vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 377838 / HA ZA 11-1078
naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. W.L. Stolk,
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.H.J. Rijntjes.
Partijen zullen hierna ING en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
- de dagvaarding d.d. 21 april 2011 met producties,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties,
- het tussenvonnis d.d. 3 augustus 2011,
- de brief van 3 oktober 2011 met productie namens ING,
- de brief van 19 maart 2012 met producties namens [gedaagde],
- de brief van 20 maart 2012 met productie namens [gedaagde],
- de akte overlegging producties tevens comparitie-aantekeningen zijdens [gedaagde],
- het proces-verbaal van comparitie van partijen d.d. 28 maart 2012,
- de akte houdende wijziging van eis zijdens [gedaagde],
- de conclusie na comparitie zijdens ING.
1.2. Op de comparitie van partijen heeft ING mondeling geconcludeerd tot afwijzing van de reconventionele vorderingen van [gedaagde].
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] is als koper met [A] als verkoper op 20 december 2008 een koopovereenkomst aangegaan betreffende de woning aan [adres]. De afgesproken transportdatum is 1 april 2009. Deze datum is later verschoven.
2.2. ING heeft op 5 januari 2009 een hypotheekofferte afgegeven aan [gedaagde]. Zij kon gebruik maken van de regeling voor ING-medewerkers. De offerte is op 6 januari 2009 door [gedaagde], blijkens haar ondertekening, geaccepteerd. Deze hypotheekofferte kent de volgende essentialia:
- onderpand [adres],
- executiewaarde € 1.000.000,00,
- hypotheekbedrag € 700.000,00,
- inschrijvingsbedrag € 1.050.000,00,
- maandelijkse rente € 1.960,58.
2.3. Verder is onder andere vermeld:
“Bankgarantie Ja
De bankgarantiebescheiden sturen wij u toe na ontvangst van de getekende offerte en de opgevraagde stukken.
Op basis van de gegevens die u heeft verstrekt is/wordt bij het Bureau Kredietregistratie (BKR) in Tiel informatie opgevraagd.
Deze offerte is uitgebracht onder het voorbehoud dat alle informatie die wij hebben gekregen of nog zullen krijgen over het onderpand en de schuldenaar, naar waarheid is opgesteld en aangeleverd en door ons wordt geaccepteerd. U geeft toestemming deze gegevens te controleren. Als blijkt dat de gegevens onjuist zijn, zijn de eventueel gemaakte kosten voor uw rekening.”
Bij de aanbieding van deze financiering is sprake van overschrijding van de verstrekkingsnormen zoals vastgelegd in de Gedragscode Hypothecaire Financieringen. De adviseur heeft u geattendeerd op het feit dat de lasten die verbonden zijn aan deze financiering hoger zijn dan op basis van deze normen mogelijk is. De adviseur heeft u gewezen op de risico’s die daaraan zijn verbonden. U verklaart jegens de bank dat u deze risico’s begrijpt en aanvaardbaar acht.”
2.5. In de bijlage bij de offerte, die op elke pagina door [gedaagde] is geparafeerd, komt de volgende passage voor:
“Verzamel de onderstaande aanvullende documenten en stuur ze naar ons op. Voor een snelle afwikkeling van uw hypotheek is het handig als u ons alle benodigde stukken zo snel mogelijk, en het liefst gelijktijdig, opstuurt. (…)
1 Originele werkgeversverklaring van mevrouw [gedaagde]
2 Recente salarisspecificatie van mevrouw [gedaagde]
3 Kopie van een geldig identiteitsbewijs (…) van mevrouw [gedaagde]
4 Origineel taxatierapport
5 Kopie bouwvergunning
6 Verklaring eerste eigen woning
7 Bewijs van eigendom onbelaste grond met een koopsom van € 280.000,00
8 Losse aanneemovereenkomst
9 IB aangifte 2007 van mevrouw [gedaagde]
10 Bewijs actuele eigen middelen van minimaal € 200.000,00
11 Accountantsverklaring (RA/AA) van de heer [B] in de afgelopen 3 jaar, bevestiging uitstel aangifte belasting, aanmerkelijk belang in onderneming(en) en continuïteitsverklaring meerderheidsdeelneming(en)
12 Bewijs onvoorwaardelijke verkoop huidige onderpand.”
2.6. [gedaagde] is gehuwd met [B] (verder: [B]) op huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van elke huwelijksgoederengemeenschap.
