vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 396233 / HA ZA 12-168
Vonnis van 19 december 2012
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1],
gevestigd te Oostvoorne (gemeente Westvoorne),
2. [eiser 2],
wonende te Oostvoorne (gemeente Westvoorne),
eisers,
advocaat mr. A. van den Heuvel,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PISTACHIO INVESTMENT B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TCHEKEMIAN B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARTA HOLDING B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagden,
advocaat mr. E.A. Bik.
Partijen zullen hierna [eisers] en Pistochio Investment c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding tot tenuitvoerlegging van een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat (art. 613 Rv) van 31 januari 2012;
- het herstelexploit van 3 februari 2012;
- de akte houdende overlegging producties van [eisers], met veertien producties, waaronder de stukken die betrekking hebben op de door [eisers] gelegde beslagen na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 16 januari 2012;
- de conclusie van antwoord, met zeven producties;
- de conclusie van repliek, met acht producties;
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1. In de bij deze rechtbank door Pistachio Investment c.s. tegen [eisers] aanhangig gemaakte zaak met zaak-/rolnummer 353645/HA ZA 10-1454 hebben Pistachio Investment c.s. in conventie betaling gevorderd van - samengevat - diverse boetes en management fees. In reconventie hebben [eisers] diverse vorderingen tot betaling en tot verklaring voor recht ingesteld.
Bij vonnis van 16 februari 2011 heeft deze rechtbank in conventie de vorderingen van Pistachio Investment c.s. afgewezen en in reconventie Pistachio Investment c.s. veroordeeld
“tot vergoeding van de schade die [eisers] hebben geleden als gevolg van de beslagen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet”.
Voorts heeft de rechtbank in reconventie de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt, en dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3. Het geschil
3.1. [eisers] vorderen dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. Pistachio Investment c.s. hoofdelijk veroordeelt, des dat de één betalende de anderen zullen zijn bevrijd, aan [eisers] te betalen € 42.208,17, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2010, althans vanaf 16 februari 2010, althans vanaf het moment van betekening van de onderhavige schadestaat en dagvaarding;
2. Pistachio Investment c.s. hoofdelijk veroordeelt, des dat de één betalende de anderen zullen zijn bevrijd, aan [eisers] te betalen € 32.427,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2010, althans vanaf 16 februari 2010, althans vanaf de dag van betekening van de onderhavige schadestaat en dagvaarding;
3. Pistachio Investment c.s. hoofdelijk veroordeelt, des dat de één betalende de anderen zullen zijn bevrijd, aan [eisers] te betalen € 862,75, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2010, althans vanaf 12 februari 2010, althans vanaf de dag van betekening van de onderhavige schadestaat en dagvaarding;
4. Pistachio Investment c.s. hoofdelijk veroordeelt, des dat de één betalende de anderen zullen zijn bevrijd, aan [eisers] te betalen € 156,08, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2010, althans vanaf 16 februari 2010, althans vanaf de dag van betekening van de onderhavige schadestaat en dagvaarding;
5. Pistachio Investment c.s. hoofdelijk veroordeelt, des dat de één betalende de anderen zullen zijn bevrijd, veroordeelt in de proceskosten, waaronder begrepen de kosten van beslaglegging, onder de bepaling dat (i) de proceskosten en de kosten voor de beslagleggingen voldaan dienen te worden binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, en – voor het geval voldoening binnen deze termijn niet plaatsvindt – (ii) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede (iii) met veroordeling van Pistachio Investment c.s. in de nakosten van € 131,-- dan wel, indien betekening plaatsvindt, van € 199,--.
3.2. Pistachio Investment c.s. concluderen tot afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling van [eisers] in de (na)kosten van dit geding.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank gaat ervan uit dat [eisers] bij exploit van 31 januari 2012 een staat van schadeposten hebben betekend aan Pistachio Investment c.s.
4.2. Voor de achtergrond van de onderhavige schadestaatprocedure verwijst de rechtbank naar genoemd vonnis van deze rechtbank van 16 februari 2011 (hierna: het vonnis van 16 februari 2011). Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat Pistachio Investment c.s. van het vonnis van 16 februari 2011 tijdig hoger beroep hebben ingesteld en dat het hof thans nog geen arrest heeft gewezen.
4.3. De rechtbank zal hierna, te beginnen met rov. 4.6, de verschillende schadeposten beoordelen en op basis daarvan de te vergoeden schade vaststellen althans begroten. Op [eisers] rust de stelplicht en de bewijslast voor feiten en omstandigheden waaruit de schadeposten blijken.
