ECLI:NL:RBROT:2013:10113

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
ROT 13/1314
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van procesrecht in bestuursrechtelijke procedures en de beoordeling van Wob-verzoeken

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2013, in de zaak tussen een eiser en de burgemeester van de gemeente Dordrecht, werd de vraag behandeld of er sprake was van misbruik van procesrecht door de eiser. De eiser had een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om een handhavingverzoek uit 2010 te ontvangen, dat hij zelf had ingediend. De rechtbank benadrukte dat misbruik van procesrecht slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden aangenomen, wanneer een natuurlijk persoon kennelijk onredelijk gebruik maakt van het bestuurs(proces)recht. De rechtbank oordeelde dat de laagdrempeligheid van het bestuursrecht uitgangspunt dient te zijn en dat niet zonder meer aangenomen kan worden dat de eiser op buitensporige wijze gebruik heeft gemaakt van zijn mogelijkheden om beroepschriften in te dienen.

De rechtbank concludeerde dat de gemeente Dordrecht niet aannemelijk had gemaakt dat de eiser een groot aantal kansloze Wob-verzoeken had ingediend, en dat het verzoek om openbaarmaking van het handhavingverzoek niet als misbruik van procesrecht kon worden gekwalificeerd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de gemeente en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht aan de eiser diende te worden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met verzoeken op basis van de Wob, en dat de belangen van de verzoeker in de belangenafweging moeten worden betrokken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 13/1314

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2013 in de zaak tussen

[naam], te [adres], eiser,

en

de burgemeester van de gemeente Dordrecht, verweerder,

gemachtigden: mr. G. Boukich, mr.drs. J.E. Ossewaarde en mr. E.A. van Dommelen.

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om hem met toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) het handhavingverzoek uit 2010 tegen[bedrijf], ingediend door [naam], te doen toekomen, geweigerd.
Bij besluit van 20 februari 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders (het college) van de gemeente Dordrecht het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 26 februari 2013 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Bij herziene beslissing op bezwaar van 30 september 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft bij brief van 27 september 2012 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2013. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden
.

