RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 september 2012 in de zaak tussen
[de erven], te [plaats], eisers,
gemachtigde mr. M.B.A.C. Hasselman,
de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde mr. M.C. Groeneveld.
Verweerder heeft in één aanslagbiljet, gedagtekend 4 februari 2011, verenigd een beschikking op grond van de Wet WOZ, waarin de waarde van de onroerende zaak [onroerende zaak] (onroerende zaak) per waardepeildatum 1 januari 2010 is vastgesteld op € 169.000,--, een naar deze heffingsmaatstaf berekende aanslag in de onroerende-zaakbelastingen en een aanslag in de rioolheffing (2011).
Na daartegen door eisers gemaakt bezwaar heeft verweerder - voor zover hier van belang - € 218,-- toegekend voor de door eisers gemaakte kosten van in de bezwaarfase beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Eisers hebben bij brief van 1 maart 2012 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2012. Aanwezig was de gemachtigde van eisers, alsmede de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door mr. B.J. Klein, mr. S. van der Vlegel en mr. M. Kintou.
In dit geschil is aan de orde de vraag of de kosten van het door eisers in bezwaar overgelegde taxatierapport voor vergoeding in aanmerking komen.
De onafhankelijkheid van de taxateur
1. Volgens verweerder is er geen sprake van een deskundige. Artikel 8:34 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is hier volgens hem leidend, zodat de deskundige verplicht is zijn opdracht onpartijdig en naar beste weten te vervullen. De door eisers ingeschakelde taxateur kan volgens verweerder niet worden gekenschetst als onafhankelijk.
2. De verwijzing door verweerder naar artikel 8:34 van de Awb kan hem niet baten. Deze bepaling ziet uitsluitend op deskundigen die door de rechtbank worden benoemd en is niet van toepassing op door partijen zelf (op grond van artikel 8:60, vierde lid, van de Awb) opgeroepen of meegebrachte deskundigen, waarvan hier sprake is. De rechtbank ziet geen aanleiding de in de jurisprudentie van de Rechtbank Dordrecht tot uitdrukking komende lijn te volgen, welke lijn afwijkt van de heersende opvatting (o.a. Gerechtshof Arnhem 11 april 2012, LJN: BW4248 en Gerechtshof Amsterdam 17 november 2011, LJN: BV0077).
3. Met betrekking tot de vraag of de taxateur voldoende objectief is stelt de rechtbank vast dat de taxatie WOZ-conform is verricht en de waarde van de onroerende zaak is verlaagd tot het bedrag dat in het door de taxateur opgemaakte taxatierapport is genoemd. Ook overigens biedt de inhoud van het taxatierapport geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de objectiviteit van de taxateur.
4. Verweerder heeft voorts gewezen op de verwevenheid van de gemachtigde en de taxateur en betoogd dat het daaruit voortvloeiende gezamenlijke belang dat dezen hebben bij de uitkomst van het geschil, de schijn van partijdigheid van de taxateur oproept. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Niet valt in te zien hoe een eventuele verwevenheid tussen de taxateur en de gemachtigde mee zou kunnen brengen dat de taxateur ten opzichte van eiser zijn taak niet onpartijdig zou kunnen uitoefenen (onder meer Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 6 juli 2012, LJN: BX0729 en Gerechtshof Amsterdam 12 april 2012, LJN: BW3726). De stelling van verweerder, dat de taxateur en de gemachtigde voor hetzelfde concern werkzaam zijn geweest, stuit op het voorgaande af.