Ten aanzien van het schorsingsverzoek van Pistachio Investment c.s.
4.4. Dat de veroordeling in het vonnis van 16 februari 2011 tot schadevergoeding nader op te maken bij staat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard betekent dat, ondanks het instellen van hoger beroep tegen dit vonnis, kan worden aangevangen met de schadestaatprocedure. Pistachio Investment c.s. verzoeken de rechtbank de onderhavige schadestaatprocedure aan te houden totdat het hof in het hoger beroep van het vonnis van 16 februari 2011 eindarrest heeft gewezen. Aan dit verzoek leggen Pistachio Investment c.s. ten grondslag dat de proceseconomie erbij gebaat is de uitslag van de appelprocedure aan te houden. Voor zover in het hoger beroep de vorderingen van Pistachio Investment c.s. alsnog worden toegewezen, betekent dat namelijk dat de beslagen niet onrechtmatig zijn geweest. Bovendien mochten Pistachio Investment c.s., zo stellen zij, erop vertrouwen dat [eisers] eerst de uitkomst van de appelprocedure zouden afwachten en zolang niet tot dagvaarding van Pistachio Investment c.s. in de schadestaatprocedure zouden overgaan. [eisers] hebben aangegeven geen schorsing te wensen.
4.5. Aangezien [eisers] niet hebben ingestemd met het schorsingsverzoek van Pistachio Investment c.s., ziet de rechtbank geen aanleiding dit verzoek te honoreren, zodat het zal worden afgewezen.
Ten aanzien van de vordering van [eisers] tot betaling van € 42.208,17:
kosten raadslieden
4.6. Aan deze vordering leggen [eisers] ten grondslag - samengevat -dat hun raadslieden in totaal € 42.208,17, inclusief BTW, bij hen in rekening hebben gebracht voor het verweer tegen de stellingen uit het beslagrekest van Pistachio Investment c.s. en de door Pistachio Investment c.s. onrechtmatig gelegde beslagen. Dit totaalbedrag is opgebouwd uit de volgende vier deelbedragen die [eisers] in hun processtukken afzonderlijk bespreken:
- € 29.804,95 vanwege werkzaamheden van 3 februari tot en met 3 maart 2010;
- € 2.044,18 vanwege werkzaamheden n.a.v. kortgedingvonnis van 11 maart 2010;
- € 240,53 vanwege gesprek over appeldagvaarding tegen dit kortgedingvonnis;
- € 10.118,51 vanwege werkzaamheden n.a.v. beslagrekest van 19 mei 2010.
Pistachio Investment c.s. betwisten genoemde advocaatkosten verschuldigd te zijn.
4.7. Het - in feite - meest verstrekkende verweer van Pistachio Investment c.s. is drieledig. Pistachio Investment c.s. betwisten BTW verschuldigd te zijn. Voorts is volgens Pistachio Investment c.s. met de proceskostenveroordeling in genoemd vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 11 maart 2010 (met zaak-/rolnummer 348717/HA ZA 10-133) waarbij de opheffing van de beslagen is toegewezen en met de proceskostenveroordeling in conventie in het vonnis van 16 februari 2011 al voorzien in een vergoeding van de gemaakte advocaatkosten, althans dienen deze proceskostenveroordelingen in mindering te strekken op het thans gevorderde bedrag aan advocaatkosten. Ook is volgens hen een bedrag van € 35.700,--, waarvoor destijds een voorschotdeclaratie is gestuurd aan [eiser 1], niet door [eisers] zélf betaald maar door een ander ten behoeve van [eisers]
Het door Pistachio Investment c.s. tegen deze vordering voor het overige gevoerde verweer komt er uiteindelijk op neer - samengevat - dat de door [eisers] in het geding gebrachte advocatendeclaraties en overige bescheiden geen deugdelijke onderbouwing vormen van deze vordering.
4.8. In hun conclusie van repliek hebben [eisers] aangegeven dat [eiser 1] BTW kan terugvorderen. Aangezien alle advocaatkosten waarvan thans vergoeding wordt gevorderd betrekking hebben op advocatenwerkzaamheden ten behoeve van (onder meer) [eiser 1], betogen Pistachio Investment c.s. terecht dat zij de door de raadslieden van [eiser 1] in rekening gebrachte BTW niet is verschuldigd. Het gaat dan om een bedrag van € 8.019,55 (= 19% x € 42.208,17).