2.7. [gedaagde] was eigenaar van perceel [adres 2]. Zij heeft dit perceel verkocht en op 16 februari 2009 geleverd aan [C] met de afspraak dat een gedeelte aan [adres] zou worden toegevoegd na splitsing en nadat zij dit perceel van [A] geleverd had gekregen. Punt 7 van de aan te leveren documenten ziet hierop. Op het aldus vergrote perceel [adres] wilde [gedaagde] nieuwbouw plegen (punt 8). Voor deze aankoop en de nieuwbouw had [gedaagde] gedeeltelijke financiering nodig (€ 700.000,00).
2.8. Op 7 april 2009 bericht de notaris aan ING per faxbrief onder andere het volgende:
“Het perceel aan de [adres 2] is thans nog belast met enkele hypotheken en beslagen. De overdracht op 16 februari jl. heeft plaatsgevonden vrij van hypotheken en beslagen. De hypotheken en beslagen moeten alleen nog geroyeerd worden bij het kadaster. Dit zal zo spoedig mogelijk door ons c.q. de deurwaarders gedaan worden.”
2.9. ING heeft aan [B] op 16 april 2009 telefonisch doorgegeven de hypotheekofferte niet gestand te doen.
2.10. [B] heeft in zijn e-mail aan ING van 16 april 2009, als vastlegging van dit telefoongesprek, de volgende redenen voor de afwijzing genoteerd en daarbij aangegeven waarom die redenen niet klopten:
a. het verleden van [B] is onduidelijk, ondanks de aangeleverde verklaring van zijn register-accountant,
b. er was een BKR-notering ten name van [B] voor een bedrag van €1.800,00 uit 2004, ondanks de eerdere schriftelijke uitleg van [B],
c. er zouden nog beslagen en hypotheken rusten op [adres 2], hetgeen niet klopt.
2.11. Per brief van 22 april 2009 bericht ING aan [gedaagde] het volgende:
“Uw hypotheekaanvraag van 15 december 2008 kunnen wij niet honoreren.
Onze motivatie is telefonisch met u besproken.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
2.12. [gedaagde] kon toen niet aan de koopovereenkomst met [A] voldoen. De, ingevolge de hypotheekofferte, op 9 januari 2009 door ING gestelde bankgarantie is door [A] getrokken. ING heeft op verzoek van de notaris het bedrag van € 60.000,00 betaald aan [A] op 29 april 2009. ING heeft vervolgens [gedaagde] verzocht en gesommeerd dit bedrag aan haar te betalen. [gedaagde] heeft dit bedrag niet aan ING betaald.
2.13. Bij brief van 14 mei 2009 schrijft ING aan [gedaagde]:
“In uw brief van 4 mei 2009 heeft u aangegeven dat u het niet eens bent de afwijzing van uw hypotheekaanvraag. Wij hebben het voor u uitzocht, en het bleek dat u niet voldeed aan onze acceptatievoorwaarden.
Op een hypotheekaanvraag zijn de acceptatievoorwaarden van ING van toepassing. Elke hypotheekaanvraag wordt individueel beoordeeld. Om te kunnen beoordelen of u aan uw financiële verplichtingen kunt voldoen, bekijken wij uw financiële situatie. Hierbij wordt tevens de waarde van het onderpand beoordeeld en wat het financiële risico voor de ING is.
Door gewijzigde wet- en regelgeving hebben wij de normen voor de nieuw aan te vragen hypotheken aangescherpt. Wij hebben aanvullende documenten bij u opgevraagd. Hierop hebben wij onvolledige informatie van u ontvangen. Op basis hiervan is de beslissing genomen om uw hypotheek definitief af te wijzen.”
3. De vorderingen in conventie
De vorderingen van ING strekken ertoe dat [gedaagde] wordt veroordeeld om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, aan haar te voldoen:
- € 60.000,00 aan hoofdsom,
- de wettelijke rente hierover,
- € 2.127,72 aan buitengerechtelijke incassokosten,
- de proceskosten.
