de periode van september 2009 tot en met december 2010.
periode tot en met januari 2008
[eiser] heeft bij antwoordakte na tussenvonnis opnieuw aangevoerd dat [gedaagde] verplicht was 10.000 kg forel per maand af te nemen en daarom een maandelijkse royaltyvergoeding van € 14.000,00 diende te betalen. Bij conclusie van repliek in conventie heeft [eiser] in dat verband reeds verwezen naar de leveringsovereenkomst met een addendum van 17 februari 2003. In dit addendum is opgenomen dat [gedaagde] zich verplichtte gedurende de looptijd van de leveringsovereenkomst minimaal 120.000 forellen per jaar af te nemen. Verder is daarin bepaald dat [X] verplicht was een productiecapaciteit van 140.000 gefileerde forellen per jaar te handhaven.
[gedaagde] heeft bestreden dat van de verplichte hoeveelheden uitgegaan moet worden omdat in artikel 1.2 van de royaltyovereenkomst is bepaald dat de vergoeding wordt berekend over de door [X] aan [gedaagde] geleverde forelfilet. Daarom is volgens [gedaagde] duidelijk dat bedoeld is de royaltyvergoeding te laten afhangen van de daadwerkelijk geleverde forelfilet zodat niet relevant is dat [X] een leveringsplicht had.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde] er bij dit verweer aan voorbijziet dat in het addendum een op haar rustende afnameverplichting is opgenomen, naast een op [X] rustende verplichting een zekere productiecapaciteit aan te houden. Zoals in het tussenvonnis is geoordeeld hangt de royaltyovereenkomst samen met de leveringsovereenkomst. Dit geldt dus ook voor de in het addendum opgenomen afnameverplichting, te meer omdat dit addendum gelijktijdig met de royaltyovereenkomst is gesloten. De royaltyovereenkomst moet daarom mede in het licht van de op [gedaagde] rustende afnameverplichting worden uitgelegd.
Gelet op het voorgaande legt de rechtbank de royaltyovereenkomst aldus uit dat per kilogram forelfilet een vergoeding moet worden betaald die gelet op de minimale afnameverplichting van 120.000 kg minimaal € 168.000,00 per jaar bedraagt. De omstandigheid dat in de royaltyovereenkomst geen vast bedrag per maand of per jaar is vermeld maakt dit oordeel niet anders omdat het om een minimum afnameverplichting gaat. Gelet op de capaciteit die [X] verplicht was aan te houden bestond de mogelijkheid ook dat een grotere hoeveelheid werd afgenomen. Dat [X] in staat was tot levering volgt uit de vermelding in de gepubliceerde jaarstukken 2006 van [gedaagde] (zie het tussenvonnis onder 3.14) waar in het directieverslag is vermeld dat de omzet van [X] de afgelopen twee jaar was verdubbeld en - zoals uit een door [eiser] overgelegde publicatie over [X] is vermeld - zo'n 300.000 kg gerookte forelfilet werd geproduceerd. Daarnaast is in de jaarcijfers per 31 december 2008 vermeld dat in 2007 de domestic en export sales gezamenlijk YTL 4.271.428,85 bedroegen en in 2008 YTL 3507027,30. [gedaagde] heeft in haar akte uitlating producties tevens antwoord na akte, niet bestreden dat deze bedragen er op duiden dat de productie in deze jaren voldoende was om de verplichte 120.000 kg forelfilet te leveren.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] over de periode van april 2003 tot en met januari 2008 gedurende 58 maanden minimaal € 14.000,00 aan royalty's had moeten betalen, derhalve € 812.000,00. Van dit bedrag heeft [gedaagde] in 2003 en 2004 in totaal € 226.284,00 betaald. Nu [eiser] zijn vordering heeft gebaseerd op deze minimale afnameverplichting, is [gedaagde] over genoemde periode nog een bedrag van € 585.716,00 aan hem verschuldigd.
periode van februari 2008 tot en met augustus 2009
In het tussenvonnis heeft de rechtbank [gedaagde] opgedragen een overzicht te verstrekken van de na 1 februari 2008 (rechtstreeks of via derden) door [X] aan [gedaagde] geleverde en onder de royaltyovereenkomst vallende producten.