4.9. Van beide genoemde proceskostenveroordelingen maakt deel uit een veroordeling van Pistachio Investment c.s. in het door [eisers] betaalde griffierecht in deze beide zaken en in de door [eisers] gemaakte kosten van betekening van de dagvaarding in genoemde beslagopheffingszaak. Gebleken is echter dat van de thans gevorderde advocaatkosten deze griffierechten en kosten van betekening geen deel uitmaken. Tevens maakt van beide genoemde proceskostenveroordelingen deel uit een bedrag aan advocaatsalaris - in het kortgedingvonnis van 11 maart 2010 een bedrag van
€ 816,00 en in het vonnis van 16 februari 2011 een bedrag van € 4.000,00. Met de veroordeling van Pistachio Investment c.s. tot betaling van deze kosten is voorzien in een vergoeding van de door [eisers] gemaakte advocaatkosten die een vergoeding vormen voor de werkzaamheden van deze advoca(a)t(en) in beide genoemde zaken. Voor zover de thans gevorderde advocaatkosten betrekking hebben op die werkzaamheden, dient er derhalve een vermindering plaats te vinden van de onderhavige vordering.
Ter onderbouwing van genoemd bedrag van € 29.804,95 hebben [eisers] als productie 5 bij dagvaarding een urenlijst in het geding gebracht waarop de diverse werkzaamheden van de raadslieden van [eisers] zijn aangegeven, de data waarop deze werkzaamheden zijn verricht, het per verrichting gevorderde bedrag en het aantal u(u)r(del)en dat voor iedere verrichting in rekening is gebracht. Uit deze urenlijst blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat al deze verrichtingen betrekking hebben op het voeren van een rechterlijke procedure tot opheffing van het op 3 februari 2010 gelegd beslag. Zo vangen deze verrichtingen, als gezegd, aan op 3 februari 2010 en eindigen zij op 3 maart 2010, de dag waarop de kortgedingzitting plaatsvond die geresulteerd heeft in genoemd kortgedingvonnis van 11 maart 2010 waarbij dit beslag is opgeheven. Het bovenstaande betekent dat ook het niet-BTW-deel van genoemd bedrag van € 29.804,95, derhalve € 24.142,01 (= € 29.804,95 – € 5.662,94 (= 19% x € 29.804,95))
niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Ter onderbouwing van genoemd bedrag van € 10.118,51 hebben [eisers] als productie 11 bij dagvaarding een met de vorige urenlijst vergelijkbare urenlijst in het geding gebracht. Deze urenlijst betreft advocatenverrichtingen in de periode van 21 mei tot en met 1 juni 2010. Gebleken is dat het hier gaat om verrichtingen die alle betrekking hebben op het beslagrekest van 19 mei 2010, dat heeft geresulteerd in een mondelinge behandeling door de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 31 mei 2010 en een beschikking van 1 juni 2010 (met zaak-/rekestnummer 354850/HA RK 10-1293), waarbij beslagverlof is verstrekt aan Pistachio Investment c.s. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat in deze beschikking geen beslissing is genomen over en evenmin rechtsoverwegingen zijn gewijd aan de proceskosten in deze rekestprocedure. Nu evenwel genoemde gevorderde advocaatkosten van € 10.118,51, als gezegd, alle betrekking hebben op deze rekestprocedure, acht de rechtbank het redelijk ook wat betreft deze kosten uit te gaan van het liquidatietarief, namelijk het tarief van € 894,--, en het bedrag toe te wijzen dat overeenkomt met één procespunt, derhalve een bedrag van € 894,--. Voor het overige, derhalve wat betreft € 9.224,51 (= € 10.118,51 - € 894,00), zal dit bedrag worden afgewezen.
4.10. Hetgeen hierboven in rov. 4.6-4.9 is overwogen betekent dat in ieder geval de volgende delen van de gevorderde advocaatkosten van € 42.208,17 zullen worden afgewezen:
- € 8.019,55 (het BTW-deel van genoemde totaalvordering van € 42.208,17)
- € 24.142,01 (het niet-BTW-deel van genoemde deelvordering van € 29.804,95)
- € 7.471,86 (het niet-BTW-deel van genoemde deelvordering van € 10.118,51).
Resteert nog een bedrag van € 2.574,75. In de stukken die [eisers] ter onderbouwing van de door haar gevorderde advocaatkosten in het geding hebben gebracht en in de partijdiscussie over deze advocaatkosten ziet de rechtbank aanleiding ook dit resterende bedrag toe te wijzen.
