beschikking ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. R.L. van Heusden,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
gemachtigde: mr. D.F. Smulders van DAS Rechtsbijstand.
Partijen worden hierna aangeduid als [verzoekster] en [verweerster].
1. Het verloop van de procedure:
1.1 Ter griffie van de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, is op
19 oktober 2012 het verzoek van [verzoekster] (met producties) ontvangen om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden wegens gewichtige redenen, primair bestaande uit dringende redenen als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW, subsidiair bestaande uit veranderingen in de omstandigheden. Tevens is ter griffie ontvangen van [verweerster] een verweerschrift (met productie). Van de zijde van [verzoekster] is een brief met bijlagen d.d. 16 november 2012 ontvangen.
1.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 november 2012. Partijen en hun gemachtigden waren hierbij aanwezig. Namens [verzoekster] is mevrouw [A], jurist afdeling P&O, verschenen. De gemachtigde van [verzoekster] heeft zich bediend van schriftelijke aantekeningen die bij het dossier zijn gevoegd. De gemachtigde van [verweerster] heeft tijdens de mondelinge behandeling als aanvullende productie overgelegd een proces-verbaal van verhoor van [B], (mede)verdachte in de strafzaak betreffende de drugssmokkel die hierna aan de orde komt. Van hetgeen ter zitting is verhandeld heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3 De datum van de uitspraak is door de kantonrechter bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1 [verweerster], geboren op [geboortedatum], is sinds 15 september 2004 bij [verzoekster] in dienst, laatstelijk in de functie van Terminaloperator B3. Het bruto maandsalaris bedraagt thans €?3.766,10 bruto per maand, te vermeerderen met de wettelijke en overeengekomen emolumenten.
2.2 [verzoekster] is een logistieke dienstverlener gevestigd in de Rotterdamse haven. [verweerster] verricht haar werkzaamheden op de Delta terminal aan de Maasvlakte.
2.3 Op 25 juli 2012 zijn negen personen, waaronder [verweerster] en vier andere medewerkers van [verzoekster], aangehouden op verdenking van drugssmokkel. [verweerster] is aangehouden in haar auto net na het verlaten van het terrein van [verzoekster]. Zij reed een stukje achter de auto, waarin haar vriend reed. In diens auto, die ook net het terrein van [verzoekster] had verlaten, trof de politie een partij van 180 kg stoffen aan, deels cocaïne en deels daarop lijkend. Zowel [verweerster] als haar vriend hadden die dag geen dienst.
2.4 [verweerster] is op 27 juli 2012 weer in vrijheid gesteld. Zij heeft [verzoekster] diezelfde dag medegedeeld dat zij haar werkzaamheden wilde hervatten.
2.5 [verzoekster] heeft van 25 juli tot en met 27 juli 2012 de loonbetaling aan [verweerster] gestopt. Vanaf 28 juli 2012 is de loonbetaling hervat. [verzoekster] heeft [verweerster] per brief van 31 juli 2012 medegedeeld dat zij op non-actief gesteld blijft. Tot op heden is [verweerster] nog steeds op non-actief gesteld onder doorbetaling van het loon.
2.6 Op 2 oktober 2012 hebben partijen een gesprek gehad. [verweerster] heeft tijdens dit gesprek haar verklaring voor het gebeuren gegeven en ontkent iets met de invoer van de partij cocaïne te maken te hebben.
3. Het verzoek en de grondslag daarvan
3.1 [verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er sprake is van primair dringende redenen als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW, subsidiair veranderingen in de omstandigheden.
3.2 Ter onderbouwing van dit verzoek heeft [verzoekster] – voor zover van belang – het volgende aangevoerd. [verweerster] is aangehouden in verband met betrokkenheid bij de invoer van cocaïne. Dit strafbaar feit houdt direct verband met de werkzaamheden van [verzoekster]. Daarnaast heeft het strafbare feit plaats gevonden op het terrein van [verzoekster]. De aanhoudingen van [verweerster] en vier andere medewerkers hebben geleid tot consternatie bij de overige werknemers en tot berichtgeving in de media. [verzoekster] moet onvoorwaardelijk kunnen vertrouwen op haar medewerkers. De betrokkenheid bij een dergelijk feit heeft voor een ernstige inbreuk op het vertrouwen in [verweerster] gezorgd. Daarnaast acht [verzoekster] de verklaring van [verweerster] over haar aanwezigheid die ochtend bij en op het terrein van [verzoekster] volstrekt ongeloofwaardig. Door haar handelen die ochtend en de verklaring die nadien gegeven werd, is bij [verzoekster] de indruk gewekt dat zij wel degelijk bij de drugssmokkel betrokken is geweest. [verzoekster] is het vertrouwen in [verweerster] volledig en definitief kwijt. Van haar kan niet gevergd kan worden dat het dienstverband wordt voorgezet. Daarnaast zou een terugkeer van [verweerster] voor de nodige onrust op de werkvloer zorgen. Te meer nu [verweerster] heeft aangegeven nog steeds omgang de hebben met haar vriend. [verzoekster] kan niet in verband gebracht worden met drugsgerelateerde zaken waardoor zij haar goede naam zal verliezen en haar concurrentiepositie zal verslechteren. Daarnaast heeft [verzoekster] een AEO-status welke haar vrijwaart van bepaalde douaneformaliteiten en –controles. Het behoud van deze status is voor de bedrijfsvoering van [verzoekster] van groot belang. Door het gebeuren op 25 juli 2011 is [verzoekster] benaderd door de douane. De douane verlangt van [verzoekster] dat zij inzichtelijk maakt welke maatregelen zij treft ter voorkoming van de smokkel van drugs en op welke wijze zij optreedt tegen de betrokken werknemers. [verzoekster] dient derhalve afstand te nemen van dergelijke praktijken en hard op te treden tegen degenen die bij de drugssmokkel betrokken waren of die de schijn hebben gewekt er betrokken bij te zijn geweest. Het kan in redelijkheid niet van [verzoekster] verlangd worden dat zij [verweerster] loon doorbetaalt in afwachting van een strafrechtelijke procedure danwel tot vast komt te staan dat [verweerster] niet betrokken was bij genoemde drugssmokkel.
Er is geen ruimte voor het toekennen van een vergoeding nu de reden voor ontbinding in de risicosfeer van [verweerster] ligt. Voor zover er een vergoeding wordt toegekend, dient dit onder de voorwaarde te gebeuren dat onherroepelijk vast moet komen te staan dat [verweerster] niet (verder) vervolgd wordt danwel dat zij onherroepelijk wordt vrijgesproken van betrokkenheid bij de invoer van cocaïne.
4. Het verweer
4.1 Het verweer strekt primair tot afwijzing van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en subsidiair, bij inwilliging van het verzoek, tot ontbinding met inachtneming van de fictieve opzegtermijn onder toekenning van een vergoeding ad
€ 24.479,10 op basis van C=1,5 zonder beperkende voorwaarde danwel een compensatie als tegen een eerdere datum wordt opgezegd.
4.2 [verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek. [verweerster] ontkent elke betrokkenheid bij of wetenschap van de invoer van cocaïne. Zij dient voor onschuldig gehouden te worden totdat haar schuld is vastgesteld. Deze onschuldpresumptie geldt ook in het civiele recht en een verzoek tot ontbinding kan slechts toegewezen worden als het verwijt met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid komt vast te staan. [verweerster] is weliswaar aangehouden maar uit het feit dat zij kort daarna is vrijgelaten volgt dat er volgens justitie sprake is van een minder vergaande verdenking van betrokkenheid bij smokkel. Daarnaast heeft zij na haar vrijlating contact opgenomen met [verzoekster] en om een gesprek verzocht. Tijdens dit gesprek heeft zij openheid van zaken gegeven. [verweerster] blijft bij haar verklaring zoals zij deze heeft afgelegd. Het is [verzoekster] bekend dat zij eerder relationele problemen heeft gekend en daarom wantrouwig was tegenover haar huidige vriend. Vanuit deze achtergrond bezien is het niet vreemd dat zij haar vriend die ochtend volgde.
[verweerster] heeft altijd naar tevredenheid gewerkt bij [verzoekster] en wil haar werkzaamheden hervatten. [verzoekster] is de mogelijkheid geboden om nauw betrokken te zijn bij het onderzoek dat justitie uitvoerde. Nu zij hier geen gebruik van heeft gemaakt dient dit voor haar rekening en risico te blijven. Had zij wel meegewerkt aan het onderzoek dan was haar duidelijk geworden dat [verweerster] niet betrokken is geweest bij de drugssmokkel. Het is dan ook onduidelijk op welke wijze het vertrouwen van [verzoekster] in [verweerster] is geschaad.
[verzoekster] is niet zorgvuldig met haar belangen om gegaan nu zij van andere personeelsleden heeft vernomen dat deze bekend zijn met onderhavige procedure en de inhoud van de processtukken. De onrust die op de werkvloer is ontstaan komt dan ook niet door de vermeende betrokkenheid van [verweerster] bij drugssmokkel maar door het voornemen van haar werkgever om een personeelslid dat niet betrokken is bij een drugsgerelateerd feit toch te ontslaan. Overigens mag de opstelling van collega’s niet van doorslaggevende betekenis zijn.
[verweerster] betreurt het dat de goede naam van [verzoekster] is aangetast en dat zij verantwoording heeft moeten afleggen over haar AEO-status maar dit kan haar niet verweten worden nu zij geen betrokkenheid bij de drugssmokkel heeft gehad. Het kan echter niet zo zijn dat [verweerster] als voorbeeld moet dienen in het kader van het behoud van de AEO-status.