[gedaagde] heeft aan de aan hem gegeven opdracht gevolg gegeven door bij akte twee overzichten in het geding te brengen.
Op het overzicht over 2008 is vermeld dat [gedaagde] in totaal 130.479 kg bevroren gerookte forel heeft ontvangen van [Y], de door [eiser] opgerichte vennootschap naar Turks recht. Op dit overzicht is handgeschreven toegevoegd dat 2.779 kg verse hele forel en 127.700 kg gerookte forelfilet is geleverd en dat voor de gerookte forelfilet de royaltyvergoeding
€ 178.780,00 (€ 1,40 per kg) bedraagt.
Op het overzicht over 2009 is vermeld dat [gedaagde] in de eerste acht maanden van 2009 in totaal 90.024,9 kg bevroren gerookte forel heeft ontvangen van [Y]. Op dit overzicht is handgeschreven toegevoegd dat 5.430 kg verse hele forel en 84.595 kg gerookte forelfilet is geleverd en dat voor de gerookte forelfilet de royaltyvergoeding € 118.433,00 (€ 1,40 per kg) bedraagt.
Hieruit volgt dat [gedaagde] over negentien maanden voor geleverde forelfilet op grond van de royaltyovereenkomst in elk geval een royaltyvergoeding verschuldigd is van € 297.213,00 ((127.700 + 84.595) x € 1,40). Zoals onder 2.8.4 is overwogen heeft [eiser] aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] een royaltyvergoeding van € 14.000,00 per maand dient te betalen. Dit komt over de periode van februari 2008 tot en met augustus 2009 neer op € 266.000,00. Nu het gevorderde bedrag lager is dan het door [gedaagde] opgegeven bedrag, behoeft geen bespreking het standpunt van [eiser] dat [gedaagde] ten onrechte geen opgave heeft gedaan van de hoeveelheid forelfilet die aan derden is geleverd. Daarom is evenmin relevant dat volgens [eiser] de overeenkomst niet alleen ziet op gerookte forel.
periode van september 2009 tot en met december 2010
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [X] vanaf 1 september 2009 geen forel meer heeft kunnen leveren zodat zij vanaf die datum geen royalty's meer verschuldigd is. Volgens [gedaagde] was [X] genoodzaakt haar visvoorraad aan [Y] over te dragen omdat zij niet meer aan haar financiële verplichtingen jegens deze vennootschap kon voldoen. [gedaagde] is van mening dat zij over de forelfilet die [Y] vervolgens aan haar heeft geleverd geen royaltyvergoeding is verschuldigd omdat deze forelfilet eigendom was van [Y]. [gedaagde] heeft er in dat verband op gewezen dat in artikel 1.1 van de royaltyovereenkomst is bepaald dat de vergoeding is verschuldigd over door [X] geleverde en door [gedaagde] geaccepteerde forel. Daarnaast heeft [gedaagde] verwezen naar artikel 2.1 van de royaltyovereenkomst waarin is bepaald dat het recht van [eiser] op de vergoeding eindigt zodra de levering van forelfilet door [X] aan [gedaagde] permanent wordt gestaakt ook al is het maximum bedrag van de vergoeding nog niet bereikt.
[eiser] heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat de voor het staken van de onderneming benodigde besluitvorming ongeldig is omdat de toestemming van [eiser] ontbrak.