In totaal zal de rechtbank ter zake van de door [eisers] gevorderde advocaatkosten derhalve een bedrag toewijzen van € 3.468,75 (= € 894 + € 2.574,75).
Ten aanzien van de vordering van [eisers] tot betaling van € 32.427,50:
kosten in verband met de tijd die [eisers] hebben besteed aan de onrechtmatige beslagleggingen
4.11. Aan deze vordering leggen [eisers] ten grondslag - samengevat - dat zij zelf 109 uren hebben besteed aan het verweer tegen de stellingen uit het beslagrekest van Pistachio Investment c.s. en de door Pistachio Investment c.s. onrechtmatig gelegde beslagen, uren die derhalve niet konden worden besteed aan het bestuurderschap van [eisers] van Aldebaran Commodities B.V., alsmede dat met deze 109 uren een bedrag van € 32.427,50, inclusief BTW, is gemoeid. [eisers] vorderen uiteindelijk geen betaling meer van de BTW, zodat een vordering resteert van € 26.266,28 (= € 32.427,50 - € 6.161,22). Het door Pistachio Investment c.s. tegen deze vordering gevoerde verweer komt onder meer neer op het volgende. Primair betwisten Pistachio Investment c.s. dat [eiser 1] (en indirect [eiser 2]) als bestuurder en, naar niet is betwist, 100%-aandeelhouder van (onder meer) Aldebaran Commodities B.V afhankelijk is van de inkomsten die aan de werkzaamheden van een bestuurder zijn verbonden. Immers, aldus Pistachio Investment c.s., [eiser 1] is enig bestuurder en aandeelhouder van Aldebaran Commodities B.V., zodat het niet waarschijnlijk is dat [eiser 1] afhankelijk is van de door haar als bestuurder en aandeelhouder bestede uren maar veeleer van dividenduitkeringen. Daarnaast heeft [eisers], aldus Pistachio Investment c.s., geen contract met Aldebaran Commodities B.V. overgelegd waaruit de afhankelijkheid van gemaakte uren zou blijken. Subsidiair zou, aldus Pistachio Investment c.s., eventuele schade van [eisers] moeten worden berekend door het verschil te nemen tussen de uren die [eisers] zou hebben gemaakt als bestuurder van Aldebaran Commodities B.V. wanneer geen verweer was gevoerd en de werkelijk gemaakte uren als bestuurder van Aldebaran Commodities B.V. Op deze manier zouden namelijk de misgelopen uren zijn vast te stellen. De enkele stelling, aldus Pistachio Investment c.s., dat [eisers] uren hebben besteed aan het voorbereiden van het verweer maakt niet dat [eisers] winsten zijn misgelopen.
4.12. Dat [eiser 1] (in de persoon [eiser 2]) als bestuurder van Aldebaran Commodities B.V. werkzaamheden heeft verricht is niet in geschil en wil de rechtbank ook zonder meer aannemen. [eisers] hebben als productie 6 bij dagvaarding een gedetailleerd overzicht in het geding gebracht van het aantal van 109 uren die [eisers] zouden hebben besteed aan hun verweer. Op dit overzicht zijn de soort werkzaamheden aangegeven, de datum waarop deze werkzaamheden zijn verricht en het aantal uren dat op een bepaalde datum aan dit soort werkzaamheden is besteed. Door zonder enige onderbouwing het door [eisers] gestelde aantal uren te betwisten is dan ook sprake van een op dit punt onvoldoende gemotiveerde betwisting door Pistachio Investment c.s. Daarom is vast komen te staan dat [eisers] aan hun verweer tegen de stellingen uit het beslagrekest van Pistachio Investment c.s. en de door Pistachio Investment c.s. onrechtmatig gelegde beslagen 109 uren hebben besteed. Echter, hiermee is nog niet gezegd, zoals Pistachio Investment c.s. terecht betogen, dat al deze uren, zoals [eisers] stellen, zouden zijn besteed aan het werk van [eiser 1] als bestuurder (en aandeelhouder) van Aldebaran Commodities B.V. wanneer Pistachio Investment c.s. niet waren overgegaan tot hun onrechtmatig gelegde beslagen en er dus geen verweer hoefde te worden gevoerd. Dat het voeren van een rechterlijke procedure voor een bij die procedure betrokken partij tijd vergt die anders op andere wijze zou zijn aangewend is op zichzelf genomen natuurlijk nog geen reden voor aansprakelijkheid van de in zulk een procedure voor de eventuele schade aansprakelijk beoordeelde wederpartij.
4.13. Zoals Pistachio Investment c.s. terecht betogen in hun conclusie van antwoord, hebben [eisers] in hun dagvaarding nagelaten te stellen dat zij door hun verweerwerkzaamheden eventuele winst zijn misgelopen (althans vergoedingen zijn misgelopen voor werkzaamheden die anders wél zouden zijn verricht). Ondanks dit verweer van Pistachio Investment B.V. hebben [eisers] ook in hun conclusie van repliek nagelaten terzake een toelichting te geven. Zij komen niet verder dan de stelling dat zij door de onrechtmatig gelegde beslagen bepaalde tijd niet aan hun werkzaamheden hebben kunnen besteden “die uiteindelijk inkomsten zouden opleveren”. Door aldus volstrekt in het midden te laten welk soort inkomsten zij zijn misgelopen, bijvoorbeeld winst of door derden te betalen uurloon voor vorenbedoelde bestuurderswerkzaamheden, hebben [eisers] dan ook niet aan hun stelplicht voldaan. Hierbij wordt nog buiten beschouwing gelaten dat [eisers] zich evenmin hebben uitgelaten over de vraag hoeveel uren zij minimaal zouden hebben besteed aan hun bestuurderswerkzaamheden wanneer de onrechtmatig gelegde beslagen daar niet tussen waren gekomen. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Ten aanzien van de vordering van [eisers] tot betaling van € 862,75: kosten van de taxatie van onroerende zaken
4.14. Dit door [eisers] gevorderde bedrag is het totaal van twee facturen van 12 februari 2010 waarmee de kosten van twee uitgebrachte taxatierapporten, inclusief BTW, bij [eiser 1] in rekening zijn gebracht (prod. 12 van [eisers]). Aan de verschuldigdheid door Pistachio Investment c.s. van deze facturen leggen [eisers] het volgende ten grondslag.
Het beslagverlof van 3 februari 2010 strekte zich uit tot de twee onroerende zaken die in genoemde twee taxatierapporten zijn getaxeerd. Direct na dit verlof zijn [eisers] in actie gekomen om de schade te beperken die zou kunnen ontstaan door de beslagleggingen. Onderdeel hiervan was het vaststellen van de onderliggende waarde van de beslagobjecten, zodat er direct met Pistachio Investment c.s. en haar toenmalige raadsvrouwe, en mogelijk ten overstaan van een rechter, onderbouwd uiteengezet zou kunnen worden dat de beslagobjecten een veel grotere waarde vertegenwoordigden dan de vorderingen van Pistachio Investment c.s. waarvoor verlof was verleend. Aangezien [eisers] een minnelijke regeling met Pistachio Investment c.s. wensten te bereiken in plaats van het aanspannen van een opheffingskortgeding, was vaststelling van de waarde van de onroerende zaken voor hen noodzakelijk om aan te kunnen tonen dat deze zaken voldoende zekerheid boden. Ondanks hun pogingen om een minnelijke oplossing te bereiken is dit niet mogelijk gebleken. Gelet op een en ander zijn genoemde taxatiekosten aan te merken als schade die [eisers] hebben geleden als gevolg van de onrechtmatig gelegde beslagen.
Het door Pistachio Investment c.s. tegen deze vordering gevoerde verweer komt uiteindelijk neer op het volgende.
De getaxeerde onroerende zaken zijn eigendom van [eiser 2] en niet van [eisers], zodat [eiser 1] deze taxatiekosten onverschuldigd heeft betaald aan de taxateur van wie genoemde facturen afkomstig zijn. Voor zover [eisers] de onderhavige kosten willen vorderen, zijn zij degenen die moeten stellen en, zo nodig, bewijzen dat deze kosten verband houden met de beslagen. Deze kosten houden geen verband met de beslagen. Het is waarschijnlijker dat [eiser 2] zijn onroerende zaken al wilde verkopen, omdat deze niet met een hypotheekrecht waren bezwaard. Pistachio Investment c.s. zijn dan ook niet gehouden deze kosten te betalen.
4.15. [eisers] hebben bij conclusie van repliek gesteld dat “[eiser 1] met instemming van [eiser 2] in privé” de opdracht heeft gegeven tot taxatie van de onroerende zaken. Reeds gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat de getaxeerde onroerende zaken inderdaad eigendom waren van [eiser 2] en niet van [eiser 1]. Die omstandigheid staat echter niet aan toewijzing van de onderhavige vordering in de weg, omdat deze vordering niet alleen door [eiser 1] maar tevens door [eiser 2] zélf is ingesteld.
