ECLI:NL:RBROT:2012:BX2376

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
403877 / HA RK 12-448
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 10 juli 2012 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.P.K. Ruperti. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters die betrokken waren bij de behandeling van een strafzaak tegen de verzoeker. De verzoeker stelde dat de rechters vooringenomen waren, omdat zij hadden geweigerd om bepaalde getuigen te horen, te weten getuigen X en Y. De rechtbank oordeelde dat, zelfs als de beslissing om deze getuigen niet te horen niet juist was, dit op zichzelf niet voldoende was om te concluderen dat de rechters onpartijdig waren. De rechtbank baseerde haar oordeel op de vaststelling dat de beslissing van de rechters niet zo onbegrijpelijk was dat deze alleen verklaard kon worden door vooringenomenheid. De rechtbank benadrukte dat een voor een partij onwelgevallige beslissing op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker en de verdediging van de rechters zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid. De beslissing van de rechtbank werd ter openbare terechtzitting uitgesproken, waarbij de griffier mr. E.M. Beumer-Van der Niet aanwezig was. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij de rechters hun beslissing hebben gemotiveerd aan de hand van de relevante feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 10 juli 2012
Zaaknummer: 403877
Rekestnummer: HA RK 12-448
Parketnummer: 10/960283-10
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat: mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Amersfoort.
strekkende tot wraking van [namen gewraakte rechters], rechters in de rechtbank Rotterdam, sector Strafrecht (hierna: de rechters).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 21 juni 2012 van de de meervoudige kamer voor behandeling van strafzaken in deze rechtbank, welke kamer werd gevormd door bovengenoemde rechters, is behandeld de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de advocaat van verzoeker de rechters gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het dossier van genoemde strafzaak, waarin zich onder meer bevindt:
- het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoeker, de advocaat van verzoeker, de rechters, alsmede de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters hebben bij brief van 26 juni 2012 van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 28 juni 2012, alwaar de gedane wraking is behandeld, is verschenen
mr. Ö. Saki, die aan de hand van de email van mr. M.P.K. Ruperti aan mr. Ö. Saki d.d. 27 juni 2012 namens mr. M.P.K. Ruperti het standpunt van verzoeker nader heeft toegelicht, [namen van twee van de gewraakte rechters] en de officier van justitie mr. G. Visser. [Naam van derde gewraakte rechter] heeft zich ter zitting van de wrakingskamer persoonlijk afgemeld, omdat zij op dat tijdstip een andere zitting had. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
2.1.1
Het proces-verbaal van de zitting van 21 juni 2012 is niet compleet, althans niet juist weergegeven. Op pagina 7 staat in verband met het verzoek om [X] en [Y] te horen genoteerd: "Gelet op de door de verdediging gegeven motivering stelt de rechtbank vast dat deze getuigen niet als getuigen à décharge kunnen worden gezien. Niet valt in te zien dat deze getuigen relevant zijn voor enig door de rechtbank te nemen beslissingen op grond van de artikelen 348-350 Sv." De voorzitter heeft echter gezegd dat hetgeen deze getuigen kunnen verklaren "niet van doorslaggevende betekenis is voor enig door de rechtbank te nemen beslissingen op grond van artikelen 348-350 Sv, in die zin dat het bewijs dat er ligt van tafel komt". Overigens heeft mr. Frijns naar de waarneming van de raadsman van verzoeker niet erkend dat de voorzitter niet gezegd heeft dat er bewijs ligt en dat hij deze conclusie heeft getrokken.
2.1.2
Door te overwegen als onder 2.1.1 weergegeven lopen de rechters vooruit op wat de getuigen mogelijk zouden kunnen verklaren. Een dergelijke motivering is in het licht van het verloop van het onderzoek, de inhoud van de startinformatie, de stukken die later door de Turkse autoriteiten naar Nederland zijn verzonden en in het bijzonder de waarde die de rechters hebben gegeven aan de toetsing van de ernstige bezwaren, die aanvankelijk uitsluitend gebaseerd was op zeer summiere startinformatie, onbegrijpelijk.
2.1.3
Door de getuigen niet als getuigen à décharge aan te merken, hanteren de rechters een onjuiste maatstaf.
2.1.4
Bovendien lijkt het er op dat de rechters de efficiency boven de waarheidsvinding plaatsen. Volgens vaste jurisprudentie hebben de rechters daarmee de schijn van vooringenomenheid over zichzelf afgeroepen.
2.1.5
Het verzoek tot wraking is niet alleen gegrond op de weigering tot horen van de getuigen [X] en [Y], maar ziet op alle bewijsgetuigen waarvan het horen is verzocht.
2.1.6
De overige stellingen van verzoeker worden - voor zover van belang - in de beoordeling besproken.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust. Zij stellen zich op het standpunt dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren en voeren hier in hun brief van 26 juni 2012 - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende voor aan.
2.2.1
De wijze waarop de rechters het verzoek van verzoeker om (onder meer) een aantal bewijsgetuigen te horen inhoudelijk beoordeeld hebben, levert geen zwaarwegende aanwijzing op dat de rechters niet onpartijdig zijn of dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Niet valt in te zien dat de rechters door het nemen van deze beslissingen de schijn van partijdigheid hebben gewekt.
2.2.2
De overige stellingen van de rechters worden - voor zover van belang - in de beoordeling besproken.
2.3
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek en voert hier - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende voor aan.
