ECLI:NL:RBROT:2012:BW9651

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1327593
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onredelijk bezwarende bepalingen in sportschoolcontracten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 13 april 2012, stond de vraag centraal of een bepaling in de algemene voorwaarden van een sportschoolcontract onredelijk bezwarend was. De eiseres had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die in gebreke was gebleven met de betaling van haar maandelijkse contributie. De eiseres stelde dat bij niet-betaling van één of meer maandtermijnen, alle resterende termijnen direct opeisbaar waren. De kantonrechter oordeelde dat deze bepaling onredelijk bezwarend was, gezien de wanverhouding tussen de tekortkoming van de gedaagde en de gevolgen die aan deze tekortkoming waren verbonden. De rechter benadrukte dat de eiseres het recht had om de toegang tot de faciliteiten te ontzeggen, maar dat dit slechts kon tot het bedrag dat de gedaagde aan tot dan toe opeisbare termijnen verschuldigd was. De kantonrechter wees de vordering van de eiseres voor het grootste deel af, maar kende wel een bedrag van € 359,24 toe voor de achterstallige betalingen tot en met maart 2012. Daarnaast werd een bedrag van € 75,00 voor buitengerechtelijke kosten toegewezen, terwijl de vordering tot vergoeding van vervallen rente werd afgewezen. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken door mr. C.J. Frikkee en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [vestigingsplaats],
eiseres bij exploot van dagvaarding van 28 februari 2012,
gemachtigde: Snijder Incasso en Gerechtsdeurwaarders te Beverwijk,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde,
in persoon.
1. Het verloop van de procedure
Eiseres heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen aan eiseres te betalen € 1.239,60 met rente en kosten zoals in de dagvaarding omschreven.
Gedaagde heeft op de eis geantwoord.
2. De beoordeling van de vordering
2.1 Gedaagde heeft de feiten waarop de vordering is gebaseerd niet betwist. Zij heeft aangevoerd een betalingsregeling te willen treffen. Gelet op het bepaalde in artikel 6:29 BW, is de kantonrechter daartoe niet gerechtigd zonder instemming van eiseres. Uiteraard staat het gedaagde vrij om naar aanleiding van het vonnis met eiseres in overleg te treden voor het treffen van een betalingsregeling.
2.2 De vordering is op de wet gegrond en wordt dan ook toegewezen, een en ander voor zover hierna niet anders blijkt.
2.3 Hoewel gedaagde voor het overige niets heeft aangevoerd dat tot haar verweer kan dienen, dient de kantonrechter op grond van de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie echter, ook zonder een daartoe strekkend verweer, te beoordelen of een in algemene voorwaarden opgenomen beding onredelijk bezwarend is, indien (een deel van) de vordering hierop gebaseerd is.
2.4 In verband daarmee wordt overwogen dat eiseres haar vordering deels baseert op de bepaling van haar Algemeen reglement op grond waarvan ingeval van non-betaling van gedaagde niet alleen de reeds vervallen termijnen maar ook alle nog te vervallen termijnen ineens opeisbaar zijn, waarbij eiseres het recht heeft om gedaagde de toegang tot de faciliteiten te ontzeggen tot het moment dat gedaagde geheel aan die betalingsverplichting heeft voldaan.
2.5 Een bepaling in algemene voorwaarden als hier aan de orde komt de kantonrechter onredelijk bezwarend voor, met name vanwege de wanverhouding tussen de tekortkoming van de schuldenaar (dat wil zeggen: het niet betalen van één of meerdere maandtermijnen) en de consequentie die voormelde bepaling aan die tekortkoming verbindt, namelijk de directe opeisbaarheid van alle (resterende) maandtermijnen bij een overeenkomst met een duur van twee jaar. Daarbij komt dat ingevolge die bepaling eiseres het recht toekomt, waarvan zij in dit geval blijkens de dagvaarding ook gebruik maakt, de schuldenaar (gedaagde) de toegang tot de faciliteiten te ontzeggen zolang niet de over die gehele periode (van twee jaar) verschuldigde contributie voldaan is -een opschortingsrecht derhalve- terwijl uit niets blijkt dat indien de schuldenaar dan de contributie over de gehele (minimale) contractsperiode voldoet, deze dan ook het recht (her)krijgt op toegang tot de faciliteiten van eiseres ook voor de duur van de in verband met de opschorting gemiste periode. Het voorgaande betekent dat voormelde bepaling gedaagde niet bindt en dat de vordering van eiseres voor zover die op deze bepaling is gebaseerd, niet kan worden toegewezen.
2.6 Evenwel kunnen, nu uit het door gedaagde ter zitting van 14 maart 2012 gevoerde verweer mag worden afgeleid dat zij in ieder geval tot dan toe geen betaling aan eiseres had gedaan, de tot en met die maand vervallen termijnen worden toegewezen. Toewijsbaar is derhalve een bedrag van € 359,24, zijnde de achterstand berekend tot en met de maand maart 2012.
2.7 Het voorgaande brengt ook met zich dat voor zover eiseres gedaagde de toegang tot de faciliteiten zou willen (blijven) ontzeggen totdat zij aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan, dit slechts is toegestaan tot het bedrag dat gedaagde aan tot dan toe opeisbaar geworden termijnen is verschuldigd. Met andere woorden: indien gedaagde haar achterstand, zonder rente en kosten, aanzuivert en weer ‘bij’ is, dient eiseres gedaagde (in ieder geval) weer toegang tot de overeengekomen faciliteiten te verschaffen.
2.8 De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten - onder welke benaming ook in de vordering opgenomen - zal worden toegewezen tot het bedrag van € 75,00, dat jegens gedaagde redelijk is, gelet op de tarieven volgens welke zodanige kosten aan de opdrachtgevers gewoonlijk in rekening worden gebracht.
2.9 De vordering tot vergoeding van de vervallen rente ad € 21,88 zal worden afgewezen, nu eiseres bij dagvaarding van een onjuist bedrag aan hoofdsom is uitgegaan. Eiseres heeft hiermee over een te hoog bedrag aan hoofdsom vervallen rente berekend. De rente zal dan ook worden toegewezen zoals hierna vermeld.
2.10 Gedaagde wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Voor zover het griffierecht een bedrag van € 109,00 overschrijdt, dient het meerdere als nodeloos gemaakte kosten voor rekening van eiseres te blijven. Eiseres heeft in de inleidende dagvaarding immers een te hoog bedrag gevorderd. Zou zij het ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding toewijsbare bedrag gevorderd hebben, dan zou € 109,00 aan griffierecht in rekening zijn gebracht.
3. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres tegen kwijting te betalen € 434,24, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het saldo dat vanaf de dag van verzuim aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 192,17 aan verschotten en € 60,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J. Frikkee en uitgesproken ter openbare terechtzitting.