Een ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal de belangen van [verweerster] ernstig schaden. Zij is als alleenstaande afhankelijk van haar inkomen en zal gezien haar eenzijdige opleiding lastig ander werk vinden. [verweerster] is steeds bereid gebleven haar werkzaamheden te verrichten, het is echter de keuze van [verzoekster] om hier geen gebruik van te maken.
5. De beoordeling van het verzoek
5.1 De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met enig wettelijk opzegverbod.
5.2 De kantonrechter stelt voorop, dat ook in het arbeidsrecht het beginsel geldt dat iemand aan enig (strafbaar) feit onschuldig is indien en zolang zijn schuld niet is komen vast te staan (de ‘onschuldpresumptie’). Alleen de strafrechtelijke verdenking en de daaruit voortvloeiende detentie is daarom in beginsel onvoldoende om te komen tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dit geldt óók voor ernstige delicten als waarvan [verweerster] is beschuldigd, waarbij het strafbare feit heeft plaatsgevonden op het terrein van [verzoekster].
[verweerster] ontkent iedere betrokkenheid bij de drugssmokkel. Door [verzoekster] zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld ter weerlegging hiervan, zodat de kantonrechter er voor de onderhavige beoordeling vanuit moet gaan dat er nog enkel sprake is van een verdenking, die onvoldoende is om een dringende reden aanwezig te achten. Ook overigens zijn door [verzoekster] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die een ontbinding wegens dringende redenen rechtvaardigen. Dat [verweerster] een ongeloofwaardige verklaring over haar aanwezigheid op 25 juli 2012 heeft afgelegd, zoals [verzoekster] stelt, is daarvoor onvoldoende.
5.3 Gelet op het voorgaande wordt het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de primaire grondslag dat sprake is van dringende redenen afgewezen.
5.4 Subsidiair heeft [verzoekster] aangevoerd dat er sprake is van een verandering in omstandigheden nu [verzoekster] het vertrouwen in [verweerster] is kwijtgeraakt. Met [verweerster] is de kantonrechter van oordeel dat de enkele omstandigheid dat zij wordt verdacht van het plegen van een misdrijf op zichzelf niet voldoende is om de conclusie te rechtvaardigen dat daardoor het vertrouwen van [verzoekster] in [verweerster] zodanig is geschonden dat de voortzetting van de arbeids-overeenkomst niet meer van haar kan worden gevergd. Feiten en omstandigheden op grond waarvan [verzoekster] er met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid van uit mag gaan dat [verweerster] schuldig zal worden bevonden, voor zover het al tot een strafrechtelijke vervolging komt, zijn gesteld noch gebleken, terwijl bovendien niet ondenkbeeldig is dat [verweerster] zal worden vrijgesproken.
5.5 Echter in dit geval is er meer aan de hand. Het betreft een verdenking van een strafbaar feit dat gerelateerd is aan de werkplek, namelijk het beveiligde terrein van [verzoekster] in de Rotterdamse haven. Aan personeel van [verzoekster] mogen gelet op risico’s gerelateerd aan de werkplek en gehanteerde beveiligingsvoorschriften hoge integriteiteisen gesteld worden. Daarbij is van belang dat [verzoekster] onweersproken een AEO-status heeft, die bij delicten als de onderhavige wordt bedreigd.
5.6 In de verklaring van [verweerster] op 2 oktober 2012 heeft [verzoekster] voldoende aanknopingspunten kunnen vinden om aan diens integriteit te twijfelen. [verweerster] heeft op 2 oktober 2012 tegenover [verzoekster] verklaard - verkort weergegeven – dat zij eerder genoemd vriend op de vroege ochtend van 25 juli 2012 heeft gevolgd omdat zij dacht dat hij haar bedroog. Nadat haar vriend haar opbelde dat hij zijn pinpas was vergeten, heeft [verweerster] de pinpas bij het benzinestation gebracht en is hem gaan volgen. Toen zij zag dat hij het terrein van [verzoekster] opreed, was het haar duidelijk geworden dat hij niet vreemd ging en is zij, nadat zij ook het terrein van [verzoekster] was opgereden, direct omgedraaid en weggereden. Zij is ongeveer 10 minuten op het terrein aanwezig geweest. Zij had namelijk enige afstand tussen haar en haar vriend gecreëerd omdat ze niet wilde dat hij haar zou zien. Toevalligerwijs reed zij weer achter haar vriend het terrein af, aldus [verweerster].