2.3.1
De afwijzing van het verzoek van verzoeker tot het horen van de bewijsgetuigen betreft een procesbeslissing. Het is vaste rechtspraak dat onwelgevallig(e) (gemotiveerde) procesbeslissingen geen grond voor wraking zijn.
2.3.2
De officier van justitie begrijpt niet dat de advocaat van verzoeker de wrakingsgrond op alle bewijsgetuigen baseert. De bewijsgetuigen zijn immers om verschillende redenen afgewezen. De advocaat van verzoeker heeft alleen [X] en [Y] aangehaald bij zijn wrakingsverzoek. Last minute en zonder nadere onderbouwing is het wrakingsverzoek vervolgens gebaseerd op alle bewijsgetuigen. Aangezien dit in strijd met het in artikel 513 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering bepaalde, dient de wrakingskamer hieraan voorbij te gaan.
2.3.3
De uitspraak van de rechtbank d.d. 2 december 2011 is een procesbeslissing en kan daarom geen grond voor wraking opleveren. Bovendien is een zittingscombinatie niet gehouden aan eerdere beslissingen in dezelfde zaak en hebben de rechters op 2 december 2011 bij afwezigheid van de uitvoeringsstukken geoordeeld en op 21 juni 2012 hadden de rechters, om te komen tot een oordeel, alle stukken tot hun beschikking.
2.3.4
Overigens hebben de rechters door het nemen van de beslissing geen schijn van partijdigheid gewekt.
3. De beoordeling
3.1
Verzoeker heeft weliswaar aangevoerd dat het onderhavige wrakingsverzoek mede gegrond is op de beslissing om enkele andere "bewijsgetuigen" dan [X] en [Y] niet te horen, maar nu verzoeker ter zitting van de strafkamer nagelaten heeft te onderbouwen of te motiveren waarom de beslissing ten aanzien van die andere getuigen een grond voor wraking zou kunnen opleveren, gaat de wrakingskamer daaraan voorbij.
3.2
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechters - subjectief - niet onpartijdig waren. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.4
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren - objectief - gerechtvaardigd is.
3.5
Daarbij wordt vooropgesteld dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing.
3.6
Dat kan anders zijn indien een omstreden beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven, althans dat de door verzoeker daaromtrent gekoesterde vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
3.7
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is. Het volgende wordt overwogen.
3.7.1
Partijen twisten over de vraag of het proces-verbaal van de zitting van 21 juni 2012 het ter zitting verhandelde juist weergeeft. De wrakingskamer gaat echter uit van de juistheid van het proces-verbaal en in het bijzonder van de zinsnede: "Gelet op de door de verdediging gegeven motivering stelt de rechtbank vast dat deze getuigen niet als getuigen à décharge kunnen worden gezien. Niet valt in te zien dat deze getuigen relevant zijn voor enig door de rechtbank te nemen beslissingen op grond van de artikelen 348-350 Sv.". Door de ter zitting aanwezige rechters is bij gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek naar voren gebracht dat de voorzitter bij het ter zitting meedelen van de genomen beslissingen op enig moment daarna de hier aan de orde zijnde beslissing in "huiselijke" termen heeft herhaald, doch daaruit kan niet afgeleid worden dat een andere beslissing is genomen en toegelicht dan hiervoor weergegeven.
3.7.2
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de rechters met hun beslissing om de getuigen [X] en [Y] niet te horen - mede gelet op de uitspraak d.d. 2 december 2011, waarin de rechters zich op het standpunt stellen dat er nader onderzoek gedaan moest worden - vooruitlopen op hetgeen de getuigen mogelijk zouden kunnen verklaren, op het oordeel dat zij moeten vellen over het bewijs in het dossier en meer in het bijzonder op een beslissing over de stelling van verzoeker dat hij niet betrokken is bij het tenlastegelegde. Blijkbaar zijn de rechters van mening dat het bewijs dat er al ligt zo krachtig is dat het niet meer van tafel kan worden geveegd door een verklaring van een van de voornoemde getuigen, aldus verzoeker.
Volgens de rechters zijn de verzoeken beoordeeld tegen de achtergrond van de tenlastegelegde feiten, de reeds eerder in deze zaak gedane verzoeken om een (aantal van) deze getuigen te horen en de eerdere beslissing daarop van de strafkamer, de door de advocaten gegeven motivering van de verzoeken, (en - doch ten aanzien van de [X] en [Y] niet van belang - de schriftelijke informatie van de rechter-commissaris over de (on)mogelijkheid om de zich in Iran bevindende getuigen te horen). De beoordeling van deze verzoeken is volgens de rechters mede gedaan in het licht van de vaststelling dat de startinformatie in deze zaak niet wordt gebruikt als bewijsmateriaal.
Op grond van voornoemde overwegingen van de rechters komt de wrakingskamer tot de slotsom dat, ook al zou de beslissing die de rechters genomen hebben omtrent het verzoek tot het horen van de getuigen [X] en [Y] niet juist zijn, die enkele omstandigheid onvoldoende is om te spreken van een zozeer onbegrijpelijke beslissing dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven, althans dat de door verzoeker daaromtrent gekoesterde vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. Ook is - mede gelet op voornoemde stellingen van de rechters - onvoldoende aannemelijk geworden dat de beslissing op grond van efficiency-overwegingen genomen is.
3.8
Het voorgaande brengt met zich dat het verzoek ongegrond is en dient te worden afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [namen gewraakte rechters].
Deze beslissing is gegeven op 10 juli 2012 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. L.A.C. van Nifterick en mr. H. van Lokven-Van der Meer, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. E.M. Beumer-Van der Niet, griffier.