In deze zaak heeft eiser op 2 augustus 2012 twee verzoeken om informatie ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Molenwaard op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Na een reactie van verweerder op één van de verzoeken, heeft eiser op 6 september 2012 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het tweede verzoek. Verweerder heeft op 18 oktober 2012 alsnog beslist op het tweede verzoek en de gevraagde informatie verstrekt. Eiser heeft vervolgens op 20 oktober 2012 verzocht om vaststelling van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen, maar dit verzoek werd bij besluit van 19 november 2012 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door verweerder ongegrond werd verklaard in een bestreden besluit van 13 maart 2013. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit.
Tijdens de zitting op 11 november 2013 heeft verweerder gesteld dat het bestreden besluit berust op misbruik van recht, omdat eiser te lang gewacht zou hebben met het indienen van zijn verzoek om dwangsom. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een onjuiste toepassing van de artikelen 3:13 en 3:15 van het Burgerlijk Wetboek. Eiser had geen rechtsregel die hem verplichtte om sneller te reageren, en de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van recht.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat verweerder niet voldoende bewijs heeft geleverd dat het Wob-verzoek niet was ontvangen. De enkele ontkenning van ontvangst door verweerder was onvoldoende. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door de dwangsom vast te stellen op € 700,-. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 160,- en de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 944,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 december 2013.