4. De vorderingen in reconventie
De vorderingen van [gedaagde] strekken ertoe dat ING wordt veroordeeld om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, aan haar te voldoen:
- primair: € 230.400,00 na verrekening, dan wel zonder verrekening: € 290.400,00 aan hoofdsom,
- subsidiair: schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
- primair en subsidiair: wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag,
- de proceskosten.
5. De verweren in conventie en in reconventie
Partijen concluderen ieder tot afwijzing van de vorderingen van de ander, met diens veroordeling in de proceskosten.
6. De beoordeling in conventie en in reconventie
procedurele afspraken
6.1. Op de comparitie van partijen is afgesproken dat de rechtbank indien zij beslist dat ING jegens [gedaagde] aansprakelijk is, partijen de gelegenheid zal geven ieder nog een conclusie in te dienen waarin zij kunnen ingaan op de artikelen 6:95 tot 6:110 BW. Indien de rechtbank beslist dat ING jegens [gedaagde] niet aansprakelijk is, dan wordt in conventie en in reconventie een eindvonnis gewezen.
6.2. De rechtbank ziet aanleiding om eerst de reconventionele vordering van [gedaagde] te beoordelen.
vordering in reconventie van [gedaagde] - argumenten van [gedaagde]
6.3. Kort en zakelijk weergegeven legt [gedaagde] aan haar vorderingen in reconventie het volgende ten grondslag. De offerte is door haar geaccepteerd en er is uitvoering aan gegeven. ING heeft de bankgarantie gesteld en [gedaagde] heeft tijdig de gevraagde 12 documenten aangeleverd. De redenen die ING aan [B] heeft doorgegeven kloppen niet. De hypothecaire financiering wordt immers enkel op haar inkomen en vermogenspositie aangegaan en niet op het inkomen van [B] zodat dit geen reden mag zijn om de hypotheek te weigeren. Deze redenen kunnen dan ook niet vallen onder de opschortende voorwaarde in de offerte (zie 2.3. van dit vonnis). Bovendien blijkt uit de e-mailwisseling met ING dat medio december 2008 zij over deze informatie beschikte en daarna is haar afdeling “Risk” akkoord gegaan, hetgeen eveneens per e-mail is bevestigd. Evenmin klopt het dat er nog hypotheken en beslagen op [adres 2] rustten. Zie voormelde brief van de notaris (2.8. van dit vonnis). Bovendien heeft ING ook deze verkoop ten behoeve van [C] gefinancierd terwijl de toen nog niet doorgehaalde beslagen en hypotheken blijkens het kadaster nog op het perceel rustten. [gedaagde] concludeert dan ook dat alle opschortende voorwaarden zijn vervuld.
6.4. Subsidiair stelt zij dat het naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat ING de hypothecaire financiering intrekt. Zij verwijst naar voormelde argumentatie maar ook naar de enorme schade die [gedaagde] heeft ondervonden als gevolg van het niet verstrekken van de hypothecaire financiering. Een en ander geldt temeer omdat [gedaagde] werknemer van het ING concern is.
6.5. [gedaagde] stelt verder dat ING in gebreke is gebleven schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd tijdig de afwijzingsgronden met haar te delen. Om die reden is het verweer van ING, nu dat achteraf en meer beredeneerd haar afwijzing moet ondersteunen, tardief en moet de rechtbank daaraan voorbijgaan. Zij wijst erop dat ING tijd genoeg had om haar te waarschuwen dat bepaalde stukken niet genoegzaam waren en zij vraagt zich af om welke reden dat vlak voor de (inmiddels om andere redenen verplaatste transportdatum) moest gebeuren. [gedaagde] doet bovendien een beroep op artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden.
vordering in reconventie van [gedaagde] - argumenten van ING
6.6. Kort en zakelijk weergegeven verweert ING zich als volgt tegen de reconventionele vorderingen van [gedaagde]. De geaccepteerde offerte is te kenmerken als een overeenkomst onder een opschortende voorwaarde. Het stellen van de bankgarantie is geschied op verzoek van [B] en [gedaagde] om daarmee de koop van [adres] er “door te drukken”. Alleen al om deze reden heeft er geen verificatie kunnen plaatsvinden van de aangeleverde documenten. [gedaagde] was in gebreke tijdig de gevraagde documenten aan te leveren. ING wenste ook de financiële informatie van [B] te beschouwen omdat hij in de hypotheekofferte als hoofdelijk medeschuldenaar is aangemerkt. Zijn BKR-registratie en de onzekerheid over de inschrijvingen op [adres 2] hebben ook een rol gespeeld bij de afwijzing. Bovendien was er sprake van een meer complexe transactie, gelet op de samenvoeging van een gedeelte van [adres 2] met [adres]. ING wijst erop dat [gedaagde] de door haar gestelde schadelijke gevolgen had kunnen voorkomen door een financieringsvoorbehoud op te nemen in de koopovereenkomst met [A].
oordeel rechtbank in reconventie
6.7. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat door de acceptatie van [gedaagde] van de offerte van ING op 6 januari 2009 tussen partijen een wederkerige overeenkomst tot stand is gekomen, zij het inderdaad (zoals beide partijen beamen) onder opschortende voorwaarden. Beide partijen zijn dan ook verplicht zich jegens elkander te gedragen met inachtneming van de eisen van redelijkheid en billijkheid. Voor ING is dat blijkens artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden zodanig ingevuld dat zij bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht dient te nemen en dat zij naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening houdt. ING als bank heeft krachtens staande jurisprudentie een bijzondere zorgplicht jegens haar cliënten (en onder omstandigheden ook jegens derden) omdat zij in het maatschappelijke verkeer een belangrijke positie als financieel dienstverlener inneemt.
6.8. Anders dan [gedaagde] kennelijk meent brengt het feit dat zij naast schuldenaar ook “ING-medewerker” is geen verzwaarde zorgplicht voor ING met zich mee. Daarvoor is geen rechtsgrond aanwijsbaar.
6.9. ING voert aan dat sprake was van een “gecompliceerdere eigendomsverkrijgings- en aanneemconstructie” zodat dit haar oordeelsvorming over de aangeleverde documenten inkleurde. De rechtbank constateert dat de opschortende voorwaarde, naar haar ambtshalve bekend is, een regulier beding is in hypotheekoffertes. Bovendien kan de onderhavige “constructie” bepaald niet als gecompliceerd worden aangemerkt, zeker niet voor een zeer grote (hypotheek)bank als ING. Deze argumentatie van ING honoreert de rechtbank dus niet.
6.10. In haar conclusie na comparitie stelt ING voorts dat [B] in de offerte als mede-hoofdelijk schuldenaar is genoemd. Zij verwijst naar de volgende zinsnede in de offerte: “U als schuldenaar en uw eventuele echtgeno(o)t/partner zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de hypotheekschuld en voor alle andere verplichtingen die voortvloeien uit deze offerte”. De rechtbank leidt hier niet uit af dat [B] zich als hoofdelijk medeschuldenaar heeft verbonden en overweegt daartoe het volgende. In de eerste plaats blijkt dit niet uit de aanbiedingsbrief waarin uitsluitend [gedaagde] wordt genoemd. Verder is de offerte uitgemaakt ten name van uitsluitend [gedaagde]. In het van de offerte deel uitmakende Europees Gestandaardiseerd informatieblad wordt bovendien door ING ingevuld: “Zekerheidstelling door een derde n.v.t.”. Voorts is van belang dat uit het e-mailverkeer voorafgaande aan de offerte duidelijk blijkt dat ING op de hoogte was van de huwelijkse voorwaarden en het voornemen van [gedaagde] zich uitsluitend zelf als geldnemer/hypotheekverlener te verbinden. Tot slot geldt dat voormelde zinsnede, getuige de tekst (“eventuele”), een standaardbeding is dat niet is toegespitst op deze concrete situatie.
6.11. Uit het feit dat ING, zoals afgesproken in de offerte, de bankgarantie heeft gesteld kan niet worden afgeleid dat dus ook de hypothecaire financiering definitief was of, anders gezegd, de opschortende voorwaarden zouden zijn uitgewerkt. De bankgarantie was immers enkele dagen na de ondertekening van de hypotheekofferte door [gedaagde] gesteld en de 12 documenten waren toen nog niet, althans niet compleet, door [gedaagde] ingeleverd. Deze stelling van [gedaagde] gaat dus niet op.
