ECLI:NL:RBROT:2012:BW5480

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/4216
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor eigen bijdrage rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 mei 2012 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand. Eiseres had op 4 augustus 2011 een aanvraag ingediend, die op 17 augustus 2011 door verweerder was afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg om rechtstreeks beroep. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 februari 2012.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet deugde, omdat verweerder niet had voldaan aan de vereisten voor individuele toetsing. De rechtbank stelde vast dat, ondanks de invoering van nieuwe regels per 1 juli 2011, er nog steeds sprake was van een eigen bijdrage voor de rechtzoekende en dat er geen regeling was getroffen voor de vergoeding van griffierechten. De rechtbank vond dat het beleid van verweerder, dat een volledige uitsluiting van bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand inhield, niet in overeenstemming was met de wet.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat verweerder binnen zes weken na het onherroepelijk worden van de uitspraak een nieuw besluit moest nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 874,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering en individuele beoordeling bij aanvragen om bijzondere bijstand.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/4216
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 mei 2012 in de zaak tussen
[X], te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde: mr. R.S. Wijling,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. E. van Lunteren.
Procesverloop
Bij besluit van 17 augustus 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 4 augustus 2011 om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) voor de eigen bijdrage voor kosten van rechtsbijstand afgewezen.
Tegen dit besluit (het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 20 september 2011 bezwaar gemaakt.
Eiseres heeft verweerder verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft hiermee ingestemd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2012. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor de kosten van rechtsbijstand afgewezen op grond van artikel 35 van de Wwb. Hierbij heeft verweerder overwogen dat de eigen bijdrage per 1 juli 2011 niet meer wordt vergoed via de bijzondere bijstand wegens gewijzigd beleid.
2. Het gewijzigde beleid van verweerder houdt in dat per 1 juli 2011 geen bijzondere bijstand meer wordt verstrekt voor de eigen bijdrage voor kosten van rechtsbijstand en aanverwante kosten.
3. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat het beleid van verweerder om categoriaal bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand af te wijzen, in strijd is met artikel 35 van de Wwb en hierom onverbindend moet worden verklaard. Eiseres stelt dat geen sprake is van een voorliggende voorziening. Voorts doet eiseres, in het geval dat het beleid van verweerder toch verbindend is, een beroep op het vertrouwensbeginsel. Verder stelt zij dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd en op een onzorgvuldige wijze is voorbereid.
4. Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat de aanvraag dient te worden afgewezen op grond van artikel 15 van de Wwb, omdat het systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand gelet op het per 1 juli 2011 in werking getreden Besluit van 22 juni 2011, houdende aanpassing van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, onder meer in verband met het stimuleren van de verlening van rechtshulp door een voorziening als bedoeld in artikel 7, tweede lid, of artikel 8, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand (het Besluit), een voorliggende voorziening vormt. Hierdoor wordt volgens verweerder niet toegekomen aan de toetsing aan artikel 35 van de Wwb, zodat dit artikel ten onrechte aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd. Volgens verweerder heeft de wetgever de kosten van de eigen bijdrage en aanverwante kosten als het griffierecht bij de burger willen laten. Om het Besluit niet te doorkruisen, heeft verweerder het nieuwe beleid ontwikkeld.
5. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wwb - voor zover hier van belang - bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel wordt geacht voor de belanghebbende passend en toereikend te zijn. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 15 van de Wwb is de beantwoording van de vraag of een bepaalde voorziening gezien haar aard en doel kan worden aangemerkt als passend en toereikend afhankelijk van de omstandigheden en mogelijkheden van het individuele geval, en wordt dit mede bepaald door hetgeen naar maatschappelijk inzicht aanvaardbaar wordt geacht (Kamerstukken II, 2002-2003, 28 870, nr. 3, blz. 46). Indien de voorliggende voorziening is gebaseerd op een wettelijke regeling zal uit de tekst van of toelichting op die regeling moeten volgen of de voorziening, gelet op haar aard en doel, geacht wordt toereikend en passend te zijn.
6. Blijkens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), zoals bijvoorbeeld de uitspraak van 31 oktober 2006, LJN: AZ1426, is de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) voor de kosten van rechtsbijstand in beginsel een voorliggende voorziening in de zin van de Wwb die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Dit geldt echter niet voor wat betreft de kosten van de eigen bijdrage. De Raad heeft, zoals ook blijkt uit de hiervoor genoemde uitspraak, meermalen overwogen dat onder bepaalde omstandigheden de kosten van een procedure die de Wrb voor eigen rekening laat (zoals de eigen bijdrage) tot de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gerekend die redelijkerwijs niet uit een inkomen op bijstandsniveau kunnen worden voldaan. Daarbij heeft te gelden dat, indien op grond van een toevoeging krachtens de Wrb rechtsbijstand is verleend, in beginsel de noodzaak voor het verlenen van rechtshulp kan worden aangenomen.
7. Met het Besluit is beoogd rechtszoekenden te stimuleren zoveel mogelijk gebruik te maken van het juridisch loket bij het oplossen van juridische problemen. Het Besluit voorziet in een nieuwe vorm van differentiatie in de hoogte van de eigen bijdrage die de rechtzoekende verschuldigd is in geval van een toevoeging. In aanvulling op de reeds bestaande differentiatie op basis van de hoogte van inkomen of vermogen, vindt met het Besluit ook een differentiatie plaats al naar gelang aan de rechtzoekende door het juridisch loket in persoon rechtshulp is verleend met betrekking tot diens individuele rechtsbelang. In het kader van deze rechtshulp moet door het juridisch loket een diagnosedocument worden opgesteld en aan de rechtzoekende ter beschikking worden gesteld.
8. Ten aanzien van de totstandkoming van het Besluit is van belang dat naar aanleiding van het ontwerpbesluit houdende aanpassing van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, onder meer in verband met het stimuleren van de verlening van rechtshulp door een voorziening als bedoeld in artikel 7, tweede lid, of artikel 8, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, met Nota van Toelichting, de Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) op 21 april 2011 advies heeft uitgebracht (No. W3.11.0063/II). In dit advies heeft de Afdeling onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Raad overwogen dat niet duidelijk is op welke wijze het stimuleren van het gebruik van het juridisch loket een verandering betekent ten opzichte van de huidige situatie voor wat betreft het aanmerken van de Wrb als een toereikende en passende voorziening. Voorts wordt volgens de Afdeling niet duidelijk waarom de voorgestelde wijziging een verandering zou betekenen voor de positie van de rechtzoekende die een beroep wil doen op bijzondere bijstand. Naar het oordeel van de Afdeling kan deze persoon ook onder het voorgestelde systeem een aanspraak hebben op bijzondere bijstand, indien de voorliggende voorziening niet toereikend is, omdat nog steeds een eigen bijdrage is verschuldigd. De aanvrager moet echter, gelet op artikel 35 van de Wwb, daarvoor ook overigens in aanmerking komen.
9. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 16 juni 2011 een nader rapport opgesteld (No. 5698233/11/6). In dit rapport is opgenomen dat, in aansluiting op hetgeen de Afdeling heeft opgemerkt, niet kan worden aangenomen dat met de onderhavige maatregelen met betrekking tot de differentiatie van de eigen bijdrage anders tegen de jurisprudentie van de Raad moet worden aangekeken.
10. De rechtbank stelt vast dat na invoering van de aanpassingen zoals in het Besluit opgenomen, ook na doorverwijzing door het juridisch loket, nog steeds sprake is van een eigen bijdrage voor de rechtzoekende. Voor de vergoeding van griffierecht is geen regeling getroffen. De rechtbank ziet niet in op grond waarvan met het thans geldende systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand anders dan voorheen sprake is van een voorliggende voorziening. Voor de stelling van verweerder dat hiervan wel sprake is, is geen steun te vinden in de geschiedenis van de totstandkoming van het Besluit en evenmin in de Nota van Toelichting bij het Besluit. Voorts ziet de rechtbank geen aanknopingspunten dat het maatschappelijk inzicht van heden zodanig is dat de Wrb thans wel als voorliggende voorziening moet worden aangemerkt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat artikel 15 van de Wwb niet in de weg staat aan toetsing van de aanvraag aan artikel 35 van de Wwb.
11. Bij het toetsen van de aanvraag van eiseres aan artikel 35 van de Wwb dient acht te worden geslagen op hetgeen in de Nota van Toelichting bij het Besluit is opgenomen, namelijk dat bij een verzoek van een rechtzoekende om bijzondere bijstand in de kosten van de eigen bijdrage - mede gelet op de verlaagde eigen bijdrage die geldt indien de gang langs het juridisch loket wordt gemaakt - telkens wordt beoordeeld of de rechtzoekende hiervoor daadwerkelijk in aanmerking komt. Het belang van een goede toegang tot het recht gaat volgens de Nota van Toelichting echter niet zo ver dat van de rechtzoekende geen enkele afweging bij het verkrijgen van rechtsbijstand mag worden gevraagd. Een prijsprikkel, in de vorm van een eigen bijdrage, draagt bij aan deze afweging. Om het systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand als zodanig beheersbaar te houden is juist van belang dat rechtzoekenden geprikkeld worden om een afweging te maken tussen enerzijds hun belang dat gediend wordt met een zaak en anderzijds de kosten die met de zaak zijn gemoeid. Enige terughoudendheid bij het honoreren van een beroep op de bijzondere bijstand past daarbij.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder door toepassing van het per 1 juli 2011 geldende beleid, waarin een volledige uitsluiting van het verlenen van bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand is opgenomen, niet aan deze individuele wijze van toetsing heeft voldaan.
12. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit wegens het ontbreken van een deugdelijke motivering dient te worden vernietigd. Nu verweerder ter zitting te kennen heeft gegeven een einduitspraak van de rechtbank te wensen, ziet de rechtbank geen aanleiding om bij tussenuitspraak verweerder in de gelegenheid te stellen het geconstateerde gebrek te herstellen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit,
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een nieuwe beslissing op de aanvraag neemt met inachtneming van deze uitspraak,
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 41,- vergoedt,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Gijzen, voorzitter, en mr. J.H. de Wildt en
mr. C.A. Schreuder, leden, in aanwezigheid van mr. A.L.M. van ‘t Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2012.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.