Overwegingen

1.
Bij brief van 16 augustus 2012 heeft eiser met een beroep op de Wob verzocht om hem het door hemzelf ingediende handhavingverzoek tegen[bedrijf], gevestigd op het adres [adres bedrijf], met als exploitant de heer [naam exploitant] (handhavingverzoek), te doen toekomen. Verweerder heeft bij het primaire besluit het verzoek geweigerd, nu hij het als zinloos en als misbruik van recht beschouwt.
2.
Bij het besluit van 20 februari 2013 is de weigering om het handhavingverzoek te verstrekken gehandhaafd en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daaraan is - samengevat - het volgende ten grondslag gelegd. Het handhavingverzoek is door eiser zelf opgesteld en aan het college toegezonden. De informatie is dus reeds in eisers bezit. De Wob is er niet voor bedoeld dat de burger het bestuursorgaan aan het werk houdt door brieven te sturen en van het bestuursorgaan vervolgens te verlangen dat de brieven in kopie weer verstrekt te krijgen. Het verzoek wordt zinloos geacht en beschouwd als misbruik van procesrecht.
3.
Eiser voert in beroep - samengevat - het volgende aan. Verweerder heeft in het geheel niet gereageerd op zijn Wob-verzoek. Er is geen misbruik van procesrecht. Het handhavingverzoek is gedaan tegen de heren [naam exploitant] en [derde]. In een Bibob-advies is te lezen dat zij handlangers zijn van eiser. Eiser wil het officieel van verweerder te ontvangen handhavingverzoek als bewijs in de hoger beroepszaak, die nog moet dienen, gebruiken om dit te ontkrachten.
4.
Nadien stelt verweerder zich in de brief van 27 september 2013 op het standpunt dat, nu deze procedure deel uitmaakt van een veel groter aantal procedures die eiser is gestart, sprake is van misbruik van procesrecht en verwijst daartoe onder meer naar de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 30 december 2004 (ECLI:NL:RBZUT:2004:AR8495). Tevens verwijst verweerder naar de uitspraak in kort geding van 21 maart 2013 van deze rechtbank (ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4905). Verweerder verzoekt de rechtbank primair om eisers beroep niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair om het beroep ongegrond te verklaren en eiser te veroordelen in de proceskosten, te weten vergoeding van de reiskosten van de gemachtigden voor de zitting.
5.
Artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt:
“1. Degene aan wie een bevoegdheid toekomt, kan haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt.
2.
Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
3.
Uit de aard van een bevoegdheid kan voortvloeien dat zij niet kan worden misbruikt.”
Ingevolge artikel 3:15 van het BW vindt artikel 3:13 van het BW ook buiten het vermogensrecht toepassing, dit voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.”
6.
De rechtbank stelt vast dat de burgemeester het primaire besluit en het college van burgemeester en wethouders de beslissing op bezwaar van 20 februari 2013 heeft genomen. Ingevolge de artikelen 2:28 tot en met 2:28 D van de Algemene Plaatselijke Verordening Dordrecht verleent de burgemeester een exploitatievergunning en houdt hij toezicht op de exploitatie. Ingevolge artikel 125, derde lid, van de Gemeentewet wordt daarmee de bevoegdheid tot handhaving uitgeoefend door de burgemeester. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob berust een handhavingverzoek derhalve onder de burgemeester en besluit de burgemeester daarmee op een verzoek om openbaarmaking daarvan en ook op een tegen dat besluit ingediend bezwaarschrift. De rechtbank concludeert dat het besluit van 20 februari 2013 niet bevoegd door het college is genomen. Bij het besluit van 30 september 2013 heeft de burgemeester (verweerder) een herziene beslissing op bezwaar genomen, waarvan de inhoud gelijkluidend is aan het besluit van 20 februari 2013. Nu de burgemeester hiermee geacht kan worden het besluit van 20 februari 2013 voor zijn rekening te willen nemen, acht de rechtbank het bevoegdheidsgebrek geheeld.
7.1
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of eiser door op grond van de Wob verstrekking te vragen van een eerder door hemzelf gedaan handhavingverzoek misbruik van (proces)recht heeft gemaakt. In beroep heeft verweerder tevens gevraagd eiser te veroordelen in de proceskosten wegens kennelijk onredelijk gebruik van het (proces)recht.
7.2
Eiser bezit een groot aantal panden in de gemeente Dordrecht, die hij geheel of gedeeltelijk kamergewijs verhuurt
.In 2008 heeft de gemeente Dordrecht het beleid ten aanzien van dergelijke panden aangescherpt. In verband met het gewijzigde beleid heeft het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht een groot aantal handhavingsprocedures tegen eiser gevoerd, hetgeen ertoe heeft geleid dat eiser dwangsommen heeft verbeurd. In 2012 was dit bedrag opgelopen tot circa € 400.000,-. Vervolgens heeft de gemeente, aangezien de dwangsommen niet werden betaald, in juni en oktober 2012 een tweetal panden van eiser executoriaal laten verkopen. Als gevolg hiervan zijn de verhoudingen tussen eiser en de gemeente Dordrecht verder verslechterd.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser grote aantallen Wob-verzoeken, handhavingsverzoeken en bezwaarschriften heeft ingediend bij de gemeente Dordrecht. Alleen al in het jaar 2012 betrof het 41 handhavingsverzoeken, 476 Wob-verzoeken en 791 bezwaarschriften. In het jaar 2013 zijn tot en met de maand augustus 95 handhavingsverzoeken, 121 Wob-verzoeken, 7 klachten, 67 ingebrekestellingen en 499 bezwaarschriften ingediend. Uit krantenpublicaties is naar het oordeel van de rechtbank af te leiden, dat eiser er bewust voor heeft gekozen om honderden procedures tegen de gemeente Dordrecht te beginnen.