6.12. De opschortende voorwaarde is omschreven in de offerte zoals weergegeven onder 2.3. van dit vonnis. De feitelijke invulling daarvan is de aanlevering van de 12 documenten die tijdig en volledig moeten worden aangeleverd, kloppend moeten blijken en door ING moeten worden geaccepteerd. Daaronder begrepen zijn de stukken betreffende de financiële positie van [B] die door [gedaagde] moeten worden aangeleverd.
6.13. De rechtbank neemt als uitgangspunt, zie 2.4. van dit vonnis, dat ING ermee akkoord ging dat [gedaagde] een hypothecaire financiering zou verkrijgen die uitsteeg boven de verstrekkingsnormen van de Gedragscode Hypothecaire Financieringen. Dit uitgangspunt brengt met zich dat ING redelijkerwijs niet kan stellen dat hypotheekverlening geen doorgang kon vinden omdat de inkomens- en vermogenspositie van [B] haar niet convenieerde, mede in aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder 6.10. is overwogen. Een dergelijke opvatting zou immers niet stroken met een redelijke uitleg van de overeenkomst van partijen waarin alleen de op huwelijkse voorwaarden gehuwde [gedaagde] als geldneemster/hypotheekverleenster voorkomt en de acceptatie van ING die is af te leiden uit het geciteerde gedeelte onder 2.4. Terecht wijst [gedaagde] erop dat uit de stukken ten behoeve van het adviesgesprek volgt dat door ING het inkomen van [B] geheel buiten beschouwing is gelaten geheel in lijn is met de later uitgebrachte en door haar geaccepteerde offerte.
6.14. Wat betreft de kwestie van de inschrijvingen van beslagen en hypotheken op perceel [adres 2] geldt dat duidelijk is dat de notaris van mening was dat dit perceel kon worden geleverd aan [C] en er een hypotheek ten gunste van ING op kon worden gevestigd terwijl die inschrijvingen er nog waren. Uit de brief van de notaris d.d. 7 april 2009 (zie 2.8. van dit vonnis) volgt dat de doorhaling in het kadaster nog een te verrichten formaliteit was. Nu ING bovendien niet stelt dat die doorhaling is uitgebleven oordeelt de rechtbank dat dit argument niet opgaat.
6.15. [gedaagde] wijst erop dat door ING niet is betwist dat de redengeving van ING, zoals samengevat in de e-mail van [B], door hem correct is weergegeven. De rechtbank constateert dat ING in de brief van 14 mei 2009 dit niet weerspreekt. Wel verwijst ING naar nieuwe wet- en regelgeving op grond waarvan zij haar normen voor hypotheekverstrekking heeft aangescherpt. ING legt niet uit welke normen dan zijn aangescherpt. Evenmin wordt uitgelegd aan welke norm [gedaagde] niet voldeed. Onbetwist is dat ING deze gewijzigde normen nooit met [gedaagde] heeft besproken. Verder oordeelt de rechtbank dat van ING, als zorgvuldig opererende hypotheekbank, verwacht mag worden, zeker nu zij blijkens de brief onderzoek heeft gedaan (“Wij hebben het voor u uitgezocht”) dat zij mededeelde welke stukken dan ontbraken, temeer nu voorafgaande aan de telefonische weigering ING nooit te kennen had gegeven dat bepaalde stukken ontbraken en de telefonisch aangevoerde redenen juist niet zien op ontbrekende documenten. Ten aanzien van die weigeringsgronden, zo staat vast, waren wel de documenten aanwezig.
6.16. [gedaagde] werpt dan ook het verweer op dat ING niet achteraf nieuwe argumenten mag aanvoeren voor haar weigering. In aanmerking genomen het wederkerige karakter van de onderhavige overeenkomst, de voor ING uit de aard van de overeenkomst kenbare grote financiële belangen van [gedaagde] en de bijzondere zorgplicht van ING als bank, overweegt de rechtbank dat van ING verwacht had mogen worden dat zij schriftelijk en gemotiveerd tijdig aan [gedaagde] kenbaar zou hebben gemaakt om welke redenen de hypotheek niet zou worden verleend, temeer nu het gaat om gewijzigde regelgeving die aan [gedaagde] nooit kenbaar is gemaakt. Het begrip “tijdig” relateert de rechtbank aan de voorziene transportdatum maar ook aan het tijdsverloop tussen de ondertekening van de offerte door [gedaagde] en de weigering van ING. [gedaagde] zou dan aan de hand van deze gemotiveerde weigering zich hebben kunnen bezinnen op haar positie. Zij had kunnen proberen ING te overtuigen dan wel had zij kunnen omzien naar alternatieve hypothecaire financiering.