Overwogen wordt dat uit een door [X] met [Y] op 27 mei 2008 gesloten overeenkomst blijkt dat [X] onder meer de verplichting op zich heeft genomen haar voorraad vis en een stuk grond met de zich daarop bevindende gebouwen en roerende zaken aan [Y] te verkopen. De verkoopprijs diende ter aflossing van de door [Y] overgenomen schuld van [X] aan oorspronkelijk [gedaagde]. [gedaagde] heeft niet weersproken dat [eiser] het besluit tot het aangaan van deze vergaande verplichtingen niet heeft goedgekeurd. De rechtbank houdt het er daarom voor dat dit niet is gebeurd. Deze goedkeuring was op grond van de aandeelhoudersovereenkomst wel vereist omdat de strekking van deze overeenkomst is dat voor ingrijpende besluiten, zoals in dit geval het aangaan van nieuwe verplichtingen ter aflossing van een schuld - die er feitelijk op neer komen dat de bedrijfsactiviteiten worden beëindigd - een goedkeuring van 75% van de aandeelhouders vereist (zie het tussenvonnis onder 8.22). Zoals hiervoor onder 2.4 is overwogen komt aan [gedaagde] - anders dan zij meent - geen beroep toe op de stemovereenkomst. Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde] zich beroept op overdracht van de visvoorraad aan [Y].
Het is daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [gedaagde] zich tegenover [eiser] erop beroept dat [X] geen forelfilet meer kan leveren omdat zij haar visvoorraad heeft verkocht. Gelet hierop komt aan [gedaagde] evenmin een beroep toe op het bepaalde in artikel 2.1 van de royaltyovereenkomst. [gedaagde] is derhalve gehouden de maandelijkse royaltyvergoeding die is gerelateerd aan de afnameverplichting te voldoen. [eiser] heeft zijn vordering tot het einde van 2010 gebaseerd op nakoming van de overeenkomst. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] gehouden is over de maanden september 2009 tot en met december 2010 de royaltyvergoeding aan [eiser] (een bedrag van € 224.000,00) te voldoen.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] aan royalty's nog een bedrag van € 1.075.716,00 aan [eiser] verschuldigd is.
[eiser] heeft zijn vordering over de periode na 2010 gebaseerd op wanprestatie dan wel onrechtmatige daad omdat [gedaagde] de leveringsovereenkomst opzettelijk en onnodig heeft beëindigd en betaling van de royaltyvergoeding heeft gestaakt. Op die grond heeft hij gevorderd dat [gedaagde] zijn schade vergoedt. Volgens hem betreft het een bedrag van € 285.600,00. De contante waarde hiervan bedraagt per 12 november 2010 € 263.000,00.
[gedaagde] betwist dat zij tekort geschoten is in de nakoming van haar verplichtingen omdat het staken van de leveringen is veroorzaakt door de liquiditeitsproblemen van [X].
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] het nakomen van de wederzijdse verplichtingen uit de leveringsovereenkomst heeft gefrustreerd. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] in mei 2007 heeft meegedeeld dat hij geen kapitaalinjectie in [X] zou doen en dat zij daarom op 6 juli 2007 heeft aangekondigd dat zij haar vordering op [X] met betalingen voor toekomstige leveringen zou verrekenen. [gedaagde] heeft haar vordering op [X] echter op 2 januari 2008 gecedeerd aan [Y]. Ter onderbouwing van deze cessie heeft [gedaagde] een in het Turks gestelde akte overgelegd zonder daar een vertaling bij te voegen. Uit de akte is slechts op te maken dat een bedrag van € 625.580,73 is vermeld, welk bedrag volgens [gedaagde] ziet op de hoogte van de overgedragen vordering op [X]. Vervolgens hebben [X] en [Y] de hiervoor onder 2.10.3 genoemde overeenkomst gesloten waarbij [X] ter aflossing op haar schuld nieuwe verplichtingen op zich heeft genomen, waaronder de verkoop van haar voorraad levende vis. Deze overeenkomst had