ECLI:NL:RBROT:2012:BZ8072

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juni 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
1311468
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Twist over opzegging arbeidsovereenkomst tussen werknemer en werkgever

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 8 juni 2012, staat de vraag centraal of de arbeidsovereenkomst tussen eiser, een matroos, en gedaagde, zijn werkgever, is opgezegd door de werknemer of door de werkgever. Eiser is op 6 januari 2010 in dienst getreden bij gedaagde, met een maandelijks loon van € 1.949,28, vermeerderd met 8% vakantietoeslag. De situatie escaleert op 7 oktober 2011 tijdens een vaart, waarna eiser op 10 oktober het schip verlaat. Eiser stelt dat hij door gedaagde van boord is gezet, wat hij als een ontslag beschouwt, en wacht op een ontslagbrief die uitblijft. Hij meldt gedaagde op 17 november 2011 dat hij berust in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar niet in de wijze waarop dit is gebeurd. Eiser stelt dat gedaagde geen opzegtermijn in acht heeft genomen en dat hij schadeplichtig is, naast het niet volledig betalen van salaris en vakantiegeld.

Gedaagde voert verweer en stelt dat eiser op eigen initiatief het schip heeft verlaten. Gedaagde heeft eiser aangeboden om tot 12 oktober 2011 mee te varen, maar eiser heeft dit aanbod niet geaccepteerd. Gedaagde bevestigt het ontslag per brief van 27 oktober 2011 en heeft de afrekening van salaris en vakantiegeld tot 10 oktober 2011 verzorgd. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde moet bewijzen dat eiser de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. De zaak wordt aangehouden voor bewijslevering door gedaagde, waarbij hij getuigen kan oproepen. De beslissing van de kantonrechter is dat gedaagde de gelegenheid krijgt om bewijs te leveren van zijn stelling dat eiser de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. N.E. van Uitert,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. E. Hoogendam.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” respectievelijk “[gedaagde]”.
1. Het verloop van het proces
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen.
• het exploot van dagvaarding van 22 december 2011, met producties;
• de conclusie van antwoord, met producties;
• het vonnis van 13 maart 2012 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
• het proces-verbaal van de op 19 april 2012 gehouden comparitie van partijen.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1 [eiser] is op 6 januari 2010 in de functie van Matroos bij [gedaagde] in dienst getreden. Het loon van [eiser] bedroeg € 1.949,28 per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
2.2 Op 7 oktober 2011 heeft tijdens een vaart van het schip [A] waarop [gedaagde] tot en met 8 oktober 2011 als kapitein werkzaam was een discussie plaatsgevonden tussen [eiser] en [gedaagde]. Op 10 oktober 2011 heeft [eiser] het schip in Nijmegen verlaten.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 [eiser] heeft, na vermindering van eis, gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen, met wettelijke rente, met buitengerechtelijke incassokosten (€ 833,00) en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure:
- tot betaling van € 3.562,68 terzake van gefixeerde schadevergoeding;
- tot betaling van € 485,82 terzake van achterstallig salaris over de eerste week van oktober 2011;
- tot betaling van € 476,82 bruto terzake van achterstallig vakantiegeld;
- tot betaling van € 1.100,00 terzake van wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW.
3.2 Aan haar vordering legt [eiser], naast de onder 2. genoemde feiten, - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft [eiser] op 7 oktober 2011 te verstaan gegeven dat hij van boord zou worden gezet. [eiser] heeft de van boordzetting opgevat als een ontslagaanzegging en heeft nadat hij het schip op 10 oktober had verlaten gewacht op een ontslagbrief die hem door [gedaagde] was toegezegd. Omdat een ontslagbrief uitbleef heeft [eiser] bij brief van 17 november 2011 aan [gedaagde] medegedeeld dat hij berustte in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar niet op de wijze waarop dit is geschied. Volgens [eiser] heeft [gedaagde], nu geen sprake is geweest van een ontslag op staande voet, ten onrechte geen opzegtermijn in acht genomen en is [gedaagde] om deze reden schadeplichtig. Voorts heeft [gedaagde] niet al het verschuldigde salaris en het vakantiegeld aan [eiser] voldaan.
