ECLI:NL:RBROT:2012:BV6778

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
370741 / HA ZA 11-170
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van hypotheekakte op basis van gezag van gewijsde

In deze zaak vordert eiser, [eiser], de vernietiging van een hypotheekakte die eerder onderwerp van geschil is geweest in een andere procedure. Deze eerdere procedure heeft geleid tot een arrest van het gerechtshof 's-Gravenhage, dat in kracht van gewijsde is gegaan. Eiser stelt dat de hypotheekakte nietig is vanwege een schijnhandeling bij het opmaken van de onderhandse akte en dat de vestiging van de hypotheek op het pand [Y] niet rechtsgeldig is. Gedaagden, bestaande uit [gedaagde 1], [gedaagde 2] en de besloten vennootschap [gedaagde 3], verzetten zich tegen de vordering van eiser en beroepen zich op het gezag van gewijsde van het eerdere arrest. De rechtbank overweegt dat de rechtsbetrekking tussen partijen in de eerdere procedure is vastgesteld en dat de vordering van eiser in deze procedure stuit op het gezag van gewijsde van het arrest van het hof. De rechtbank concludeert dat de vordering van eiser niet-ontvankelijk is, omdat de beslissingen van het hof bindend zijn en de vordering van eiser niet kan worden beoordeeld zonder inbreuk te maken op het gezag van gewijsde. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 370741 / HA ZA 11-170
Vonnis van 22 februari 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te Leeuwarden,
eiser,
advocaat mr. R. Skála,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te Oegstgeest,
2. [gedaagde 2],
wonende te Bloemendaal,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. W. Taekema.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd.
Gedaagden zullen hierna ieder afzonderlijk [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en gezamenlijk - in enkelvoud - [gedaagden] worden genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen d.d. 17 en 24 december 2010;
- de akte overlegging producties, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de akte wijziging en vermeerdering van eis tevens conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek, met producties;
- het schriftelijk pleidooi van [eiser], met producties;
- de pleitnotities van mr. Taekema;
- de repliek op het schriftelijk pleidooi van [gedaagden];
- de reactie van mr. Taekema op pleidooi van mr. R. Skála.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
[eiser] en [gedaagde 1] zijn op 8 juli 1988 op huwelijkse voorwaarden gehuwd. [gedaagde 2] is een broer van [gedaagde 1[gedaagde 3] is de persoonlijke vennootschap van [gedaagde 2].
In 1989 heeft [gedaagde 1] de eigendom[X]het pand [X] (hierna: het pand [X]). In 1992 heeft [gedaagde 1] de eigendo[Y]het pand [Y] (hierna: het pand [Y]) en van een perceel grond achter de [Y] te Leiden (hierna: het perceel grond). Beide panden werden verhuurd.
Op 18 maart 1994 zijn de twee panden en het perceel grond door [gedaagde 1] in economische eigendom aan [eiser] overgedragen.
In oktober 1997 hebben [eiser] en [gedaagde 1] een woning aan de [Z] gekocht. Deze woning - waar zij zijn gaan wonen - hebben zij ieder voor de helft in eigendom verkregen. De woning bevond zich in een slechte staat.
In september 2000 heeft [gedaagde 2] een contract opgesteld waarvan de inhoud, volgens de door [eiser] in het geding gebrachte productie 9 bij akte overlegging producties, als volgt luidt:
"Ondergetekenden:
1 [gedaagde 3], hierna te noemen geldgever
En
2 de heer [eiser] en mevrouw [gedaagde 1], hierna te noemen geldnemer
Komen overeen als volgt:
1 Geldgever is bereid aan geldnemer een bedrag te lenen van ƒ 150.000.
2 Geldnemer zal dit geld uitsluitend gebruiken voor het verbouwen van zijn woonhuis.
3 Het bedrag zal uiterlijk 31 december 2001 worden terugbetaald hetzij uit de verkoopopbrengst van één of meer van de bestaande verhuurde panden, hetzij op een andere wijze.
4 Als zekerheid voor de lening zal geldnemer op eerste verzoek hypotheek geven op één van de panden.
5 Op de lening is rente verschuldigd tegen een percentage gelijk aan dat van de huidige hypothecaire geldlening, momenteel 4,7% tot 1 november 2000.
Aldus overeengekomen te Bloemendaal
27 september 2000
Geldnemer Geldgever
(een handtekening) (een handtekening) (een handtekening)
[e[eiser] [gedaagde 1] [gedaagde 3]"
In november 2000 heeft [gedaagde 1] de echtelijke woning te [Z] verlaten.