tot gevolg dat [X] na verkoop van haar voorraad levende vis niet langer in staat zou zijn als leverancier van forelfilet voor [gedaagde] te fungeren in welk geval [gedaagde] op grond van de royaltyovereenkomst niet langer gehouden zou zijn een vergoeding aan [eiser] te betalen. Dit was een wens van [gedaagde]. Dit blijkt uit de jaarstukken 2006 van [gedaagde] waar in het directieverslag is vermeld dat [X] zeer winstgevend is zeker als eind 2007 gestopt kan worden met de royaltybetalingen (zie het tussenvonnis onder 3.14). Dit volgt ook uit de omstandigheid dat [X] nadat [gedaagde] grootaandeelhouder was geworden eerder pogingen heeft ondernomen tot beëindiging van de leveringsovereenkomst (zie het tussenvonnis onder 3.12 en 3.13). Daarnaast is duidelijk dat de overeenkomst van 25 mei 2008 zeer in het voordeel van [gedaagde] is omdat zij op deze wijze bewerkstelligde dat haar vordering op [X] werd voldaan aan de door haar beheerste vennootschap [Y] en zij tegelijk bevrijd zou worden van haar verplichtingen uit de royaltyovereenkomst. Door aldus te handelen is [gedaagde] toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de leveringsovereenkomst en de royaltyovereenkomst. [eiser] was bij beide overeenkomsten partij, naar onweersproken is gebleven is hij immers toegetreden tot de leveringsovereenkomst. Nu uit mededelingen van [gedaagde] duidelijk is dat zij haar verplichtingen niet wenst na te komen, is zij ook in verzuim. [gedaagde] is aansprakelijk voor de daardoor door [eiser] geleden schade die gelet op hetgeen hiervoor onder 2.5 is overwogen wordt beperkt tot € 153.883,12.
door [eiser] aan [gedaagde] verschuldigde royalty's
[gedaagde] heeft gevolg gegeven aan de door de rechtbank gegeven opdracht een nadere toelichting te geven op de volgens [gedaagde] door [eiser] aan haar verschuldigde royalty's door het volgende aan te voeren.
[X] heeft gerookte forelfilet geleverd aan Ternäben Services GmbH in Duitsland (hierna: Ternäben). Het betrof de levering van verse forellen van Albal - de aan [eiser] toebehorende vennootschap naar Turks recht die een forellenkwekerij in Adana exploiteert - die door [X] zijn gerookt en verpakt. [gedaagde] stelt dat [eiser] in verband met deze leveringen royaltyfacturen aan Ternäben heeft verzonden en dat is afgesproken dat 50% (€ 0,80) daarvan aan [X] zou toekomen. Het door [eiser] te betalen restantbedrag bedraagt volgens [gedaagde] € 25.050,00. [gedaagde] heeft in dat verband naast de eerder overgelegde factuur waarbij zij als commissie een bedrag van € 25.050,00 aan [eiser] in rekening heeft gebracht, enkel de door [X] opgestelde aan Ternäben gerichte facturen in het geding gebracht.
[eiser] betwist dat er een afspraak is gemaakt waarbij 50% van de aan hem toekomende royalty's aan [X] is toegezegd. Dat blijkt volgens hem nergens uit, ook niet uit de door [gedaagde] bij akte na tussenvonnis overgelegde facturen die alleen betrekking hebben op de visleveranties.
Nu [gedaagde] heeft aangevoerd dat de leverantie verse forellen van Albal betrof, valt zonder nadere onderbouwing niet in te zien waarom 50% van de royalty's aan [X] zou toekomen. In de royaltyovereenkomst is immers bepaald dat de royaltyvergoeding is gerelateerd aan de door [gedaagde] van [X] afgenomen hoeveelheid forelfilet. Forel die niet (indirect) van [X] afkomstig is noch aan [gedaagde] wordt geleverd valt daar niet onder. Dat wordt niet anders indien [X] de facturen voor deze levering heeft verzonden omdat Albal nog geen exportvergunning had. Nu [gedaagde] geen verdere onderbouwing heeft gegeven van de door haar gestelde afspraak, is er geen aanleiding aan te nemen dat [eiser] een royaltyvergoeding van € 25.050,00 aan [gedaagde] zou dienen te voldoen.