6.17. Pas bij brief van 8 juli 2010 geeft ING een schriftelijke uitleg van de redenen om tot weigering van de hypotheek te besluiten (niet alle documenten, met name BKR-registratie [B], aanneemovereenkomst door ING ontvangen, de kadastrale inschrijvingen en de wel aangeleverde stukken zijn niet “conveniërend”). De rechtbank constateert dat in de brief van ING d.d. 30 september 2010 zij nog meer redenen aanvoert (verklaring van meer dan
€ 200.000,00 eigen middelen niet aangetroffen, aangifte IB evenmin, verklaring register-accountant klopt niet en een aantal andere documenten is evenmin aangeleverd). In deze brieven wordt niet verwezen naar de nieuwe wet- en regelgeving op grond waarvan de normen zijn aangescherpt. De rechtbank overweegt, mede in aanmerking genomen de inhoudelijke en deels met verzendbewijzen gestaafde tegenargumenten van [gedaagde], dat deze discussie omtrent de ontvangst en het conveniëren voorkomen had kunnen worden als ING op 16 april 2009 klare wijn had geschonken door uit te leggen waarom de hypotheek toch niet verleend kon worden. De rechtbank sluit dan ook aan bij de drie door [B] aan ING medegedeelde bevestigde weigeringsgronden en zal niet ingaan op de overige gronden die ING aanvoert.
6.18. Dit betekent dat de rechtbank oordeelt dat ING jegens [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten door de hypotheek niet te verlenen.
6.19. ING voert aan dat het onbegrijpelijk is dat [gedaagde] geen financieringsvoorbehoud in haar koopovereenkomst met [A] heeft opgenomen. Dit is een eigen schuldverweer waarop partijen, gelet op de gemaakte procedurele afspraken, in de nadere conclusiewisseling mogen ingaan.
6.20. De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rolzitting voor conclusie na tussenvonnis zijdens [gedaagde]. Daarop mag ING bij antwoordconclusie na tussenvonnis reageren. [gedaagde] dient dan per opgevoerde schadepost gespecificeerd en gedocumenteerd uit te leggen welk bedrag zij vordert. De rechtbank wenst bovendien van [gedaagde] te vernemen hoe het bedrag van € 60.000,00 van de bankgarantie feitelijk is besteed en welke repercussies dit heeft voor de hoogte van de schade.
vordering in conventie van ING - argumenten van ING
6.21. ING legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij gehouden was, ingevolge de bepalingen van de “ijzeren” bankgarantie het bedrag van € 60.000,00 uit te betalen. [gedaagde] is gehouden op grond van de contragarantie dit bedrag aan haar terug te betalen.
vordering in conventie van ING - argumenten van [gedaagde]
6.22. [gedaagde] voert geen zelfstandig verweer tegen de vorderingen van ING in conventie. Zij verzoekt de rechtbank haar toe te staan het door ING gevorderde bedrag te mogen verrekenen met de door haar gevorderde schadevergoeding. Tevens stelt zij dat de eis in reconventie als een opschortende voorwaarde ten aanzien van de vordering in conventie moet worden gezien alsmede dat, gelet op de argumentatie die zij in reconventie heeft aangevoerd, ING in schuldeisersverzuim is geraakt zodat zij, zo begrijpt de rechtbank althans, dus niet gehouden kan worden dit bedrag aan ING te betalen.
oordeel rechtbank in conventie
6.23. De rechtbank overweegt het volgende. [gedaagde] voert geen zelfstandig verweer tegen de vordering van ING in conventie. Dit betekent dan ook dat de rechtbank deze vordering dient toe te wijzen, verhoogd met de gevorderde vertragingsrente waartegen evenmin verweer is gevoerd. Hetzelfde geldt voor de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Dit zal bij eindvonnis worden beslist.
7. De beslissing
De rechtbank:
rechtdoende in conventie en in reconventie:
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 15 augustus 2012 voor conclusie na tussenvonnis zijdens [gedaagde],
bepaalt dat ING een antwoordconclusie na tussenvonnis mag indienen,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2012.
1354/2066