ECLI:NL:RBROT:2013:9756

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2013
Publicatiedatum
10 december 2013
Zaaknummer
ROT 13_2439
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WOB-verzoek en verschuldigdheid van dwangsom in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser op 2 augustus 2012 twee verzoeken om informatie ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Molenwaard op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Na een reactie van verweerder op één van de verzoeken, heeft eiser op 6 september 2012 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het tweede verzoek. Verweerder heeft op 18 oktober 2012 alsnog beslist op het tweede verzoek en de gevraagde informatie verstrekt. Eiser heeft vervolgens op 20 oktober 2012 verzocht om vaststelling van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen, maar dit verzoek werd bij besluit van 19 november 2012 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door verweerder ongegrond werd verklaard in een bestreden besluit van 13 maart 2013. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit.

Tijdens de zitting op 11 november 2013 heeft verweerder gesteld dat het bestreden besluit berust op misbruik van recht, omdat eiser te lang gewacht zou hebben met het indienen van zijn verzoek om dwangsom. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een onjuiste toepassing van de artikelen 3:13 en 3:15 van het Burgerlijk Wetboek. Eiser had geen rechtsregel die hem verplichtte om sneller te reageren, en de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van recht.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat verweerder niet voldoende bewijs heeft geleverd dat het Wob-verzoek niet was ontvangen. De enkele ontkenning van ontvangst door verweerder was onvoldoende. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door de dwangsom vast te stellen op € 700,-. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 160,- en de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 944,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 december 2013.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 13/2439

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2013 in de zaak tussen

[eiser], te[woonplaats], eiser,

gemachtigde: ing. M.J.M. Bergers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Molenwaard, verweerder,
gemachtigde: mr. P. Platen.

Procesverloop

Op 2 augustus 2012 heeft eiser bij verweerder twee verzoeken om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) ingediend.
Bij brief van 3 augustus 2012 heeft verweerder gereageerd op één van de twee Wob-verzoeken.
Bij brief van 6 september 2012 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het andere Wob-verzoek (hierna: het tweede Wob-verzoek).
Bij besluit van 18 oktober 2012 heeft verweerder beslist op het tweede Wob-verzoek van eiser en aan eiser de gevraagde informatie verstrekt.
Op 20 oktober 2012 heeft eiser verweerder verzocht de op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verbeurde dwangsom wegens niet tijdig beslissen op het tweede Wob-verzoek vast te stellen.
Bij besluit van 19 november 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek tot vaststelling van een dwangsom afgewezen.
Bij besluit van 13 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een nadere reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2013. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, verweerder door zijn gemachtigde en mr. J.P.J. Kreeft.

Overwegingen

1.
Ter zitting is namens verweerder toegelicht dat het bestreden besluit berust op de rechtsgrond dat sprake is van misbruik van recht als bedoeld in artikel 3:13 (naar de rechtbank begrijpt: gelezen in verbinding met artikel 3:15) van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens verweerder had eiser uit verweerders brief van 11 september 2012 – waarin verweerder eiser naar aanleiding van de ingebrekestelling van 6 september 2012 uitlegt dat het Wob-verzoek wél is beantwoord, namelijk bij brief van 3 augustus 2012 – kunnen afleiden dat verweerder geen tweede verzoek bekend was. Door in die situatie drie maanden te wachten, tot 17 november 2012, toen inmiddels dwangsommen verschuldigd waren, met toezending aan verweerder van een faxtransmissierapport met betrekking tot het tweede Wob-verzoek, heeft eiser misbruik van recht gemaakt, aldus verweerder.
2.
Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit daarmee op een onjuiste toepassing van de artikelen 3:13 en 3:15 van het BW. Eiser heeft al bij brief van 9 oktober 2013 gereageerd op verweerders brief van 11 september 2012 en toen onder meer toegelicht dat sprake was van twee verzoeken en dat hij bewijs kan overleggen in de vorm van een faxtransmissierapport. Geen rechtsregel verplichtte eiser anders of sneller te reageren, zodat van misbruik van recht zoals door verweerder aangenomen geen sprake kan zijn.
3.
Verweerder heeft zich ter zitting voorts nog beroepen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juni 2011 (de Afdeling; ECLI:NL:RVS:2011:BQ6794) ter onderbouwing van zijn stelling dat een faxtransmissierapport met de vermelding ‘ok’ onvoldoende is om aannemelijk te achten dat het Wob-verzoek door verweerder is ontvangen. Dit betoog faalt, aangezien in de betreffende zaak door het bestuursorgaan was verwezen naar diens faxjournaal van ontvangen en verzonden faxberichten over de betreffende periode, waarin de ontvangst van de beweerdelijk verzonden fax niet was geregistreerd. Nu een dergelijke verwijzing in de onderhavige zaak achterwege is gebleven, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de door eiser met zijn faxtransmissierapport met de vermelding ‘ok’ aannemelijk gemaakte verzending van het tweede Wob-verzoek (uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL0693) niet is gevolgd door ontvangst van het verzoek door verweerder. De enkele ontkenning van de ontvangst is daartoe onvoldoende.
4.
Nu hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht ook overigens het bestreden besluit niet kan dragen – waarbij zij aangetekend dat eiser geen belang bij zijn Wob-verzoeken hoeft te stellen of aannemelijk te maken – en de rechtbank geen aanleiding ziet om te anticiperen op het door verweerder nog aangevoerde concept wetsvoorstel Wet aanpassing Wob, volgt uit het voorgaande dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, omdat verweerder in strijd met artikel 4:18 van de Awb heeft verzuimd de ingevolge artikel 4:17 van de Awb verbeurde dwangsom vast te stellen, ten belope van, naar tussen partijen niet in geschil is, € 700,-. De rechtbank kan aldus met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien.
5.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 160,- te vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in de door eiser gemaakte proceskosten, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond,
  • vernietigt het bestreden besluit,
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit en stelt vast dat verweerder aan eiser een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb is verschuldigd ten belope van € 700,-,
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 160,- vergoedt,
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C. de Wit-Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.