Bij notariële akte, verleden op 14 december 2000 voor notaris [A], heeft [gedaagde 1] op verzoek van en ten behoeve v[gedaagde 3] een (tweede) hypotheek gevestigd op de panden [X] en [Y] en op het perceel grond voor een totaalbedrag van ƒ 280.000,--. In deze akte, waarin [gedaagde 1] als hypotheekgever [gedaagde 3] als hypotheekhouder is aangeduid, is het volgende vermeld:
"Hypotheekverlening
"De hypotheekgever verklaarde ter uitvoering van voormelde overeenkomst, aan de hypotheekhouder het recht van tweede hypotheek te verlenen tot het hierna te noemen bedrag op het hierna te noemen onderpand, tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de hypotheekhouder blijkens haar administratie van mevrouw [gedaagde 1] en de heer [e[eiser] [...] zowel van hen te samen als van ieder van hen afzonderlijk [...] te vorderen heeft of mocht hebben, uit hoofde van een onderhandse akte van geldlening van zevenentwintig september tweeduizend, waarvan een kopie aan deze akte zal worden gehecht, alsmede uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen [....]."
Het huwelijk tussen [eiser] en [gedaagde 1] is in juni 2003 ontbonden.
Bij een tussen [eiser] als appellant [gedaagden] als geïntimeerden gewezen arrest d.d. 8 september 2009 van het gerechtshof 's-Gravenhage is [gedaagden] hoofdelijk veroordeeld om aan [eiser] te vergoeden de door hem als gevolg van de vestiging op 14 december 2000 van hypotheek op het pand [X] en het perceel grond geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Van dit arrest is geen cassatieberoep ingesteld.
Het geschil
Na eisvermeerdering vordert [eiser] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de onderhandse akte d.d. 27 september 2009 en de hypotheekakte d.d. 14 december 2000 nietig te verklaren, althans te vernietigen, met veroordeling v[gedaagden] in de proceskosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] - verkort weergegeven - de volgende stellingen aan zijn vordering ten grondslag gelegd:
[eiser] heeft belang bij vernietiging van de hypotheekakte d.d. 14 december 2000 aangezien deze als authentieke akte formele en materiële bewijskracht heeft. Dit betekent dat de inhoud van die akte vaststaat hetgeen tot gevolg zou hebben dat [eiser] in een nog door hem aanhangig te maken schadestaatprocedure (in verband met het sub 2.8 genoemde arrest) op grond van artikel 6:101 BW voor een deel van de schade aansprakelijk zal worden gehouden.
Er is sprake van een schijnhandeling bij het opmaken van de onderhandse akte d.d. 27 september 2009. De overeenkomst van geldlening is aangegaan met als doel (een deel van de) de verbouwing van de echtelijke woning te financieren. Het geleende geld is echter niet gebruikt voor de verbouwing maar voor de betaling van huishoudelijke kosten.
Het arrest van het gerechtshof 's-Gravenhage gaat er vanuit dat [eiser] toestemming heeft gegeven voor het vestigen van een hypothecaire geldlening op het pand [Y] doch daarbij is geen rekening gehouden met de schijnhandeling bij het opmaken van de onderhandse akte. Nu sprake is van strijd met de wet, de goede zeden of de openbare orde, is de onderhandse akte d.d. 27 september 2009 nietig. Dit betekent dat de daarop gegronde hypotheekakte d.d. 14 december 2000 eveneens nietig is.
Indien geoordeeld wordt dat wel toestemming is gegeven voor de vestiging van de hypotheek op één of beide beleggingspanden, voldoet de hypotheekakte d.d. 14 december 2000 niet aan de vormvoorschriften van artikel 3:260 lid 3 BW. De vermeende toestemming van [eiser] kan alleen dan in de hypotheekakte worden opgenomen indien daarvan blijkt uit een notariële volmacht. Aangezien daarvan geen sprake is, is de hypotheekakte ex artikel 3:39 BW nietig. Daarnaast geldt dat [eiser] geen toestemming had gegeven om een (tweede) hypotheek te vestigen op zijn economische eigendommen.
Voor zover de onderhandse akte d.d. 27 september 2000 en de hypotheekakte d.d.
14 december 2000 niet nietig zijn, dan dienen ze te worden vernietigd wegens bedrog c.q. misbruik van omstandigheden.
Het handelen van [gedaagden] is voorts in strijd met de Kadasterwet, de Wet op het Notarisambt, de goede zeden en de openbare orde.
Het verweer van [gedaagden] strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiser] in de proceskosten.
Aan het verweer zijn - verkort weergegeven - de volgende stellingen ten grondslag gelegd.
[eiser] dient op grond van artikel 236 Rv in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het arrest d.d. 8 september 2009 van het gerechtshof 's-Gravenhage, waarin de onderhandse akte van geldlening d.d. 27 september 2000 en de hypotheekakte d.d. 14 december 2000 ter zake de [Y] door het hof als rechtsgeldig zijn aanvaard, is in kracht van gewijsde gegaan. Daarmee verdraagt de vordering van [eiser] in deze procedure zich niet. [eiser] had zijn stellingen met betrekking tot de inhoud en strekking van beide akten naar voren moeten brengen in de voor rechtbank en hof
's-Gravenhage gevoerde procedures. De onderhavige vordering gebaseerd op nietigheid of vernietigbaarheid van beiden akten is dan ook tardief ingesteld.
Een vernietiging van de hypotheekakte zal geen invloed hebben op de hoogte van een eventuele schadevergoeding die, gelet op het arrest d.d. 8 september 2009 van het hof 's-Gravenhage, in een (nog aanhangig te maken) schadestaatprocedure aan [eiser] zal worden toegekend.
Er is geen sprake van schijnhandelingen. De onderhandse akte van geldlening d.d. 27 september 2000 had geen ongeoorloofde inhoud of strekking. Dit volgt ook uit het arrest d.d. 8 september 2009 van het gerechtshof 's-Gravenhage. Daarin is bevestigd dat de toestemming van [eiser] voor het vestigen van hypotheek is gegeven bij de overeenkomst van geldlening d.d. 27 september 2000.
Het feit dat [gedaagden] wist dat [eiser] de economische eigendom van de onroerende zaken had, betekent niet dat zij in en na november 2000 niet te goeder trouw was.
Betwist wordt dat sprake is van bedrog c.q. misbruik van omstandigheden bij het opmaken van de onderhandse akte van geldlening d.d. 27 september 2000 en de hypotheekakte d.d. 14 december 2000.
De beoordeling
Bij akte wijziging en vermeerdering van eis tevens conclusie van repliek heeft [eiser] zijn eis vermeerderd in die zin dat hij thans vordert, primair, dat de onderhandse akte d.d. 27 september 2000 en de hypotheekakte d.d. 14 december 2000 nietig worden verklaard, subsidiair, dat deze akten worden vernietigd.
[gedaagden] heeft tegen deze eisvermeerdering geen bezwaar gemaakt.
De rechtbank is evenmin ambtshalve gebleken van strijd met de eisen van een goede procesorde. Zij zal dan ook op de vermeerderde eis recht doen.
Het meest verstrekkende verweer betreft het beroep v[gedaagden] op het gezag van gewijsde van het arrest d.d. 8 september 2009 van het gerechtshof
's-Gravenhage. [gedaagden] heeft daartoe gesteld dat het hof bij dat arrest de akte d.d. 27 september 2000 en de hypotheekakte d.d. 14 december 2000 als rechtsgeldige stukken heeft aanvaard. Nu voornoemd arrest in kracht van gewijsde is gegaan, is de rechtbank in de onderhavige procedure aan de in dat arrest vervatte beslissingen gebonden, aldus [gedaagden]
Volgens [eiser] komt uitsluitend aan het dictum van het arrest d.d. 8 september 2009 van het gerechtshof 's-Gravenhage gezag van gewijsde toe. De overwegingen van het hof vormen zogenaamd vrij bewijs en kunnen in een nieuwe procedure tussen partijen worden ontkracht met nieuw bewijs van het tegengestelde, aldus [eiser].
De rechtbank overweegt het volgende.
Het gezag van gewijsde geldt tussen partijen wanneer een van hen daarop een beroep doet. In dit geval heeft [gedaagden] een beroep gedaan op het gezag van gewijsde dat het arrest d.d. 8 september 2009 van het gerechtshof 's-Gravenhage door het uitblijven van cassatieberoep heeft gekregen. Dit betekent dat de rechtbank voor de onderhavige vordering zal moeten nagaan of en zo ja, in hoeverre de bindende kracht van een in dat arrest gegeven beslissing aan beoordeling van het onderwerp van die vordering in de weg staat. Alvorens daartoe over te gaan, stelt de rechtbank het volgende voorop.
Tussen partijen is niet in geschil dat het arrest d.d. 8 september 2009 van het gerechtshof 's-Gravenhage in kracht van gewijsde is gegaan nu daartegen geen cassatieberoep is ingesteld.
Artikel 236 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt over het gezag van gewijsde:
"Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht."