3.3 [gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd tot afwijzing ervan, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure. [gedaagde] heeft tegen de vordering het volgende aangevoerd. [gedaagde] stelt dat hij volgend op de discussie aan [eiser] heeft voorgesteld om nog tot 12 oktober 2011 mee te varen en daarna het werk feitelijk te beëindigen onder doorbetaling van het loon tot 23 november 2011. Aanwezigheid van [eiser] was noodzakelijk, omdat het schip voldoende bemand moest zijn. Anders dan [eiser] doet voorkomen heeft [eiser] zelf op 10 oktober 2011 op staande voet het werk verlaten en zich niet meer beschikbaar gesteld. Bij brief van 27 oktober heeft [gedaagde] het ontslag bevestigd en per deze datum ook voor de afrekening van het salaris en vakantiegeld tot 10 oktober 2011 gezorgd. Volgens [gedaagde] bestaat geen enige grondslag voor het gevorderde achterstallig loon en de gevorderde gefixeerde schadevergoeding.
4. De beoordeling van de vordering
4.1 Tussen partijen is in geschil door wie de arbeidsovereenkomst is opgezegd. [gedaagde] stelt dat [eiser] op eigen initiatief het schip heeft verlaten en daarmee de arbeidsovereenkomst zelf heeft opgezegd, terwijl [eiser] aanvoert dat hij onvrijwillig van boord is gezet en deze van boordzetting als opzegging van zijn arbeidsovereenkomst heeft opgevat.
4.2 Volgens vaste rechtspraak is voor vrijwillige opzegging van de arbeidsovereenkomst van de werknemer een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van de werknemer vereist, die er op is gericht een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te bewerkstelligen. Deze strenge maatstaf dient ertoe de werknemer te beschermen voor de ernstige gevolgen die vrijwillige beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor hem kan hebben. De werkgever mag derhalve niet lichtvaardig afgaan op de mededeling van werknemer, dat hij de arbeidsovereenkomst wenst te beëindigen, en zal zich ervan moeten vergewissen of de werknemer met zijn verklaring daadwerkelijk beëindiging van de arbeidsovereenkomst beoogde.
4.3 In het licht van de onder 4.2 weergegeven maatstaf ligt het op de weg van [gedaagde] als werkgever om, onder aanvoering van concrete feiten en omstandigheden, aan te tonen dat [eiser] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en [gedaagde] in de gegeven omstandigheden mocht aannemen dat [eiser] daadwerkelijk de arbeidsovereenkomst wenste te beëindigen. De kantonrechter is van oordeel dat op basis van de thans voorliggende stukken en gezien het gemotiveerde verweer van [eiser] niet kan worden geoordeeld dat [gedaagde] dit bewijs al heeft geleverd. De kantonrechter zal [gedaagde] daarom tot het leveren van dit bewijs toelaten.
4.4 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De kantonrechter:
1. laat [gedaagde] toe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat [eiser] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en [gedaagde] in de gegeven omstandigheden mocht aannemen dat [eiser] daadwerkelijk de arbeidsovereenkomst wenste te beëindigingen;
2. verwijst deze zaak naar de rolzitting van dit ¬gerecht van dinsdag 3 juli 2012 om 14.30 uur, teneinde [gedaagde] ¬in de gelegen¬heid te stellen zich uit te laten of hij bewijs wenst te leveren, dan wel dat hij om hem moverende redenen van die bewijslevering wenst af te zien;
indien [gedaagde] bewijs wenst te leveren door het voor¬brengen van getuigen, dan dient hij opgave te doen van de namen en woonplaatsen van de getuigen alsme¬de van de verhinderdata van beide partijen en de getuigen voor de maanden augustus, september en oktober;
De schriftelijke reacties dienen in tweevoud ingestuurd te worden en uiterlijk maandag 2 juli 2012 om 12.00 uur ter griffie ontvangen te zijn;
de eventueel voor te brengen getuigen worden op deze zitting nog niet gehoord.
3. wijst [gedaagde] erop dat hij zelf dient zorg te dragen voor oproeping of dagvaarding van de namens hem te horen getuigen;
4. houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J. Frikkee en uitgesproken ter openbare terechtzitting.