In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 december 2013 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, [A] en [B], tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van 14 oktober 2013, waarbij hun bijstandsuitkering over de periode van 12 augustus 2013 tot en met 8 september 2013 is herzien vanwege hogere inkomsten uit arbeid dan verrekend. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster vanaf juli 2013 inkomsten uit arbeid heeft, maar dat pas vanaf september 2013 fictieve inkomsten zijn ingehouden op de uitkering. Dit heeft geleid tot onduidelijkheid over de verrekeningen, maar het verrekende bedrag van € 405,81 is correct. De nabetaling van € 424,92 is gerelateerd aan de fictieve inkomsten die later zijn bijgesteld op basis van ingeleverde loonstroken.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gezien de omstandigheden, het aannemelijk is dat toekomstige inkomsten van verzoekster niet zullen leiden tot dezelfde verrekeningen als in het verleden. Daarom is er geen spoedeisend belang meer aanwezig om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is afgewezen, maar de voorzieningenrechter heeft bepaald dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht van € 44,- vergoedt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.