[eisers] hebben, anders dan Pistachio Investment c.s. betogen, voldaan aan hun stelplicht dat de onderhavige twee taxaties verband houden met de onrechtmatig gelegde beslagen. Verwezen zij voor zulke stellingen van [eisers] naar rov. 4.12 hierboven. Ter onderbouwing van hun betwisting van het verband tussen de onrechtmatig gelegde beslagen en de twee taxaties spreken Pistachio Investment c.s. alleen een vermoeden uit omtrent een reeds voorafgaande aan de beslagen bestaande wens van [eiser 2] om zijn onroerende zaken te verkopen. Dergelijk niet nader onderbouwd ‘gespeculeer’ beschouwt de rechtbank niet als een voldoende gemotiveerde betwisting.
Daarmee ligt deze vordering voor toewijzing gereed.
Ten aanzien van de vordering van [eisers] tot betaling van € 156,08: door ABN AMRO in rekening gebrachte kosten
4.16. [eisers] vorderen betaling van beslagkosten die door ABN AMRO (kort vóór of) op 24 juni 2010 in rekening zijn gebracht bij [eiser 1]. Zie het rekeningafschrift dat [eisers] ter onderbouwing van deze vordering als productie 13 bij dagvaarding in het geding heeft gebracht. Deze beslagkosten, zo volgt uit het standpunt van [eisers], hebben betrekking op een volgens het vonnis van 16 februari 2012 door Pistachio Investment c.s. onrechtmatig gelegd conservatoir beslag door Pistachio Investment c.s. onder ABN AMRO N.V. na daartoe verkregen rechterlijk verlof van 3 februari 2011. Het enige verweer van Pistachio Investment c.s. tegen deze vordering is dat zij niet tot betaling gehouden zijn omdat ABN AMRO deze bedragen bij [eiser 1] in rekening heeft gebracht op basis van een contractueel beding en het dus voor rekening moet komen van [eisers] dat laatstgenoemden dergelijke overeenkomsten hebben gesloten met ABN AMRO. Immers, aldus Pistachio Investment c.s., [eisers] wisten al bij het aangaan van hun relatie met ABN AMRO dat deze bank kosten in rekening zou brengen telkens wanneer een schuldeiser beslag zou leggen onder ABN AMRO ten laste van [eiser 1].
4.17. Genoemd verweer van Pistachio Investment c.s. beschouwt de rechtbank als een beroep op eigen schuld. Dit beroep faalt. Het mag dan zo zijn dat [eiser 1] als ABN AMRO-rekeninghouder op grond van een destijds bij het aangaan van haar bankrelatie gesloten overeenkomst gehouden is tot vergoeding van bepaalde kosten voor ABN AMRO die verband houden met beslagen onder ABN AMRO ten laste van [eiser 1], dat neemt niet weg dat, zolang als het leggen van dergelijke beslagen niet aan de orde is, voor het in rekening brengen door ABN AMRO van zulke beslagkosten geen grond bestaat. Een relevant causaal verband tussen enerzijds het in rekening brengen door ABN AMRO van dergelijke beslagkosten bij [eiser 1] en anderzijds het sluiten door [eiser 1] van vorenbedoelde contractuele regeling op een eerder tijdstip ontbreekt derhalve. Bij gebreke van andere relevante verweren ligt deze vordering dan ook voor toewijzing gereed.
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente
4.18. Nu tegen de gevorderde wettelijke rente geen afzonderlijk verweer is gevoerd, zal deze worden toegewezen over de toegewezen bedragen.
Ten aanzien van de proceskosten in deze schadestaatprocedure, waaronder de door [eisers] gevorderde kosten van de door [eisers] gelegde beslagen
4.19. [eisers] zijn in overwegende mate in het ongelijk gesteld, aangezien van hun vordering een relatief klein bedrag wordt toegewezen. Daar staat echter tegenover dat deze procedure nodig is geweest om betaling daarvan te verkrijgen. In deze situatie zal de rechtbank bepalen dat de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
veroordeelt Pistachio Investment c.s. tot betaling aan [eisers] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, van:
? € 3.468,75, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2010
? € 862,75, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2010
? € 156,08, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2010;
verklaart dit vonnis in zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2012.
901/1354