De ratio van artikel 236 Rv is dat het ongewenst is dat een eenmaal beslecht geschilpunt in een volgende procedure opnieuw ter discussie wordt gesteld. Wanneer een partij zich niet in een beslissing kan vinden, dient zij (cassatie)beroep aan te tekenen. Wanneer zij dat niet doet, krijgt de beslissing kracht van gewijsde. Van belang hierbij is dat niet alleen het dictum - de eigenlijke beslissing - gezag van gewijsde toekomt, maar dat dit ook toekomt aan de dragende overwegingen. Dat zijn in het bijzonder de beslissingen ten aanzien van de verschillende rechtsbetrekkingen tussen partijen die de beslissende instantie in zijn overwegingen heeft verwoord en die aan het dictum ten grondslag liggen.
Van "in geschil" is niet alleen sprake als er een debat tussen partijen heeft plaatsgehad over het betreffende punt. Indien een feit of recht is vastgesteld op de grond dat het niet is weersproken is ook sprake van een "beslissing" in de zin van artikel 236 Rv.
Gelet op het voorgaande gaat [eiser] er ten onrechte vanuit dat slechts aan het dictum van het arrest d.d. 8 september 2009 gezag van gewijsde toekomt en dat in de onderhavige procedure van de overige in genoemd arrest gegeven oordelen nog zou kunnen worden afgeweken.
De rechtbank zal thans ingaan op de vraag of het arrest d.d. 8 september 2009 van het gerechtshof 's-Gravenhage in de weg staat aan nietigverklaring of vernietiging van de onderhandse akte d.d. 27 september 2000 en de hypotheekakte d.d. 14 december 2000.
Volgens [gedaagden] gaat het in de onderhavige procedure om dezelfde rechtsbetrekking tussen dezelfde partijen, te weten de rechten en verplichtingen die voor partijen over en weer al dan niet voortvloeien uit de geldlening en de accessoir gevestigde hypotheek op de panden. Het gerechtshof heeft zowel de onderhandse akte d.d. 27 september 2009 als de hypotheekakte d.d. 14 december 2000 als rechtsgeldig aangemerkt, met dien verstande dat de hypotheek niet had mogen worden gevestigd op beide panden maar enkel op het pand [Y]. Dit volgt uit de interpretatie van het hof van de overeenkomst van geldlening d.d. 27 september 2009. Het oordeel van het hof brengt mee dat [eiser] in de onderhavige procedure geen nietigverklaring of vernietiging van de hypotheekakte (meer) kan vorderen, aldus nog steeds [gedaagden]
[eiser] stelt dat dit verweer niet kan slagen omdat in de procedure voor het gerechtshof door hem geen nietigverklaring c.q. vernietiging van de hypotheekakte d.d. 14 december 2000 is gevorderd en daarover niet ex artikel 23 Rv is beslist. Daarnaast is er geen oordeel gegeven over de rechtsgeldigheid van de onderhandse akte d.d. 27 september 2000 of de hypotheekakte d.d. 14 december 2000, aldus [eiser].
De rechtbank overweegt het volgende.
De vordering in de onderhavige procedure wordt jegens dezelfde partijen ([gedaagden]) ingesteld als de vordering in de procedure bij het gerechtshof 's-Gravenhage die tot het arrest d.d. 8 september 2009 heeft geleid. [eiser] is in beide procedures eisende partij.
In beide procedures gaat het om hetzelfde feitencomplex en houden de vorderingen van [eiser] tegen [gedaagden] verband met de vestiging van de hypotheek op
14 december 2000.
In het arrest d.d. 8 september 2009 is ten aanzien van de vorderingen op basis van de vestiging van de hypotheek tegen [gedaagden], voor zover hier relevant, het volgende overwogen:
"Ad ii) Heeft [eiser] toestemming gegeven voor de vestiging van de hypotheek?
[...]
22. [...] Bij deze stand van zaken is als vaststaand te beschouwen dat het 'signed contract of 27 september 2000', waarover [eiser] in zijn onder 21 genoemde brieven spreekt, dezelfde inhoud heeft als het exemplaar van [ged1/ged2] van de 27 september 2000-akte. [...] Dit betekent dat tussen [eiser] en [ged1/ged2] is overeengekomen als in het exemplaar van [ged1/ged2] staat vermeld. Derhalve hoeft niet meer te worden onderzocht of de handtekening die op dat exemplaar bij de naam '[e[eiser]' is geplaatst, al dan niet van [eiser] afkomstig is. [...]
23. In artikel 4 van de 27 september 2000-akte is alleen toestemming opgenomen voor de vestiging van een hypotheek 'op één van de panden'. [...] Het standpunt van [eiser] over de betekenis van de woorden 'op één van de panden' moet derhalve voor juist worden gehouden.