Verweerder is van mening dat de aan de orde zijnde bestuursrechtelijke procedure moet worden gezien in het grote geheel van alle procedures die eiser heeft aangespannen. Het misbruik blijkt, aldus verweerder, uit de grote aantallen zaken en uit de aard van de zaken. Daarnaast blijkt het misbruik uit de zaken die hij start als gemachtigde van anderen en de vele kansloze zaken die eiser start. De gemeente Dordrecht heeft aanleiding gezien zich tot de voorzieningenrechter in kort geding te wenden. Bij vonnis van 21 maart 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4905) heeft de voorzieningenrechter eiser verboden om zich gedurende twee jaar vaker dan 10 keer per maand met brieven, faxen of e-mails tot de gemeente Dordrecht te richten, behalve voor zover deze brieven, faxen of e-mails betrekking hebben op vergunningaanvragen door of namens eiser ingediend, dan wel betrekking hebben op bezwaar- en beroepschriften van eiser tegen de gemeente Dordrecht tegen beschikkingen die de gemeente Dordrecht aan eiser heeft gericht. Hieraan heeft de voorzieningenrechter een dwangsom verbonden van € 300,- per overtreding, met een maximum van € 100.000,-.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat verweerder thans nagenoeg elk bezwaarschrift dat eiser indient niet-ontvankelijk verklaart wegens misbruik van het procesrecht.
De rechtbank stelt voorop dat de bestuursrechter slechts overgaat tot het rechterlijk oordeel dat sprake is van misbruik van procesrecht in het uitzonderlijke geval waarin een natuurlijk persoon kennelijk onredelijk gebruik maakt van het bestuurs(proces)recht, bijvoorbeeld omdat voor hem evident moest zijn dat het instellen van het rechtsmiddel kansloos was. Voorts kan misbruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen worden aangenomen als, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van de bevoegdheid en het belang dat daardoor wordt geschaad, aannemelijk is dat eiser in redelijkheid niet tot uitoefening van diens bevoegdheid had kunnen komen. Nu de laagdrempeligheid van het bestuursrecht steeds uitgangspunt dient te zijn en misbruik daarvan uitzondering, concludeert de rechtbank dat niet zonder meer mag worden aangenomen dat eiser op zó een buitensporige wijze gebruik heeft gemaakt van zijn wettelijke mogelijkheden om beroepschriften in te dienen, dat hem in álle beroepszaken die aan de orde zijn op voorhand misbruik van (proces)recht kan worden tegengeworpen.
De rechtbank wijst erop dat de gemeente Dordrecht ook bij haar vordering in kort geding een uitzondering heeft willen maken voor zover eisers brieven, faxen of e-mails betrekking hebben op vergunningaanvragen door of namens eiser ingediend, dan wel betrekking hebben op bezwaar- en beroepschriften van eiser tegen beschikkingen die de gemeente Dordrecht aan eiser heeft gericht. In die gevallen kan verweerder zich in ieder geval niet beroepen op misbruik van procesrecht.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat, naast het feit dat eiser op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het recht heeft om bezwaar- en beroepschriften in te dienen tegen beschikkingen die een bestuursorgaan aan hem richt, ditzelfde uitgangspunt op grond van de Awb dient te gelden voor beschikkingen, die weliswaar niet aan eiser zijn gericht, doch waarbij eiser als rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank per aanhangige zaak zal beoordelen of in die concrete zaak sprake is van misbruik van procesrecht en/of eiser in de proceskosten van verweerder dient te worden veroordeeld
7.3
De rechtbank overweegt als volgt. Het aan de orde zijnde Wob-verzoek is ingediend geruime tijd voor het vonnis in kort geding van 21 maart 2013, waarbij aan eiser beperkingen zijn opgelegd. Verweerder heeft, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, niet aannemelijk gemaakt dat eiser al een groot aantal Wob-verzoeken heeft gedaan, waarin hij zowel in bezwaar, in beroep als in hoger beroep niet in het gelijk is gesteld en hij hieruit de conclusie had moeten trekken dat die Wob-verzoeken kansloos zijn. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan dan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende reden worden gevonden om misbruik van procesrecht aan te nemen.
Voorts overweegt de rechtbank dat bij de in het kader van de Wob te verrichten belangenafweging in beginsel niet het specifieke belang van de verzoeker wordt betrokken. Eiser heeft in dit geval aangegeven waarin zijn belang bij het betreffend stuk is gelegen. Het gaat eiser erom dat in het hoger beroep in een andere procedure het door verweerder ontvangen handhavingsverzoek als bewijs kan worden overgelegd. Verweerder had dat in zijn beoordeling moeten betrekken. Daaraan doet niet af dat eiser, zoals verweerder heeft aangevoerd, geen gebruik heeft gemaakt van de hoorzitting om zijn belang kenbaar te maken. Ook om deze reden had verweerder niet tot de conclusie kunnen komen dat hier sprake is van misbruik van procesrecht.
7.4
Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
7.5
De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten en zal verweerder opdragen om, onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder a, van de Awb - zoals het ten tijde van het primair besluit luidde - met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen.
8.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder ingevolge artikel 8:74, eerste lid, van de Awb aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
9.
Niet is gebleken van proceskosten van eiser die voor vergoeding in aanmerking komen. Aan de vraag of eiser in de proceskosten van verweerder moet worden veroordeeld komt de rechtbank gelet op het vorenoverwogene niet toe.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht ad € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, en mr. A.I. van Strien en mr. M.A. Veneberg, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.