Het voorgaande leidt ertoe dat geen verrekening mogelijk is van het onder 2.15 genoemde bedrag. De primaire vorderingen zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 1.075.716,00 en € 153.883,12. De gevorderde rente zal als onweersproken worden eveneens toegewezen.
uitvoerbaarheid bij voorraad
[eiser] verzoekt de rechtbank geen uitvoering te geven aan haar voornemen de uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Hij betoogt dat de omstandigheid dat er in Nederland geen zekerheden zijn voldoende wordt gecompenseerd door zijn bereidheid zijn aandelen in pand te geven. Voor zover dat onvoldoende is, is hij bereid tot zekerheid van terugbetaling een bankgarantie te stellen van een Nederlandse bank.
[gedaagde] is daarentegen van mening dat de rechtbank wel uitvoering moet geven aan haar voornemen omdat [eiser] de door haar genoemde zekerheden niet kan geven vanwege de kommervolle omstandigheden waarin de erven [eiser] verkeren.
De rechtbank overweegt dat het stellen van zekerheden in de vorm van een pandrecht op de aandelen in combinatie met een bankgarantie tot een bedrag van € 625.000,00 het in het tussenvonnis onder 8.121 genoemde restitutierisico in voldoende mate opheft. Daarom zal aan de uit te spreken veroordeling de opschortende voorwaarde worden verbonden dat [eiser] zekerheid stelt in de vorm van een bankgarantie - door één van de grote Nederlandse banken - voor de eventuele terugbetaling van de uit hoofde van dit vonnis aan hem te betalen gelden. In het geval op enig moment in rechte komt vast te staan dat [eiser] de betreffende geldsom geheel of gedeeltelijk terug dient te betalen, dient dat bedrag op eerste afroep aan [gedaagde] te worden voldaan.
Per abuis is in het tussenvonnis niet vermeld dat [eiser] vergoeding van de proceskosten vordert (zie conclusie van repliek in conventie p. 86). Over dit deel van de vordering wordt als volgt geoordeeld.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 71,32
- griffierecht 4.665,00
- salaris advocaat 7.815,50 (5,5 punten × tarief € 1.421,00)
totaal € 12.551,82
In geschil is of [eiser] heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst aandelen. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] de garantiebepalingen uit die overeenkomst geschonden. Ook overigens is [eiser] in de visie van [gedaagde] de gemaakte afspraken niet nagekomen. In het tussenvonnis heeft de rechtbank - voor zover voor de verdere beoordeling van belang - het volgende overwogen en beslist.
[gedaagde] kan geen beroep doen op de garantie dat de nieuwbouw bij de overdracht van de aandelen zou zijn voltooid omdat zij daarover niet binnen bekwame tijd na ontdekking heeft geklaagd. De overige klachten zijn wel tijdig geuit en de verjaring met betrekking tot die klachten is gestuit.
Het verweer van [eiser] dat geen overnamebalans is opgemaakt gaat niet op omdat [gedaagde] een in het Turks gesteld stuk in het geding heeft gebracht dat betrekking heeft op het eerste kwartaal van 2003 dat de indruk maakt een verlies- en winstrekening en balans te bevatten. Omdat [gedaagde] als lasthebber ook voor [gedaagde B] en [X] optreedt gaat het verweer van [eiser] niet op dat alleen [X] het recht heeft vergoeding te vorderen van door een derde aan haar toegebrachte schade.
Niet vast is komen te staan dat [eiser] de door hem gegeven balansgarantie heeft geschonden wegens het door [gedaagde] gestelde niet opnemen van een voorziening in verband met:
- een door een werknemer aangespannen procedure;
- schulden als gevolg van betalingen met twee creditcards;
- een bonus waarop de directeur van [X] recht had;
- personeelskosten van een werknemer van Albal na 31 maart 2003;
- een door achttien werknemers aangespannen procedure voor betaling van oude rechten.
De gegeven balansgarantie is evenmin geschonden vanwege het gestelde wegwerken van een negatief kassaldo.
Daarnaast is niet vast komen te staan dat [eiser] heeft gewanpresteerd omdat de winsten over 2003 tot en met 2007 lager zijn uitgevallen. Evenmin is komen vast te staan dat [eiser] en [gedaagde] hebben afgesproken dat zij ieder voor 50% zouden bijdragen aan de financiering van [X] zodat van een tekortkoming op dat punt geen sprake is.