5. Verweerder heeft daarnaast ter zitting gesteld dat de taxateur per definitie een lagere waarde verdedigt dan de door verweerder vastgestelde. Deze stelling wordt verworpen omdat zij in beroep nu eenmaal per definitie op gaat. Het staat een partij bovendien vrij ter ondersteuning van zijn standpunt aan te voeren al hetgeen hij dienstig acht. De rechtbank vermag niet in te zien, dat het taxatierapport van een gemeentelijke taxateur meer objectief is dan dat van een door eiser ingeschakelde taxateur. Het taxatierapport van een gemeentelijke taxateur is een door een werknemer of een opdrachtnemer van verweerder opgestelde (nadere) onderbouwing van de door verweerder vastgestelde waarde, evenals een in opdracht van eiser opgemaakt taxatierapport een nadere onderbouwing van eisers standpunt is.
De deskundigheid van de taxateur
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door eisers ingeschakelde taxateur, kandidaat makelaar/taxateur, niet gekwalificeerd is om taxaties te verrichten, zodat deze om die reden niet als deskundige kan worden aangemerkt. Bepalend voor het antwoord op de vraag of de door eisers ingeschakelde taxateur kan worden aangemerkt als deskundige is of deze beschikt over specifieke kennis en kunde die, indien ingebracht in het geding, redelijkerwijs kunnen bijdragen aan een voor eisers gunstige uitkomst van het geschil. Of deze kennis en kunde worden bevestigd in diploma’s is daarbij niet van doorslaggevende betekenis. Gelet op het feit dat de door de taxateur verrichte taxatie WOZ-conform is, verweerder mede in zijn taxatierapport aanleiding heeft gezien de waarde van de onroerende zaak te verlagen en ook overigens de inhoud van het taxatierapport geen aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat de taxateur de vereiste kennis en kunde ontbeert, is de rechtbank van oordeel dat de taxateur in deze aangemerkt kan worden als deskundige als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)
Aantoonbare en daadwerkelijk gemaakte kosten
7. Verweerder heeft betoogd dat voor vergoeding van de taxatiekosten geen plaats is, omdat niet is voldaan aan het uitgangspunt van het Bpb dat aantoonbaar en daadwerkelijk taxatiekosten in rekening zijn gebracht. De aan eisers in rekening te brengen taxatiekosten worden namelijk, al dan niet met een creditfactuur, aangepast aan het bedrag dat uiteindelijk in rechte als vergoeding wordt toegekend. In dat geval is er geen sprake van een op eisers rustende bepaalbare betalingsverplichting ter zake van de kosten van de deskundige. Niet duidelijk is immers welk bedrag eisers uiteindelijk ter zake van het uitbrengen van het rapport zullen moeten betalen. Verweerder heeft daarbij verwezen naar het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 19 april 2012 (LJN: BW3801).
8. De rechtbank kan verweerder - en het Gerechtshof - hierin niet volgen. Een redelijke uitleg van de tussen eisers en hun gemachtigde gesloten overeenkomst leidt tot het oordeel dat zij zijn overeengekomen dat aan eisers taxatiekosten worden berekend tot het beloop van de door de taxateur gefactureerde kosten, met dien verstande dat eisers, bij een succesvol verloop van de procedure, slechts zijn gehouden tot betaling van de aan hen in rechte toegekende proceskostenvergoeding aan hun gemachtigde zodat derhalve de gemachtigde, althans de taxateur, het financiële risico draagt dat in rechte slechts een gedeeltelijke vergoeding van die gefactureerde kosten wordt toegekend. Deze afspraak is voldoende concreet en rechtvaardigt niet de conclusie dat geen sprake is van aantoonbaar en daadwerkelijk in rekening gebrachte taxatiekosten.
De stelling van verweerder dat de taxatiekosten niet op eisers drukken, wordt evenmin gevolgd. Op eisers rust immers de verplichting tot betaling van de aan hen in rechte toegekende proceskostenvergoeding aan hun gemachtigde. Dat eisers daarnaast niet tevens in eigen beurs hoeven te tasten ter voldoening van kosten van hun gemachtigde of de taxateur, doet aan deze verplichting niet af. Voor zover verweerder betoogt dat door de gemaakte circulaire afspraken (hetgeen per saldo aan taxatiekosten verschuldigd is, hangt af van de in rechte toegekende vergoeding, terwijl deze laatste weer afhangt van hetgeen aan taxatiekosten verschuldigd is) geen bedrag aan kosten kan worden bepaald, berust op een al te letterlijke lezing van de gemaakte afspraken, terwijl overigens bij een dergelijke lezing, integendeel, elk bedrag met juistheid kan worden bepaald.
9. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de kosten van het door eisers in bezwaar overgelegde taxatierapport voor vergoeding in aanmerking komen.
10. Met betrekking tot de hoogte van de te vergoeden kosten hebben beide partijen ter zitting bevestigd dat zij het eens zijn over een vergoeding van € 50,-- per uur (excl. BTW). Mede in aanmerking genomen de aard van het getaxeerde object en het door de rechtbank voor WOZ-taxaties gebruikelijk gehanteerde tarief, stelt de rechtbank het te hanteren tarief vast op € 50,-- per uur (excl. BTW).
11. De rechtbank acht het aannemelijk en redelijk dat voor het taxeren van een onroerende zaak als onderhavige, het opvragen van de benodigde informatie en het opstellen van het taxatierapport, 3,5 uren benodigd zijn, zoals door eisers gesteld. Op grond van het bepaalde in het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts 2003) bedraagt de vergoeding voor de kosten van het taxatierapport dan ook € 175,-- (3,5 x € 50,--), te vermeerderen met de omzetbelasting overeenkomstig artikel 15 van het Bts 2003, derhalve totaal € 175,-- x 1,19 is € 208,25,--.
12. Door eisers is nog betoogd dat verweerder ten onrechte van het horen van eisers heeft afgezien, aangezien niet is voldaan aan de daaraan gestelde voorwaarden in artikel 7:3 van de Awb. Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat hij om praktische redenen heeft afgezien van het horen van eisers. Verweerder was door eisers is gebreke gesteld, zodat haast geboden was met het doen van uitspraak op bezwaar. Deze door verweerder aangevoerde omstandigheid vormt evenwel geen deugdelijke grondslag om in afwijking van de limitatieve opsomming van genoemd wetsartikel van het horen van eisers af te zien, zodat sprake is van schending van de hoorplicht. De rechtbank tekent hierbij aan dat anders dan verweerder ter zitting nog heeft betoogt, niet volledig aan het bezwaar is tegemoetgekomen. Aan de vraag of en in hoeverre in het onderhavige geval toepassing gegeven kan worden aan artikel 6:22 van de Awb zal de rechtbank thans geen nadere overweging wijden, nu de uitspraak op het bezwaar reeds op grond van hetgeen hierboven is overwogen voor vernietiging in aanmerking komt.
13. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en dat de uitspraak op bezwaar wat betreft de daarin opgenomen kostenvergoeding vernietigt dient te worden.
14. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft reeds in de bezwaarfase te kennen gegeven dat de kosten terzake beroepsmatig verleende bijstand in bezwaar voor vergoeding in aanmerking komen zodat verweerder zal worden veroordeeld tot het vergoeden van deze kosten (1 punt à € 218,--).
In aanmerking genomen dat in 76 zaken in een korte tijd beroep is ingesteld op vergelijkbare gronden, welke zaken tegelijk ter zitting zijn behandeld, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast te stellen op 2 punten x gewicht 1 x factor 5 x € 437,- per punt, totaal € 4.370,-, in evenredigheid toe te rekenen aan elk van de 76 zaken, derhalve € 57,50 per zaak. Zij verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 8 april 2011 (LJN: BQ0415) en de daarin opgenomen overwegingen van het Gerechtshof Amsterdam van 21 januari 2010.
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak op bezwaar wat betreft de daarin opgenomen kostenvergoeding,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 513,50,
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 42,-- aan eisers vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Franken, voorzitter, mr. dr. P.G.J. van den Berg en mr. C.E. Bos, leden, in aanwezigheid van mr. F.R. Lader, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer).