uitspraak van de meervoudige kamer van 16 mei 2012 in de zaak tussen
[eiseres], te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde: mr. J. Nieuwstraten,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. I. Plaisier.
Bij besluit van 28 juli 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiseres op uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 mei 2010 herzien en de over die periode onterecht betaalde uitkering ad
€ 10.639,51 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 21 maart 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en de hoogte van de terugvordering verlaagd naar
€ 9.759,40.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. M. Hüsen, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wwb heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de Wwb - voor zover hier van belang - bepaalt dat de belang-hebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Wwb - voor zover hier van belang - worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de Wwb - voor zover hier van belang - kan het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
2. Eiseres ontvangt sinds 1 juni 2007 een Wwb-uitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder.
Bij beschikking van 21 maart 2008 heeft de rechterbank Rotterdam bepaald dat de ex-partner van eiseres, [partner 1] aan eiseres per maand € 130,- alimentatie moet betalen voor het (jongste) kind van eiseres en [partner 1].
Bij beschikking van 2 april 2008 heeft de rechterbank Rotterdam bepaald dat [partner 2] per maand € 250,- aan alimentatie moet betalen voor de (niet met naam genoemde) minderjarige.
Eiseres heeft het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) verzocht om vanaf mei 2009 de inning van de alimentatie verschuldigd door [partner 2] van haar over te nemen.
3. Naar aanleiding van een anonieme tip dat eiseres gedurende drie dagen per week werkzaam is als tandartsassistente, is verweerders dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe) een rechtmatigheidsonderzoek gestart. Op 26 april 2010 heeft eiseres gesproken met de klantmanager handhaven, waarbij zij desgevraagd diverse stukken heeft overgelegd. Aanvullend is eiseres nog gevraagd nadere stukken over te leggen, waaronder een bewijs van alimentatieontvangst.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de Wwb-uitkering herzien en teruggevorderd omdat eiseres vanaf 18 januari 2010 tot en met 31 mei 2010 inkomsten uit arbeid ontving, zij sinds 1 januari 2008 inkomsten uit een voorlopige teruggaaf van de Belastingdienst ontving en zij van 25 januari 2008 tot 31 mei 2010 inkomsten uit alimentatie ontving, allen inkomsten waarvan zij verweerder niet op de hoogte had gesteld.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder overneming van de overwegingen in het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van de gemeente Rotterdam van
22 februari 2011, het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en de terugvordering verlaagd tot € 9.759,40. Hierbij is overwogen dat eiseres haar inlichtingen- verplichting heeft geschonden. Eiseres heeft inkomsten genoten waarvan zij geen melding heeft gemaakt op de daarvoor bestemde rechtmatigheidsformulieren en zij heeft haar inkomsten ook niet op een andere wijze verantwoord. Tijdens het onderzoek zijn tevens bankrekeningen bekend geraakt die eerder niet bij SoZaWe bekend waren, alsmede zijn alimentatiebeschikkingen van de ex-partners van eiseres bekend geworden. Het staat vast dat eiseres geen inlichtingen heeft verstrekt over een alimentatiebeschikking van haar ex-partner [partner 2]. Er zijn geen gegevens overgelegd over de periode van april 2008 tot mei 2009 en over de periode vanaf januari 2010. De afdeling terugvordering en verhaal van SoZaWe is ingeschakeld om gedurende de periode van 2008 tot heden de alimentatie van [partner1 ] te innen.
6. Het geschil beperkt zich tot de herziening en terugvordering van de Wwb-uitkering van eiseres in verband met de vastgestelde alimentatie van [partner 2] over de periode van 2 april 2008 tot 1 mei 2009. Eiseres stelt dat zij in deze periode niet de beschikking had over de alimentatie, zodat de uitkering in zoverre ten onrechte is herzien en teruggevorderd.
7. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres haar inlichtingenver-plichting heeft geschonden door bij verweerder geen melding te maken van de alimentatie-beschikking. Dat hierover niet expliciet een vraag wordt gesteld in de rechtmatigheids-formulieren doet daaraan niet af. In dit verband merkt de rechtbank op dat eiseres ter zitting heeft erkend dat zij wist dat die informatie door haar aan verweerder had moeten worden verstrekt. Daarnaast heeft eiseres ook de daadwerkelijk ontvangen bedragen aan alimentatie niet vermeld, terwijl op de rechtmatigheidsformulieren expliciet wordt gevraagd naar overige inkomsten. Eiseres heeft dan ook gehandeld in strijd met artikel 17, eerste lid, van de Wwb.
8. Vast is komen te staan dat aan eiseres door [partner 2] de eerste drie termijnen van alimentatie zijn betaald, zodat verweerder over de periode van 2 april 2008 tot 1 juli 2008 de uitkering van eiseres heeft kunnen herzien en terugvorderen.
9. Met betrekking tot de vraag of verweerder bevoegd was tot herziening en terugvordering van de uikering van eiseres over de periode van 1 juli 2008 tot 1 mei 2009, overweegt de rechtbank het volgende. Eiseres heeft ontkend na juli 2008 nog alimentatie van [partner 2] te hebben ontvangen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet met zekerheid valt vast te stellen dat eiseres de alimentatie van [partner 2] over de periode van juli 2008 tot mei 2009 niet op andere wijze, bijvoorbeeld contant, heeft ontvangen. Op de door eiseres overgelegde bankafschriften zijn herhaaldelijk stortingen op eigen rekening te zien. Voorts heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij zich eerst rond december 2009 tot een advocaat heeft gewend om de inning van de alimentatie van [partner 2] te bewerkstelligen. Nu eiseres vanaf juli 2008 alimentatie van [partner 2] tegoed had en zij tot rond december 2009 geen pogingen heeft gedaan deze te innen, komt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres over de alimentatie van [partner 2] beschikte dan wel kon beschikken in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Wwb. Verweerder was daarom ook over deze periode bevoegd om tot herziening en terugvordering van de uitkering over te gaan.
10. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 maart 2007 (LJN: BA1292) stelt de rechtbank voorts vast dat verweerder heeft gehandeld in over-eenstemming met zijn niet onredelijk te achten beleid inzake herziening en terugvordering, dat inhoudt dat behoudens dringende redenen onverkort wordt herzien en teruggevorderd. In hetgeen door eiseres is aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht in afwijking van dat beleid had moeten beslissen. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiseres indertijd willens en wetens verweerder de informatie heeft onthouden en zij daarmee dus welbewust het risico heeft genomen dat dit zou leiden tot een besluit als hier aan orde. Voorts wordt opgemerkt dat de door het handelen van eiseres ontstane onduidelijkheid er tevens voor heeft gezorgd dat het voor verweerder wel mogelijk was om de inning van de alimentatie van [partner 1] over te nemen, maar niet ter zake van [partner 2].
11. Het beroep van eiseres is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Gijzen, voorzitter, en mr. M.J.S. Korteweg-Wiers en mr. J.D.M. Nouwen, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.