Met betrekking tot de stellingen van [gedaagde] - te weten:
- gebreken in de boekhouding;
- het verzuim tot een bedrag van € 33.449,00 royaltyvergoedingen te betalen;
- het na het einde van zijn bestuur ten laste van [X] boeken van hoge kosten voor onnodig lang verblijf;
- het over de maand april 2003 ten laste van [X] brengen van lonen en sociale lasten van de afgestoten vestiging Albal;
- de onttrekking van gelden aan [X] door [eiser] na 31 maart 2003;
is geen sprake van een tekortkoming in de nakoming van zijn verplichting uit de koopovereenkomst aandelen.
Met betrekking tot de balansgaranties is geoordeeld dat de voorraad vis voor € 167.145,00 te hoog is gewaardeerd op de overnamebalans. Daarnaast is de balansgarantie geschonden omdat in de periode vóór 31 maart 2003 wegens sociale lasten een hoger bedrag is betaald dan als reservering was opgenomen op de balans. De verplichting van [X] uit hoofde van de sennets is niet op de balans opgenomen, wat een inbreuk op de balansgarantie betekent.
Indien [X] op grond van de sennets bedragen heeft betaald moet [eiser] die betalingen doen die nodig zijn om [gedaagde] in de positie te brengen waarin zij zou zijn geweest indien de schending zich niet zou hebben voorgedaan. De vraag doet zich dan voor of, en zo ja tot welk bedrag, met die verplichting van [eiser] een eveneens niet uit de balans blijkende schuld van [X] aan [eiser] kan worden verrekend. Omdat over de omvang van deze schuld is onderhandeld is voorshands bewezen geacht dat [gedaagde] en [X] bekend waren met een niet uit de balans blijkende schuld van (ten minste) € 180.000,00.
Om de hoogte van de vordering van [X] uit hoofde van de sennets te kunnen vaststellen heeft de rechtbank aan [gedaagde] opgedragen bewijs te leveren van de betalingen die door [X] zijn gedaan uit hoofde van die sennets. Daarnaast is [gedaagde] toegelaten tegenbewijs te leveren tegen het voorshands bewezen geachte feit dat [X] en [gedaagde] bekend zijn met een schuld van [X] aan [eiser] van (ten minste) € 180.000,00. Ook heeft de rechtbank aan [gedaagde] bevolen een door haar accountant gewaarmerkt overzicht in het geding te brengen van het verloop van de rekening-courantverhouding tussen [X] en [eiser] vanaf 1 januari 2003 tot heden.
bezwaren tegen het tussenvonnis
Volgens [eiser] is de rechtbank niet ingegaan op zijn stelling dat de tekorten met betrekking tot de visvoorraden reeds zijn verrekend. Daarbij ziet hij er echter aan voorbij dat hij ook heeft aangevoerd dat daarover in Turkije een procedure aanhangig is gemaakt en dat de rechtbank in het tussenvonnis reeds heeft geoordeeld dat ervan wordt uitgegaan dat [X] in die procedure in het gelijk is gesteld zodat verrekening op dit punt geen rol speelt. Nu [eiser] geen vonnis heeft overgelegd waarin een andersluidend oordeel is gegeven over het geschil in die Turkse procedure ziet de rechtbank geen aanleiding om hierop terug te komen. De rechtbank ziet evenmin aanleiding [gedaagde] op te dragen de uitspraken in de Turkse procedures in het geding te brengen. Het wordt ervoor gehouden dat [eiser] - direct of indirect - was betrokken bij deze en andere procedures zodat hij daarover zelf zou kunnen beschikken.
[gedaagde] heeft gevolg gegeven aan de opdracht tot bewijslevering betreffende de door [X] gedane betalingen door afschriften van achttien geïnde sennets in het geding te brengen. [eiser] heeft hieromtrent aangevoerd dat op het door [gedaagde] overgelegde overzicht van geïnde sennets slechts zeventien sennets zijn vermeld zodat niet van een bedrag van € 204.210,00 moet worden uitgegaan maar van € 192.865,00. Volgens [gedaagde] is de eerste sennet niet op de door de accountant gewaarmerkte lijst vermeld omdat deze al vóór de bestuursoverdracht was betaald.
Overwogen wordt dat voor het bepalen van de hoogte van de vordering van [X] op [eiser] uit hoofde van de sennets dient te worden vastgesteld welke bedragen [X] daadwerkelijk heeft betaald. Nu [gedaagde] - onweersproken - heeft aangevoerd dat de sennets enkelvoudig worden uitgeschreven met een officieel stempel en zegel, terwijl na betaling het rechter onderhoekje wordt afgescheurd, acht de rechtbank [gedaagde] geslaagd in het bewijs dat [X] op de sennets in totaal € 204.210,00 heeft betaald.
De volgende te beantwoorden vraag is of verrekening mogelijk is met een eveneens niet uit de balans blijkende schuld van [X] aan [eiser].
[gedaagde] heeft in het kader van het door haar te leveren tegenbewijs ter ontzenuwing van het voorshands bewezen geachte feit dat [X] en [gedaagde] bekend waren met deze schuld betoogd dat wel is onderhandeld over opname door [eiser] van vier keer € 45.000,00 maar deze bedragen zouden uitsluitend als winstuitkeringen en/of rekening-courantopnamen aan [eiser] ter beschikking worden gesteld onder de voorwaarde dat de rekening-courantstand c.q. de winst daarvoor ruimte zou bieden. Die situatie heeft zich volgens [gedaagde] niet voorgedaan zodat van een bestaande schuld van [X] aan [eiser] geen sprake is. [gedaagde] stelt dat zij een dergelijke schuld ook schriftelijk zou hebben laten vastleggen. Volgens [gedaagde] is in de geprognosticeerde winstberekening juist vermeld dat [eiser] gedurende vier jaar een aflossingsverplichting had van € 45.000,00 per jaar.
[gedaagde] heeft op deze wijze onvoldoende naar voren gebracht om te ontzenuwen dat [X] en [gedaagde] bekend waren met de schuld aan [eiser]. [gedaagde] is immers niet - zoals haar was verzocht - ingegaan op de door de rechtbank in het tussenvonnis genoemde bewijsstukken. In al deze stukken wordt gesproken over een schuld van [X] aan [eiser], in oktober 2003, op 12 november 2003, 20 november 2003, 5 februari 2004, 26 februari 2004 en 23 maart 2004 wordt gesproken over de hoogte van de schuld waarbij [X] en [gedaagde] steeds uitgaan van vier keer
€ 45.000,00. Pas in het faxbericht van 23 maart 2004 wordt melding gemaakt van de voorwaarde dat er winst moet worden gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] met deze achteraf gestelde voorwaarde akkoord is gegaan. Voor zover [gedaagde] heeft beoogd te betogen dat de in het tussenvonnis onder 3.17 weergegeven notulen slechts een verslag bevat van wat is besproken maar dat geen sprake is van aanvaarde bedragen, merkt de rechtbank op dat het weergegeven citaat wordt voorafgegaan door "Contractueel is overeengekomen dat voor overdracht navolgende zaken zijn afgehandeld respectievelijk worden afgehandeld." wat duidt op een afspraak en niet op een vrijblijvende bespreking.
[gedaagde] heeft nog bewijs aangeboden door het horen van getuigen. Nu hetgeen zij naar voren heeft gebracht geen twijfel doet rijzen over hetgeen voorshands bewezen is geacht zal zij daartoe niet worden toegelaten. Daarbij komt dat [gedaagde] er aan voorbijziet dat aan haar bij tussenvonnis reeds bewijs was opgedragen en dat zij toen in de gelegenheid is gesteld opgave te doen van verhinderdata van alle betrokkenen.
Het wordt er derhalve voor gehouden dat [gedaagde] op de hoogte was van een schuld van [X] aan [eiser] ter hoogte van vier keer € 45.000,00, derhalve € 180.000,00. Dit bedrag kan [eiser] verrekenen met het door hem verschuldigde bedrag van € 204.210,00. Dit leidt ertoe dat [eiser] nog een bedrag van € 24.210,00 verschuldigd is.
Het door [eiser] aan [gedaagde] verschuldigde bedrag komt derhalve uit op € 429.443,00 (€ 167.145,00 + € 58.088,00 + € 24.210,00). [eiser] heeft naar voren gebracht dat aan hem de keuze moet worden gelaten op welke wijze hij deze bedragen wil betalen omdat dit in de koopovereenkomst is bepaald. Hij kiest primair voor vergoeding aan [X] door verrekening met zijn rekening-courantvordering.
De te beantwoorden vraag is of de door [eiser] verschuldigde bedragen kunnen worden verrekend met de rekening-courantvordering van [eiser] op [X]. In dat verband is aan [gedaagde] opgedragen een door haar accountant gewaarmerkt overzicht van het verloop van de rekening-courantverhouding tussen [X] en [eiser] vanaf
1 januari 2003 tot heden in het geding te brengen.
[gedaagde] heeft aan deze opdracht gevolg gegeven door de in het Turks gestelde balans over 2002, 2003 en 2004 over te leggen alsmede een gewaarmerkte staat van de huidige rekening-courantverhouding met [eiser] die na zijn overlijden is overgezet naar zijn erfgenamen [Z] en [Q]. Uit de overgelegde stukken blijkt echter alleen wat het saldo per balansdatum is en dat het saldo na het overlijden van [eiser] € 137.955,94 bedroeg. Weliswaar is met betrekking tot de sennets vermeld dat deze niet zijn opgenomen in de rekening-courantverhouding, maar voor het overige blijkt niet welke vorderingen en schulden in de rekening-courantverhouding zijn verwerkt. Nu niet blijkt wat sinds 2003 het verloop van de rekening-courantverhouding is geweest, heeft [gedaagde] niet voldaan aan de haar gegeven opdracht.
Nu [gedaagde] heeft nagelaten inzicht te verschaffen in de samenstelling van de rekening-courantverhouding kan niet worden nagegaan of door [gedaagde] in deze procedure gevorderde bedragen - met uitzondering van de bedragen betreffende de sennets - reeds in rekening-courant zijn geboekt. Dit wordt in het nadeel van [gedaagde] uitgelegd. Er wordt daarom van uitgegaan dat de hiervoor genoemde door [eiser] te betalen bedragen met betrekking tot de visvoorraad en de sociale lasten reeds zijn verwerkt in de rekening-courantverhouding. Nu voorts het huidige saldo toereikend is om daarmee het resterende op de sennets betrekking hebbende bedrag te verrekenen, zal [eiser] niet worden veroordeeld tot betaling van de hiervoor genoemde bedragen.
Hoewel de vordering van [gedaagde] zal worden afgewezen, kan niet worden gezegd dat zij geheel in het ongelijk is gesteld. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
De beslissing
De rechtbank
in conventie
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.075.716,00 (één miljoen vijfenzeventigduizend zevenhonderdzestien euro), zijnde de tot en met 2010 verschuldigde en niet betaalde maandtermijnen voortvloeiende uit de tussen partijen op 17 februari 2003 gesloten overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente over iedere verschenen maandtermijn van € 14.000,00 per maand vanaf 1 augustus 2004 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 153.883,12 (honderddrieënvijftigduizend achthonderddrieëntachtig euro en twaalf eurocent) bij wijze van schadevergoeding vanwege de onrechtmatige opzegging van de leveringsovereenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2011 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op
€ 12.551,82;
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad;
verbindt aan de verklaring onder 3.4 de voorwaarde dat [eiser] ten behoeve van [gedaagde] zekerheid heeft gesteld in de vorm van:
- een pandrecht op de aandelen van [eiser] in [X];
- een bankgarantie van één van de grote Nederlandse banken voor een bedrag van € 625.000,00 (zeshonderd vijfentwintigduizend euro);
in reconventie
wijst de vorderingen af;
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2011.
2066 / 1354