Zijn [gedaagden] aansprakelijk?
24. Nu [eiser] voor de hypotheekverlening op 'op één van de panden' toestemming heeft gegeven, vormt de vestiging van de hypotheek op dat ene pand geen tekortkoming van [gedaagde 1] en is reeds daarom het aanzetten daartoe/meewerken daaraan door [ged2/ged3] en [B] niet onrechtmatig.
[...]
25. [gedaagde 1] heeft evenwel ook op het andere pand en het perceel grond een hypotheek gevestigd, en daarvoor had zij geen toestemming van [eiser]. Dit levert een tekortkoming van haar op.
[...]
26. [...] blijkt dat [eiser] er voor heeft gekozen om toe te staan dat hypotheek wordt gevestigd op het pand [Y] [...].
27. Uit het voorgaande vloeit voort dat [gedaagde 1] verplicht is om aan [eiser] de schade te vergoeden die hij heeft geleden als gevolg van de vestiging van de hypotheek op het pand [X] en het perceel grond."
Zowel de hiervoor weergegeven vaststellingen van feiten als de toetsing door het hof op grond van de stellingen van partijen heeft kracht en dus gezag van gewijsde. In de procedure bij het hof zijn de rechten en verplichtingen die voor partijen voortvloeien uit de onderhandse akte d.d. 27 september 2009 en de hypotheekakte d.d. 14 december 2000 aldus vastgesteld dat [eiser] toestemming heeft gegeven voor hypotheekverlening op het pand [Y]. Het hof verbindt hieraan de conclusie dat die hypotheekverlening geen tekortkoming van [gedaagde 1] oplevert en dat het aanzetten daartoe/meewerken daaraan door [gedaagde [gedaagde 3] niet onrechtmatig is.
Voorts blijkt uit het arrest van 8 september 2009 van het hof 's-Gravenhage dat als vaststaand is aangenomen dat de onderhandse akte van geldlening d.d. 27 september 2000 rechtsgeldig is.
De vordering van [eiser] in de onderhavige procedure strekt ertoe dat beide akten nietig worden verklaard althans vernietigd worden. Nu echter in de procedure bij het hof de rechtsbetrekking tussen partijen met betrekking tot die akten is vastgesteld zoals hiervoor vermeld en het hof daarmee de vestiging van hypotheek op het pand [Y] rechtsgeldig acht, stuit de vordering van [eiser] in de onderhavige procedure reeds af op het gezag van gewijsde van het arrest d.d. 8 september 2009.
De stellingen van [eiser] in de onderhavige procedure komen er feitelijk beschouwd allemaal op neer dat [eiser] geen toestemming heeft gegeven voor het op
14 december 2000 vestigen van hypotheek op de [X] en het perceel grond, en dat ten aanzien van de door het hof gestelde toestemming met betrekking tot de [Y] geen rekening is gehouden met de schijnhandeling van het opmaken van de onderhandse akte. Ditzelfde onderwerp heeft centraal gestaan in de procedure voor het hof, terwijl ook de feiten en stellingen in de onderhavige procedure in wezen niet verschillen van de feiten en stellingen die in de procedure bij het hof zijn betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank betreffen de beslissingen van het hof dezelfde rechtsbetrekking als de rechtsbetrekking die in de onderhavige procedure aan de vordering ten grondslag wordt gelegd.
Het feit dat [eiser] in de onderhavige procedure, anders dan in de procedure voor het hof, nietigverklaring c.q. vernietiging van de hypotheekakte d.d. 14 december 2000 en de akte van geldlening vordert en dus thans slechts andere juridische conclusies verbindt aan diezelfde rechtsbetrekking, doet hieraan niet af. Voor het inroepen van het gezag van gewijsde is niet vereist dat de vordering dezelfde is. Voldoende is dat tussen partijen dezelfde rechtsbetrekking in geschil is. Aan dit criterium is blijkens het hiervoor overwogene, voldaan.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet aan een inhoudelijke beoordeling van de onderhavige vordering toe omdat partijen gebonden zijn door de beslissingen die zijn vervat in het in kracht van gewijsde gegane arrest d.d. 8 september 2009 van het gerechtshof 's-Gravenhage.
[eiser] dient derhalve in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht: € 258,--
- salaris advocaat: € 1.808,-- (4 punten * tarief € 452,--)
Totaal: € 2.066,--
De beslissing
De rechtbank,
verklaart [eiser] niet ontvankelijk in zijn vordering;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 2.066,--;
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Laurijssens en in het openbaar uitgesproken op
22 februari 2012.
1990/1963