ECLI:NL:RBROT:2012:BY1673

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
410904 / HA RK 12-829
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 30 oktober 2012 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekster tegen een rechter in een bestuursrechtelijke procedure. Het wrakingsverzoek volgde op een zitting van 16 oktober 2012, waar verzoekster een voorlopige voorziening had aangevraagd met betrekking tot een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [X]. Tijdens deze zitting stelde de rechter indringende vragen over de feiten en omstandigheden rondom het besluit tot uitschrijving van verzoekster uit de gemeentelijke basisadministratie. Verzoekster voelde zich door de communicatie van de rechter, met name door de opmerking "Bestaat [naam] wel", in haar rechtvaardigheid aangetast en vreesde dat de rechter vooringenomen was.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek beoordeeld en vastgesteld dat, hoewel de communicatie van de rechter niet optimaal was, dit niet voldoende gewicht had om te concluderen dat de rechter vooringenomen was. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard en afgewezen.

De beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters. De oudste rechter heeft de beslissing ter openbare terechtzitting uitgesproken, waarbij ook de griffier aanwezig was. De rechtbank heeft de processtukken en het proces-verbaal van de zitting in overweging genomen bij het nemen van haar beslissing.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 30 oktober 2012
Zaaknummer: 410904
Rekestnummer: HA RK 12-829
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde mr. P.H. Ruys,
strekkende tot wraking van [naam gewraakte rechter], rechter in de rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 16 oktober 2012 is door de rechter behandeld het door verzoekster ingediende verzoek tot het geven van een voorlopige voorziening ten aanzien van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [X] d.d. 24 juli 2012.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de gemachtigde van verzoekster de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoekster, haar gemachtigde, de rechter, alsmede het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [X] zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 22 oktober 2012, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: verzoekster en haar gemachtigde. Zij hebben hun standpunt nader toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Bij besluit van 24 juli 2012 heeft de gemeente [X] de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie van verzoekster en haar dochter opgeschort en haar uitgeschreven vanwege vertrek naar onbekend (hierna: besluit tot uitschrijving).
Tegen dat besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Op dat bezwaar is tot op heden - 22 oktober 2012 - nog niet beslist.
Op 21 september 2012 heeft verzoekster bij de rechtbank een verzoek ingediend, ertoe strekkende bij wijze van voorlopige voorziening te beslissen dat het besluit tot uitschrijving wordt geschorst voor de duur van de bezwaarschriftprocedure.
2.1.2
Ter zitting van 16 oktober 2012 heeft de rechter aan verzoekster vragen gesteld over de vanwege de gemeente aan de woning van verzoekster afgelegde huisbezoeken en het feit dat verzoekster daarbij meermalen niet is aangetroffen. Nadat verzoekster had verteld dat zij op 7 mei 2012 was geopereerd en dat zij ook nog even op vakantie was geweest naar een pretpark in Nederland, reageerde de rechter dat het een feit van algemene bekendheid is dat op zo'n korte termijn een pretpark boeken in het hoogseizoen toch niet meer mogelijk is, omdat die dan al vol zullen zijn. De rechter zou een dergelijk standpunt mee kunnen wegen bij zijn latere oordeel.
2.1.3
Ter zitting heeft verzoekster voorts - in antwoord op vragen van de rechter - verteld dat zij na haar operatie zes weken bij haar moeder was geweest. Zij had dat telefonisch doorgegeven aan de heer [naam] van de gemeente, waarbij zij heeft gezegd: "Reken maar op een maand dat ik op vakantie ben". Ook deelde zij mee dat zij steeds met deze heer [naam] telefonisch contact heeft gehad. Hierop zei de rechter tegen de vertegenwoordiger van de gemeente: "Bestaat de heer [naam] wel" en dat terwijl de vertegenwoordiger van de gemeente al eerder op de zitting had aangegeven dat de heer [naam] een collega was. Met name de intonatie van de rechter: "Bestáát hij wel!" roept bij verzoekster de schijn van partijdigheid op. Het belang van verzoekster komt daarmee niet goed tot zijn recht.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Hij voert daartoe - verkort en zakelijk weergegeven - aan:
2.2.1
In deze zaak gaat het om een verzoek aan de voorzieningenrechter om het besluit tot uitschrijving te schorsen. In zo'n geval grijpt de voorzieningenrechter rechtstreeks in in de besluitvorming van een bestuursorgaan. In dat kader kan het noodzakelijk zijn dat de voorzieningenrechter aan de hand van de feiten onderzoekt wat het voorlopig rechtmatigheidsoordeel is ten aanzien van het standpunt van de gemeente dat verzoekster niet woont op het door haar opgegeven adres. Daarbij kunnen indringende vragen aan de orde zijn, om daarmee de juistheid en de gevolgen van de door de gemeente verzamelde onderzoeksgegevens te kunnen toetsen.
2.2.2
De opmerking van verzoekster dat zij tegen de heer [naam] zou hebben gezegd: "Reken maar op een maand dat ik op vakantie ben" wekte bij mij bevreemding, omdat het naar mijn indruk niet goed mogelijk is om half juni nog een vakantie van een maand in een vakantiepark te boeken voor de direct daarop volgende periode, en omdat verzoekster juist daarvoor had verklaard dat zij voor tien dagen naar een "pretpark" was geweest.
2.2.3
De stelling van verzoeksters gemachtigde, dat de gemeente "het bestaan" van de heer [naam] al had bevestigd, kan ik niet goed plaatsen. Nadat de griffier het proces-verbaal in concept had opgemaakt, heb ik hem nog expliciet gevraagd of ik dat al eerder had gevraagd en bevestigd had gekregen. Volgens de griffier was dat niet zo. Ik ga er dan ook van uit dat de gemachtigde ten onrechte de indruk had dat dit al daarvoor besproken was met de vertegenwoordigers van het college van burgemeester en wethouders.
2.2.4
De vraag (ik realiseer me dat ik beter had kunnen vragen: "wie is de heer [naam]") over de heer [naam] heeft als achtergrond dat mij bij lezing van het dossier de naam van de heer [naam] niet was opgevallen, terwij1 er volgens verzoekster meerdere keren contact met hem was geweest.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing als vorenbedoeld opleveren. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt:
3.4
Op zichzelf is niet onbegrijpelijk dat in het kader van een voorlopige voorziening als door verzoekster is verzocht en die dient om een besluit van het college van burgemeester en wethouders te schorsen, de rechter ter zitting indringende vragen stelt met betrekking tot van belang zijnde feiten en omstandigheden.
In casu kan wel worden aangenomen dat de communicatie van de rechter met verzoekster en de manier waarop hij zich daarbij uitdrukte niet optimaal was. De rechter heeft dat ten aanzien van zijn opmerking "Bestaat [naam] wel" ook wel erkend. Het feit dat die communicatie niet optimaal is geweest, is in dit geval van onvoldoende gewicht om daaruit de conclusie te trekken dat de rechter jegens verzoekster vooringenomen was, dan wel dat de door verzoekster daaromtrent geuite vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
3.5
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [naam gewraakte rechter].
Deze beslissing is gegeven op 30 oktober 2012 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. L.A.C. van Nifterick en mr. H.J.M. van der Kaaij, rechters.
Deze beslissing is door de oudste rechter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door de oudste rechter met de griffier ondertekend.