Vast staat dat zowel [verweerster] als haar vriend die dag geen dienst hadden. Gezien het tijdstip waarop het volgen plaatsvond alsmede het nog steeds op korte afstand van de auto van haar vriend rijden na het verlaten van het terrein had [verzoekster] voldoende grond om aan de geloofwaardigheid van deze verklaring te twijfelen. Dat [verweerster] in het verleden door haar vorige vriend is bedrogen, acht de kantonrechter onvoldoende verklaring voor het handelen van [verweerster], zeker gezien het vroege tijdstip en de plaats waarnaar zij haar vriend volgde en bleef volgen. [verzoekster] heeft dan ook in redelijkheid kunnen concluderen dat [verweerster] anders dan zij zelf aanvoert geen volledige openheid van zaken heeft gegeven.
5.7 Dit beeld is ter zitting nog versterkt. In aanvulling op haar verklaring van 2 oktober 2011 heeft [verweerster] ter zitting verklaard dat haar vriend niet alleen in de aangehouden auto zat, maar samen met een andere man. Hoe dit past in haar stellingen ten aanzien van de verdenking van het bedrog van haar vriend heeft [verweerster] niet kunnen uitleggen. Voorts heeft zij verklaard dat deze man door haar vriend was opgehaald, nadat haar vriend bij het bezinstation was weggereden. [verweerster] heeft verklaard dat zij nog samen met haar vriend naar het adres van deze man is gereden en dat zij gezamenlijk nog wat hebben gedronken bij die man. Zij weet echter geen adres of naam van de betrokken persoon. Nog daargelaten dat [verweerster] niet eerder over deze man heeft verklaard, is het niet geloofwaardig, dat zij bij iemand iets gaat drinken zonder enige verklaring te kunnen geven over deze persoon. In ieder geval wordt hiermee de stelling van [verzoekster] dat haar verklaring niet geloofwaardig is, verder onderbouwd.
5.8 Hoewel uiteindelijk naar het oordeel van de kantonrechter niet uitgesloten kan worden dat het die bewuste morgen is gegaan zoals [verweerster] heeft verklaard in die zin dat zij echt vooraf geen weet heeft gehad van de plannen van haar vriend zodat haar geen verwijt gemaakt kan worden van het strafbare feit, maken de omstandigheden in onderling verband bezien het ontbreken van vertrouwen van [verzoekster] in (het verhaal van) [verweerster] begrijpelijk en gerechtvaardigd. Dat [verweerster] de relatie met haar vriend nog steeds aanhoudt, werkt hoewel dit haar vrijstaat, ook niet mee aan het behoud dan wel herstel van het vertrouwen van [verzoekster].
5.9 Alle omstandigheden in aanmerking genomen is het begrijpelijk dat [verzoekster] de arbeidsovereenkomst met [verweerster] vanwege het ontbreken van vertrouwen niet wenst voort te zetten. In zoverre is sprake van een verandering van omstandigheden. Dat [verweerster] jarenlang naar behoren heeft gefunctioneerd maakt dit niet anders. Bij een afweging van enerzijds het belang van [verweerster] bij behoud van haar arbeidsovereenkomst, waarbij niet valt uit te sluiten dat zij niet strafrechtelijk vervolgd zal worden, en anderzijds het belang van [verzoekster] om gezien de aard en locatie van het bedrijf op haar werknemers te kunnen vertrouwen, geeft de kantonrechter aan het belang van [verzoekster] de doorslag.
5.10. De arbeidsovereenkomst van [verweerster] zal daarom worden ontbonden wegens een verandering van omstandigheden van dien aard dat deze een gewichtige reden vormt voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [verweerster] heeft gevraagd rekening te houden met de fictieve opzegtermijn dan wel in de vergoeding een bedrag te verdisconteren in verband met inkomensverlies gedurende die fictieve opzegtermijn. [verzoekster] heeft om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn gevraagd.
Overeenkomstig vaste rechtspraak is er in beginsel geen aanleiding om rekening te houden met de fictieve opzegtermijn. Er is niets specifiek door [verweerster] aangevoerd om daarvan af te wijken. De arbeidsovereenkomst zal daarom met ingang van 31 december 2012 ontbonden worden.
5.10 De reden van de beëindiging van de arbeidovereenkomst ligt volledig in de risicosfeer van [verweerster] zodat er geen aanleiding bestaat om aan [verweerster] een vergoeding toe te kennen.
5.11 Hetgeen verder door [verweerster] is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. De stelling dat [verzoekster] geen gebruik heeft gemaakt van haar mogelijkheid om van de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek kennis te dragen, zodat een gebrek aan kennis daarvan voor risico van [verzoekster] moet komen, is door [verzoekster] betwist. Nu door [verweerster] niet is gesteld op welke grond [verzoekster] daarvan kennis had kunnen krijgen en dit ook overigens niet is gebleken, wordt deze stelling als niet onderbouwd gepasseerd.
5.12 Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te melden wijze.
6. De beslissing
De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 31 december 2012;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.F.A. van Buitenen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.